EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52012AB0099

Advies van de Europese Centrale Bank van 29 november 2012 inzake een richtlijnvoorstel betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen (CON/2012/99)

OJ C 39, 12.2.2013, p. 1–24 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

12.2.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 39/1


ADVIES VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 29 november 2012

inzake een richtlijnvoorstel betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen

(CON/2012/99)

2013/C 39/01

Inleiding en rechtsgrondslag

Op 10 juli 2012 ontving de Europese Centrale Bank (ECB) een verzoek van de Raad van de Europese Unie om een advies inzake een voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van de Richtlijnen van de Raad 77/91/EEG, 82/891/EEG, Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG en 2011/35/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 (1) (hierna: het „richtlijnvoorstel”). Op 27 juli 2012 ontving de ECB een verzoek van het Europees Parlement om een advies inzake het richtlijnvoorstel.

De adviesbevoegdheid van de ECB inzake het richtlijnvoorstel is gebaseerd op artikel 127, lid 4 en artikel 282, lid 5 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, aangezien het richtlijnvoorstel bepalingen bevat betreffende de bijdrage van het Europees Stelsel van centrale banken (ESCB) tot een goede beleidsvoering door de bevoegde autoriteiten aanzien van het bedrijfseconomisch toezicht op kredietinstellingen en de stabiliteit van het financiële stelsel, het bepalen en het ten uitvoer leggen van het monetaire beleid van de Unie en het bevorderen van een goede werking van het betalingsverkeer. Overeenkomstig de eerste volzin van artikel 17.5 van het Reglement van orde van de Europese Centrale Bank heeft de Raad van dit advies aangenomen.

Algemene opmerkingen

De ECB onderschrijft de ontwikkeling van een herstel- en afwikkelingskader en het wegnemen van belemmeringen voor een doeltreffend crisisbeheer bij financiële instellingen volledig. Alle financiële instellingen zouden de mogelijkheid moeten hebben op ordentelijke wijze failliet te gaan, waarbij de stabiliteit van het financiële stelsel als geheel wordt gevrijwaard en de kosten voor de overheid en de economische verstoring tot een minimum worden beperkt. De ECB onderschrijft in het bijzonder een uniewijd kader voor de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen ter handhaving van de financiële stabiliteit in de Unie en bijgevolg ter waarborging van de werking van het gemeenschappelijke markt, ook in tijden van crisis. Daartoe is het cruciaal dat gemeenschappelijke ondersteuningsmaatregelen voor het beheer van het faillissement van financiële instellingen — zoals herstel- en afwikkelingsplannen, alsook een brugbank, inbreng van de particuliere sector, verkoop van de onderneming en instrumenten van afsplitsing van activa — worden ontwikkeld. De ECB verwelkomt dat het voorstel strookt met de internationaal overeengekomen kernelementen van doeltreffende afwikkelingsregelingen voor financiële instellingen (2), die convergentie verlangen van nationale afwikkelingsregelingen en adequate instrumenten en bevoegdheden voor een doeltreffende afwikkeling. Dankzij de implementatie van deze kernelementen is een tijdige interventie ter garantie van de continuïteit van de essentiële functies mogelijk.

De ECB is van mening dat de Richtlijn, als een zeer belangrijke stap vooruit naar een geïntegreerd afwikkelingskader voor de Unie, snel moet worden aangenomen. Tegelijkertijd zullen verdere stappen nodig zijn ter realisatie van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, één van de drie pijlers van de bankenunie. Dienovereenkomstig roept de ECB de Commissie op om snel een apart voorstel voor een onafhankelijk Europees Afwikkelingsmechanisme in te dienen, met inbegrip van aspecten van een gemeenschappelijk Europees Afwikkelingsfonds. Om te beginnen zouden de financiële instellingen dit fonds moeten financieren. Consistentie tussen deze drie pijlers is cruciaal voor het slagen van een unie van financiële markten.

