EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32016D0003

Besluit (EU) 2016/456 van de Europese Centrale Bank van 4 maart 2016 betreffende de voorwaarden voor onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding ten aanzien van de Europese Centrale Bank, op het gebied van fraudepreventie, corruptie en elke andere onwettige activiteit die de financiële belangen van de unie schaadt (herschikking) (ECB/2016/3)

OJ L 79, 30.3.2016, p. 34–40 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2016/456/oj

30.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 79/34


BESLUIT (EU) 2016/456 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 4 maart 2016

betreffende de voorwaarden voor onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding ten aanzien van de Europese Centrale Bank, op het gebied van fraudepreventie, corruptie en elke andere onwettige activiteit die de financiële belangen van de unie schaadt (ECB/2016/3)

(herschikking)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, met name artikel 12.3,

Gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (1), met name artikel 4, lid 1 en 7,

Overwegende:

(1)

Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 bepaalt dat het Europees Bureau voor fraudebestrijding (het „Bureau”) bij instellingen, organen en instanties, die werden opgericht bij of krachtens de Verdragen, administratieve fraudeonderzoeken („interne onderzoeken”) moet openen en verrichten ter bestrijding van fraude, corruptie en elke andere ontwettige activiteit die de financiële belangen van de Unie schaadt. Het Bureau spoort daartoe ernstige feiten op in verband met de uitoefening van werkzaamheden in dienstverband die onverenigbaar kunnen zijn met de plichten van ambtenaren en andere personeelsleden van de Unie, en kunnen resulteren in disciplinaire of, in voorkomend geval, strafrechtelijke procedures, dan wel een equivalent tekortschieten door leden van instellingen en organen, hoofden van instanties of personeelsleden van instellingen, organen en instanties die niet vallen onder het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie of de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie (het „Statuut”).

(2)

Voor de Europese Centrale Bank (ECB) zijn die werkzaamheden en verplichtingen in dienstverband, met name de verplichtingen in verband met gedragsregels en beroepsgeheim, vastgelegd in a) de arbeidsvoorwaarden voor het personeel van de Europese Centrale Bank, en b) de personeelsverordeningen en -regelingen van de Europese Centrale Bank, en c) bijlage IIb bij de arbeidsvoorwaarden inzake kortetermijntewerkstelling, en d) de regelingen van de Europese Centrale Bank inzake kortetermijntewerkstelling, en voorts fungeren als leidraad e) de Gedragscode voor de leden van de Raad van bestuur (2), f) de aanvullende Code met ethische criteria voor de leden van de directie van de Europese Centrale Bank (3) en g) de Gedragscode voor de leden van de Raad van toezicht van de Europese Centrale Bank (4) (hierna gezamenlijk de „arbeidsvoorwaarden van de ECB”).

(3)

Artikel 4, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 bepaalt dat aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Unie en fraudebestrijding, en elke andere ontwettige activiteit die de financiële belangen van de Unie schaadt, het Bureau administratieve onderzoeken verricht binnen de instellingen, organen en instanties onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en in de besluiten van elke instelling, orgaan en instantie. Artikel 4, lid 7 bepaalt van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 elke instelling, elk orgaan en elke instantie een besluit moet vaststellen dat „in het bijzonder een regel omvat betreffende de verplichting voor ambtenaren, andere personeelsleden, leden van instellingen of organen, hoofden van instanties of personeelsleden om samen te werken met en gegevens te verstrekken aan het Bureau, met inachtneming van het vertrouwelijke karakter van het interne onderzoek”. Overeenkomstig de rechtspraak van de Unie kan het Bureau slechts een onderzoek openen op grond van voldoende ernstige verdenking (5).