SPECIFIEKE OPMERKINGEN

1.   Definitie van afwikkeling

Het richtlijnvoorstel omschrijft afwikkeling als de herstructurering van een instelling ter garantie van de continuïteit van de essentiële functies ervan, ter vrijwaring van de financiële stabiliteit en om de levensvatbaarheid van de gehele instelling of een deel ervan te herstellen (3). De ECB is van mening dat afwikkeling een duidelijke hiërarchie vereist. In deze context zouden instellingen die (waarschijnlijk) failliet gaan in beginsel, indien de afwikkelingsautoriteiten een daartoe strekkende beslissing hebben genomen, middels afwikkelingsinstrumenten afgewikkeld moeten worden, indien zulks dit nodig wordt geacht en zulks het algemeen belang dient, waaronder het voorkomen van systeemrisico's. Indien de afwikkelingsautoriteit oordeelt dat het algemeen belang niet in het geding is, moet de instelling worden afgewikkeld volgens de op dergelijke instellingen toepasselijke nationaalrechtelijke insolventieprocedures. Tot slot zou een afwikkeling in de vorm van herstructurering als going concern uitsluitend in aanmerking mogen worden genomen, indien het openbare belang, d.w.z. het vrijwaren van de financiële stabiliteit, zulks rechtvaardigt en wanneer de normale afwikkeling van een kredietinstelling de stabiliteit van het financiële stelsel ernstig zou schaden, en het risico van grensoverschrijdende besmetting zou toenemen. Het richtlijnvoorstel zou moeten verduidelijken dat afwikkeling niet beoogt de faillerende instelling op zich te redden, maar de continuïteit van haar essentiële functies te verzekeren (4).

2.   Voorwaarden voor afwikkeling en beoordeling van de behoefte aan buitengewone financiële overheidssteun

2.1.

Het richtlijnvoorstel bepaalt dat één van de voorwaarden voor een afwikkelingsmaatregel is dat de bevoegde autoriteit of afwikkelingsautoriteit vaststelt dat de instelling (waarschijnlijk) failliet gaat (5). De ECB is van mening dat de verantwoordelijkheid om te bepalen of een instelling (waarschijnlijk) failliet gaat in het belang van een snelle en efficiënte afwikkeling duidelijk aan de bevoegde autoriteit moet worden toegewezen.

2.2.

Het richtlijnvoorstel bepaalt voorts dat de behoefte van een instelling aan overheidssteun indiceert dat zij (waarschijnlijk) failliet gaat. Hetzelfde artikel van het richtlijnvoorstel bepaalt echter dat twee specifieke soorten overheidssteun zulks niet indiceren (6). De ECB ondersteunt weliswaar de voorgestelde maximumduur van een dergelijke overheidssteun (7), maar merkt op dat de bovenstaande indicator indiceert dat een aanzienlijk aantal kredietinstellingen en beleggingsondernemingen die momenteel overheidssteun ontvangen, (waarschijnlijk) failliet gaan. De ECB is van oordeel dat vaststelling van de omstandigheden waarin een instelling (waarschijnlijk) failliet gaat uitsluitend zou moeten stoelen op een beoordeling van de bedrijfseconomische situatie van een instelling. Bijgevolg zou de bijzondere behoefte aan overheidssteun op zich geen adequaat objectief criterium mogen zijn (8). In plaats daarvan zouden de aan de verlening van overheidssteun ten grondslag liggende omstandigheden deel moeten uitmaken van de beoordeling van de bedrijfseconomische situatie van de instelling.

3.   Betrokkenheid van de centrale banken bij het herstel en de afwikkeling

3.1.

Centrale banken zijn verantwoordelijk voor macro-prudentiële en financiële stabiliteit, en beschikken over deskundigheid inzake financiële markten. Daarom moeten zij bij het afwikkelingsproces betrokken worden bij te dragen tot de verwezenlijking van de afwikkelingsdoelstellingen en tegelijkertijd mogelijke onbedoelde negatieve invloeden op de uitvoering van centrale-banken-taken en op de werking van betalings- en afwikkelingssystemen minimaliseren. In deze context kunnen de centrale banken een rol spelen bij de beoordeling van herstel- en de afwikkelingsplannen vanuit het oogpunt van de financiële stabiliteit, zoals factoren die tot een ongeordende schuldafbouw kunnen leiden. Centrale banken zouden eveneens kunnen worden betrokken bij de beoordeling van de mogelijke maatregelen van de afwikkelingsautoriteit, aangezien het vermijden van systeemstoringen één van de hoofddoelstellingen is (9). Daarom acht de ECB het noodzakelijk dat de lidstaten garanderen dat wanneer de centrale bank niet zelf de afwikkelingsautoriteit is, de bevoegde autoriteit en de afwikkelingsautoriteit op adequate wijze informatie met de centrale bank uitwisselen (10).