(4)

Luidens overweging 12 van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 moeten onderzoeken conform de Verdragen uitgevoerd worden, met name overeenkomstig Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, met inachtneming van het Statuut en tevens met inachtneming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, met name van het billikheidsbeginsel, van het recht van de betrokkene zich over de haar of hem betreffende feiten uit te spreken en van het recht dat de bevindingen van een onderzoek alleen mogen berusten op elementen die bewijskracht hebben, alsook met inachtneming van algemene beginselen die de lidstaten gemeen hebben en die het Hof van Justitie van de Europese Unie erkend heeft, zoals bijvoorbeeld de vertrouwelijkheid van juridische adviezen (vertrouwelijkheid van de communicatie tussen advocaat en cliënt). Daartoe moeten instellingen, organen en instanties voorwaarden vaststellen waaronder interne onderzoeken verricht moeten worden.

(5)

Besluit ECB/2004/11 (6) werd vastgesteld om de voorwaarden te bepalen waaronder interne onderzoeken krachtens Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad (7) in de ECB verricht moeten worden. Om rekening te houden met de intrekking en vervanging van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad door Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013, en de oprichting van nieuwe ECB-organen sedert de vaststelling van Besluit ECB/2004/11 is een herziening van het vigerende juridische kader noodzakelijk.

(6)

Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad (8) richtte de Raad van toezicht op als een intern ECB-orgaan voor de planning en uitvoering van specifieke taken betreffende beleid op het gebied prudentieel toezicht op kredietinstellingen dat aan de ECB werd opgedragen. Op basis van artikel 24, lid 1 en artikel 25, lid 5 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 heeft de ECB een Administratieve Raad voor toetsing (9) en een bemiddelingspanel opgericht (10). Voorts op basis van artikel 3, lid 1 en 143, lid 1, van Verordening EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank (ECB/2014/17) (11) heeft de ECB gezamenlijk toezichthoudende teams opgericht voor het toezicht op iedere belangrijke onder toezicht staande entiteit of belangrijke onder toezicht staande groep, en teams voor inspecties ter plaatse. Vervolgens, heeft de ECB op basis van artikel 9 bis en 9 ter van het reglement van orde van de Europese Centrale Bank (12) respectievelijk, Ethisch comité (13) en een Auditcomité opgericht.

(7)

Dit besluit is van toepassing op de leden van gezamenlijk toezichthoudende teams en teams voor inspecties ter plaatse op wie de ECB-arbeidsvoorwaarden niet van toepassing zijn. Personeelsleden van nationaal bevoegde autoriteiten die leden zijn van gezamenlijk toezichthoudende teams en teams voor inspecties ter plaatse vallen binnen de controlesfeer van de ECB inzake aangelegenheden die verband houden met hun werk betreffende taken die krachtens de Verordening (EU) nr. 1024/2013 aan de ECB zijn opgedragen. Artikel 6, lid 1 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 bepaalt dat de ECB verantwoordelijk is voor het doeltreffend en samenhangend functioneren van het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme (GTM). Artikel 6, lid 1 en artikel 146, lid 1, van Verordening (EU) nr. 468/2014 (ECB/2014/17) bepalen dat de leden van gezamenlijk toezichthoudende teams en van teams voor inspectie ter plaatse de instructies van de respectievelijke teamcoördinator opvolgen. Deze bepalingen zijn gebaseerd op artikel 6, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 dat van de ECB vereist een kader vast te stellen om praktische regelingen te organiseren voor de implementatie van de samenwerking binnen het GTM.

(8)

Bij de vaststelling van dit besluit moet de ECB elke beperking ten aanzien van interne onderzoeken rechtvaardigen, die de bij artikel 127 en 128 van het Verdrag en bij Verordening (EU) nr. 1024/2013 aan de ECB opgedragen specifieke taken en plichten betret. Die beperkingen moeten de voor bepaalde ECB-gegevens noodzakelijke vertrouwelijkheid verzekeren en uitvoering geven aan het oogmerk van de wetgever om de fraudebestrijding te versterken. Afgezien van deze specifieke taken en plichten moet de ECB ook binnen het kader van dit besluit worden behandeld als een met andere Unie-instellingen en -organen gelijk te stellen openbaar lichaam.

(9)

In uitzonderlijke gevallen waarin vertrouwelijke gegevens, waarover de ECB voor het uitvoeren van haar taken beschikt, buiten de ECB circuleren, zou dat het functioneren van de ECB ernstig kunnen ondermijnen. In dergelijke gevallen besluit de directie het Bureau toegang te verschaffen tot gegevens, dan wel het Bureau gegevens toe te sturen. Toegang moet verschaft worden tot gegevens die ouder zijn dan één jaar op het gebied van bijvoorbeeld monetairbeleidsbeslissingen, of transacties in verband met het beheer van externe reserves en interventies op de deviezenmarkten. Beperkingen in andere gebieden moeten niet beperkt zijn tot bepaalde tijdperiodes, bijvoorbeeld voor gegevens betreffende de bij Verordening (EU) nr. 1024/2013 aan de ECB opgedragen taken, aangaande door de ECB van nationale bevoegde autoriteiten ontvangen gegevens betreffende de stabiliteit van het financiële stelsel of individuele kredietinstellingen, en gegevens betreffende veiligheidskenmerken en technische specificaties van bestaande en toekomstige eurobankbiljetten. Alhoewel dit besluit het toepassingsgebied van de gegevens, die in geval van circulatie buiten de ECB het functioneren van de ECB ernstig zou kunnen ondermijnen, moet beperken tot specieke werkterreinen, is het noodzakelijk in een mogelijke aanpassing van het besluit te voorzien ingeval zich onvoorziene ontwikkelingen voordoen, om te verzekeren dat de ECB de haar bij het Verdrag opgedragen taken blijft vervullen.

(10)

Dit besluit moet er rekening mee houden dat de leden van de Raad van bestuur en van de Algemene Raad van de ECB, die niet tevens lid zijn van de ECB-directie, naast hun taken binnen het Europees Stelsel van centrale banken tevens nationale taken uitvoeren, en dat de leden van de Raad van toezicht van de ECB bemiddelingspanel, van gezamenlijk toezichthoudende teams en van teams voor inspectie ter plaatse, die vertegenwoordigers zijn van de nationale bevoegde autoriteiten van de deelnemende lidstaten, eveneens nationale taken uitoefenen naast hun taken uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1024/2013. Het uitoefenen van die nationale taken is een aangelegenheid van nationaal recht die buiten het bereik van de interne onderzoeken van het Bureau valt. Dit besluit moet derhalve alleen van toepassing zijn op de beroepswerkzaamheden van die personen welke zij uitvoeren in hun hoedanigheid als leden van de Raad van bestuur, Algemene Raad, Raad van toezicht, bemiddelingspanel van de ECB, gezamenlijk toezichthoudende teams en team voor inspecties ter plaatse.

(11)

Dit besluit moet er tevens rekening mee houden dat de externe leden van de Administratieve Raad voor toetsing, Auditcomité en Ethisch comité naast hun mandaat andere taken kunnen uitvoeren. Het uitoefenen van die functies valt buiten het bereik van de interne onderzoeken van het Bureau. Dit besluit moet derhalve slechts van toepassing zijn op de beroepswerkzaamheden van die personen die zij verrichten in hun hoedanigheid als leden van Administratieve Raad voor toetsing, Auditcomité en Ethisch comité van de ECB.

(12)

Artikel 37.1 van de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank (de „ESCB-statuten”) bepaalt dat leden van de bestuursorganen en personeelsleden van de ECB gehouden zijn, ook na beëindiging van hun taken, inlichtingen die naar hun aard onder het beroepsgeheim vallen, niet openbaar te maken. Artikel 27, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 bepaalt dat de leden van de Raad van toezicht, de personeelsleden van de ECB en de door deelnemende lidstaten gedetacheerde personeelsleden die toezichttaken vervullen, ook na beëindiging van hun taken, gehouden zijn aan dezelfde voorschriften inzake beroepsgeheim. Artikel 22, lid 1, van Besluit ECB/2014/16 en artikel 2, lid 4 van Besluit (EU) 2015/433 (ECB/2014/59) bepalen zulks respectivelijk voor leden van Administratieve Raad voor toetsing van de ECB en hun plaatsvervangers, en voor leden van het Ethisch comité van de ECB. Lid 6 van het auditcomitémandaat (14) bepaalt dat leden van het Auditcomité aan personen of organen buiten de ECB/het Eurosysteem geen vertrouwelijke gegevens bekendmaken waarvan zij kennis verkrijgen bij de uitoefening van hun taken in dienstverband. Krachtens artikel 10 van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 zijn op het Bureau en zijn personeelsleden dezelfde voorwaarden inzake vertrouwelijkheid en beroepsgeheim van toepassing, die van toepassing zijn op ECB-personeelsleden, zulks krachtens de ESCB-statuten en de arbeidsvoorwaarden van de ECB.

(13)

Krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 verlenen de nationale bevoegde autoriteiten van de lidstaten, conform de nationale voorschriften, het personeel van het Bureau de nodige bijstand bij de doeltreffende uitvoering van zijn taken. De regering van de federale Republiek Duitsland en de ECB zijn ondertekenende partijen bij een zetelovereenkomst van 18 september 1998 (15), die uitvoering geeft aan Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie ten aanzien van de ECB en bevat bepalingen inzake de onschendbaarheid van de gebouwen, archieven, gegevensverwerking van de ECB, en inzake de diplomatieke voorrechten en immuniteiten van de ECB-directieleden.

(14)

Gezien de vervanging van Verordening (EG) nr. 1073/1999 door Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en de vele noodzakelijke wijzigingen, moet Besluit ECB/2004/11 ingetrokken worden en worden vervangen door dit besluit,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Werkingssfeer

Dit besluit is van toepassing op:

leden van de Raad van bestuur en de Algemene Raad van de ECB in aangelegenheden die verband houden met hun functie als leden van deze besluitvormende organen,

de ECB-directieleden,

leden van de Raad van toezicht van de ECB in aangelegenheden die verband houden met hun functie als lid van dat orgaan,

leden van de Administratieve Raad voor toetsing van de ECB in aangelegenheden die verband houden met hun functie als lid van dat orgaan,

leden van het bemiddelingspanel van de ECB in aangelegenheden die verband houden met hun functie als lid van dat orgaan,

leden van het Auditcomité van de ECB in aangelegenheden die verband houden met hun functie als lid van dat orgaan,

leden van het Ethisch comité van de ECB in aangelegenheden die verband houden met hun functie als lid van dat orgaan,

leden van de bestuursorganen of enig personeelslid van de nationale centrale banken of nationale bevoegde autoriteiten die als plaatsvervanger en/of bijstand verlenende personen deelnemen aan de vergaderingen van de Raad van bestuur en de Algemene Raad van de ECB en Raad van toezicht in aangelegenheden die verband houden met die functie

(hierna gezamenlijk „deelnemers aan de besluitvormende en overige organen”), en

vaste of tijdelijke ECB-personeelsleden, op wie de ECB-arbeidsvoorwaarden van toepassing zijn,

personen die werkzaam zijn voor de ECB, met uitzondering van die personen die werkzaam zijn op basis van een arbeidscontract, waaronder personeelsleden van nationaal bevoegde autoriteiten die lid zijn van gezamenlijk toezichthoudende teams en teams voor inspectie ter plaatse in aangelegenheden die verband houden met die functie

(hierna gezamenlijk „betrokken personen”).

Artikel 2

Verplichting tot samenwerking met het Bureau

Deelnemers aan de besluitvormende en andere organen en betrokken personen werken samen met en verstrekken gegevens aan het Bureau onder eerbiediging van de vertrouwelijkheid van een intern onderzoek, zulks ongeacht de relevante bepalingen van de Verdragen, Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, de ESCB-statuten en het Statuut, onder volledige eerbiediging van de rechten van de mens, de fundamentele vrijheden en de algemene beginselen die de lidstaten gemeen hebben en behoudens de in Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 vastgestelde procedures en de in dit besluit vastgestelde regels.

Artikel 3

Verplichting enige gegevens inzake onwettige activiteiten te rapporteren

1.   Betrokken personen die kennis verkrijgen van gegevens die doen vermoeden dat er mogelijkerwijze sprake is van fraude, corruptie of enige andere onwettige activiteit die de financiële belangen van de Unie schaadt, verstrekken die gegevens onverwijld aan de directeur Interne Audit, de voor hun werkeenheid verantwoordelijke senior manager, dan wel het directielid dat primair verantwoordelijk is voor hun werkeenheid. De voornoemde personen geven de gegevens onverwijld door aan de directeur-generaal Secretariaat. Betrokken personen mogen geenszins onrechtvaardig of discriminerend behandeld worden, omdat zij de in dit artikel bedoelde gegevens gecommuniceerd hebben.

2.   Deelnemers aan de besluitvormende en andere organen die kennis verkrijgen van de in lid 1 bedoelde gegevens stellen de directeur-generaal Secretariaat of de president daarvan in kennis.

3.   Indien de directeur-generaal Secretariaat of, indien toepasselijk, de president van de ECB, overeenkomstig lid 1 of 2 in kennis wordt gesteld van gegevens, geven zij, behoudens artikel 4 van dit besluit, deze informatie onverwijld door aan het Bureau en stellen het directoraat Interne Audit en, indien toepasselijk, de president van de ECB daarvan in kennis.

4.   Indien een deelnemer aan de besluitvormende en andere organen kennis heeft van concrete feiten die het vermoeden van een geval van fraude of corruptie of enige andere onwettige activiteit zoals bedoeld in lid 1, staven en, tegelijkertijd, redelijkerwijze mag veronderstellen dat de in de voornoemde bepalingen bedoelde procedure in dat concrete geval de passende rapportage van die gegevens aan het Bureau zou verhinderen, kunnen zij ongeacht artikel 4 direct aan het Bureau rapporteren.

Artikel 4

Samenwerking met het Bureau met betrekking tot gevoelige gegevens

1.   In uitzonderlijke gevallen waarin bepaalde buiten de ECB circulerende gegevens het functioneren van de ECB ernstig zouden kunnen ondermijnen, besluit de directie het Bureau al dan niet toegang tot die gegevens te verschaffen, of het Bureau die gegevens door te sturen. Dit geldt voor:-gegevens omtrent monetairbeleidsbeslissingen, of transacties in verband met het beheer van externe reserves en interventies op de deviezenmarkten, indien die informatie minder dan één jaar oud is; gegevens aangaande de bij Verordening (EU) nr. 1024/2013 aan de ECB opgedragen taken;-gegevens die de ECB heeft ontvangen van nationale bevoegde autoriteiten betreffende de stabiliteit van het financiële stelsel of individuele kredietinstellingen; en gegevens betreffende beveiligingskenmerken en technische specificaties van eurobankbiljetten.

2.   Enig besluit van de directie van dien aard houdt rekening met alle relevante factoren, waaronder de mate van gevoeligheid van de voor het onderzoek door het Bureau verlangde gegevens, het belang van de gegevens voor het onderzoek en de ernst van het vermoeden zoals het Bureau, de deelnemer aan de besluitvormende of andere organen of de betrokken persoon aan de president uiteen hebben gezet, en de ernst van het risico voor het toekomstige functioneren van de ECB. Indien geen toegang wordt verschaft, omkleedt het besluit de weigering met redenen. Met betrekking tot de door de ECB te ontvangen gegevens inzake de stabiliteit van het financiële stelsel of individuele kredietinstellingen, kan de directie besluiten het Bureau de toegang te weigeren, indien de directie of de betrokken nationale bevoegde autoriteit van mening is dat openbaarmaking van de betrokken gegevens de stabiliteit van het financiële stelsel of van de individuele kredietinstelling in gevaar brengt.

3.   In zeer uitzonderlijke gevallen omtrent gegevens met betrekking tot een specifiek ECB-werkterrein die dezelfde mate van gevoeligheid hebben als de gegevenscategorieën van lid 1, kan de directie voorlopig besluiten het Bureau geen toegang te verschaffen tot die gegevens. Lid 2 is van toepassing op die besluiten die voor ten hoogste zes maanden gelden. Daarna krijgt het Bureau toegang tot de betrokken gegevens, tenzij de Raad van bestuur inmiddels het onderhavige besluit heeft gewijzigd middels de toevoeging van de betrokken gegevenscategorie aan de categorieën die vallen onder lid 1.

Artikel 5

Bijstand van de ECB in interne onderzoeken

1.   Ingeval een intern onderzoek van de ECB wordt geopend, verleent de voor de beveiliging van de ECB verantwoordelijke manager de personeelsleden van het Bureau toegang tot de gebouwen van de ECB, zulks na vertoon van een door de directeur-generaal van het Bureau verstrekte schriftelijke machtiging, die het volgende vermeldt:

a)

de identiteit van het personeelslid en functie in het Bureau;

b)

het onderwerp en het doel van het onderzoek;

c)

de rechtsgrondslagen voor het uitvoeren van het onderzoek en de uit deze rechtsgrondslagen voortvloeiende onderzoeksbevoegdheden.

De president, de vicepresident en de directeur Interne Audit worden onmiddellijk ingelicht.

2.   Het directoraat Interne Audit verleent het Bureau bijstand bij de praktische organisatie van onderzoeken.

3.   Deelnemers aan de besluitvormende en andere organen verstrekken de personeelsleden van het Bureau, die een onderzoek uitvoeren alle door hen verlangde gegevens, tenzij die verzochte gegevens gevoelig zouden kunnen zijn in de betekenis van artikel 4, in welk geval de directie beslist of de gegevens al dan niet verstrekt moeten worden. Het directoraat Interne Audit registreert alle verstrekte gegevens.

Artikel 6

Inlichting van de betrokkenen

1.   Indien blijkt dat een deelnemer aan de besluitvormende en andere organen, of een betrokken persoon, mogelijkerwijze betrokken is bij fraude, corruptie en enige andere in artikel 3, lid 1 bedoelde onwettige activiteit, wordt de belanghebbende snel geïnformeerd, mits zulks het onderzoek niet zal schaden (16). In geen geval mogen conclusies worden getrokken waarin een deelnemer aan besluitvormende of andere organen met name wordt genoemd zonder dat de betrokkene in de gelegenheid is gesteld zich over alle hem/haar betreffende feiten uit te spreken, waaronder feiten die tegen hen spreken. Belanghebbende partijen hebben het recht te zwijgen, hoeven niet aan hun eigen veroordeling mee te werken en hebben het recht persoonlijke rechtsbijstand te vragen.

2.   In alle gevallen waarin met het oog op het onderzoek absolute geheimhouding is vereist en/of waarin gebruik moet worden gemaakt van opsporingsmiddelen die tot de bevoegdheid van een nationale rechterlijke instantie behoren, kan naleving van de verplichting om een deelnemer aan besluitvormende of andere organen uit te nodigen zich uit te spreken in overeenstemming met de president of de vicepresident voor een beperkte periode worden opgeschort.

Artikel 7

Kennisgeving van seponering van een onderzoek

Indien na afloop van een intern onderzoek een deelnemer aan besluitvormende of andere organen jegens wie bepaalde beschuldigingen zijn geuit, niets ten laste kan worden gelegd, wordt het interne onderzoek geseponeerd zonder verder gevolg, zulks op grond van een besluit van de directeur-generaal van het Bureau, die de betrokken deelnemer aan besluitvormende of andere organen daarvan schriftelijk in kennis stelt.

Artikel 8

Opheffing van vrijstelling van rechtsvervolging

Elk van een nationale politiële of gerechtelijke autoriteit uitgaand verzoek tot opheffing van toepasselijke vrijstelling van rechtsvervolging van een deelnemer aan besluitvormende of andere organen in verband met eventuele gevallen van fraude, corruptie en enige andere onwettige activiteit die de financiële belangen van de Unie schaadt, wordt voor advies aan de directeur-generaal van het Bureau meegedeeld. De Raad van bestuur neemt een besluit betreffende relevante opheffingen van vrijstelling van rechtsvervolging ten aanzien van deelnemers besluitvormende of andere organen, en de directie neemt een besluit betreffende relevante opheffingen van vrijstelling van rechtsvervolging ten aanzien van betrokken personen.

Artikel 9

Inwerkingtreding en intrekking

1.   Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag volgende op de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Besluit ECB/2004/11 wordt met ingang van de twintigste dag volgende op de bekendmaking van dit besluit in het Publicatieblad van de Europese Unie, ingetrokken.

3.   Verwijzingen naar Besluit ECB/2004/11 gelden als verwijzingen naar dit besluit.

Gedaan te Frankfurt am Main, 4 maart 2016.

De president van de ECB

Mario DRAGHI


(1)  PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1.

(2)  Gedragscode voor de leden van de Raad van bestuur (PB C 123 van 24.5.2002, blz. 9).

(3)  Aanvullende Code met Ethische Criteria voor de leden van de directie van de Europese Centrale Bank (overeenkomstig artikel 11.3 van het Reglement van orde van de Europese Centrale Bank) (PB C 104 van 23.4.2010, blz. 8).

(4)  Gedragscode voor de leden van de Raad van toezicht van de Europese Centrale Bank (PB C 93 van 20.3.2015, blz. 2).

(5)  Commissie van de Europese Gemeenschappen vs. Europese Centrale Bank, C-11/00, ECLI:EU:C:2003:395.

(6)  Besluit ECB/2004/11 van 3 juni 2004 betreffende de voorwaarden voor en de wijze van uitvoering van onderzoeken binnen de Europese Centrale Bank, door het Europees Bureau voor fraudebestrijding, op het gebied van de bestrijding van fraude, corruptie en elke andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen worden geschaad en tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden voor het personeel van de Europese Centrale Bank (PB L 230 van 30.6.2004, blz. 56).

(7)  Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63).

(9)  Besluit ECB/2014/16 van 14 april 2014 betreffende de oprichting van een Administratieve Raad voor toetsing en zijn werkwijze (PB L 175 van 14.6.2014, blz. 47).

(10)  Verordening (EU) nr. 673/2014 van de Europese Centrale Bank van 2 juni 2014 betreffende de oprichting van een bemiddelingspanel en zijn reglement van orde (ECB/2014/26) (PB L 179 van 19.6.2014, blz. 72).

(11)  Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank van 16 april 2014 tot vaststelling van een kader voor samenwerking binnen het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme tussen de Europese Centrale Bank en nationale bevoegde autoriteiten en met nationale aangewezen autoriteiten (GTM-kaderverordening) (ECB/2014/17) (PB L 141 van 14.5.2014, blz. 1).

(12)  Besluit ECB/2004/2 van 19 februari 2004 houdende goedkeuring van het reglement van orde van de Europese Centrale Bank (PB L 80 van 18.3.2004, blz. 33).

(13)  Besluit (EU) 2015/433 van de Europese Centrale Bank van woensdag 17 december 2014 betreffende de oprichting van een Ethisch comité en zijn reglement van orde (ECB/2014/59) (PB L 70 van 14.3.2015, blz. 58).

(14)  Beschikbaar op de ECB-website op www.ecb.europa.eu.

(15)  Federaal Staatsblad (Bundesgesetzblatt) nr. 45, 1998 van 27.10.1998 en nr. 12, 1999 van 6.5.1999.

(16)  Artikel 20 van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1) is van toepassing op elke beperking betreffende aan gegevenssubjecten te verstrekken gegevens in geval van gegevensverwerking.


Top