3.2.

Het richtlijnvoorstel bepaalt dat door een instelling opgestelde en bijgehouden herstelplannen voor het herstel van de financiële positie nadat een aanzienlijke verslechtering heeft plaatsgevonden, geen toegang tot buitengewone financiële overheidssteun en die evenmin aanvaarden. In voorkomend geval moeten zij echter een analyse bevatten die vermeldt hoe en wanneer een instelling in stressomstandigheden een verzoek om gebruik van centrale-bank-faciliteiten mag indienen en welke de beschikbare zekerheden moeten zijn (11). De ECB wenst te benadrukken dat deze bepaling geen invloed mag uitoefenen op de onafhankelijke en volledig discretionaire beslissingsbevoegdheid van centrale banken inzake de verschaffing van centrale bankenliquiditeiten aan solvabele kredietinstellingen, zowel bij standaard monetaire-beleidstransacties, als bij noodliquiditeitssteun, binnen de perken van het verbod op monetaire financiering krachtens het Verdrag (12).

3.3.

Het richtlijnvoorstel verplicht alle lidstaten om in zijn „tool box” voor afwikkelingen de bevoegdheid op te nemen om een bruginstelling en een vehikel voor activabeheer op te richten en te exploiteren. Het richtlijnvoorstel bepaalt dat de bruginstelling geheel of gedeeltelijk eigendom is van één of meer overheidsinstanties en dat een vehikel voor activabeheer volledig eigendom is van één of meer overheidsinstanties, waarvan de afwikkelingsautoriteit deel kan uitmaken (13). Wanneer een centrale bank als afwikkelingsautoriteit optreedt (14), moet het om alle twijfel te vermijden duidelijk zijn dat de centrale bank in geen geval verbintenissen van deze instanties zal overnemen of financieren. De rol van een centrale bank als eigenaar van een dergelijke entiteit moet steeds verenigbaar blijven met het verbod op monetaire financiering krachtens artikel 123 van het Verdrag, zoals aangevuld door Verordening (EG) nr. 3603/93 (15). Die verordening verbiedt onder meer de financiering door een centrale bank van de overheidsverplichtingen ten aanzien van derden. Bovendien moet deze functie worden verricht zonder afbreuk te doen aan de onafhankelijkheid van de centrale bank, in het bijzonder haar financiële en institutionele onafhankelijkheid.

3.4.

De ECB merkt op dat het richtlijnvoorstel slechts minimale criteria bevat waaraan bruginstellingen en vehikels voor activabeheer moeten voldoen om door de overheidsinstanties te worden opgericht. De ECB wenst te benadrukken dat transparante financiering één van de belangrijke kwesties is die de legitimiteit en de verantwoording voor het gebruik van overheidsgelden betreffen, welke transparantie het Eurosysteem wenst te vrijwaren. Dienaangaande verwelkomt de ECB dat het richtlijnvoorstel bepaalt dat in beginsel aandeelhouders en schuldeisers de afwikkelingskosten moeten dragen, en indien deze middelen niet volstaan, financieringsregelingen (16). De ECB benadrukt echter dat de centrale banken in overeenstemming met het verbod op monetaire financiering deze financieringsregelingen niet mogen financieren. Dit heeft in het bijzonder een impact op de opsomming van alternatieve financieringsmiddelen (17) in het richtlijnvoorstel (18).

4.   Betrokkenheid van nationale aangewezen autoriteiten bij de beoordeling van herstelplannen

Het richtlijnvoorstel bepaalt dat de bevoegde autoriteiten herstelplannen evalueren om onder andere effectieve uitvoering te waarborgen ingeval van financiële stress zonder dat dit significante nadelige gevolgen voor het financiële stelsel heeft, ook indien andere instellingen in dezelfde periode herstelplannen uitvoerden (19). Om te waarborgen dat relevante systeemrisico's in aanmerking worden genomen bij dergelijke evaluaties, waaronder de globale impact van de gelijktijdige uitvoering van herstelplannen, wat zou kunnen leiden tot procyclisch gedrag of kuddegedrag, acht de ECB het noodzakelijk dat de bevoegde autoriteiten evalueren in overleg met de bevoegde nationale aangewezen autoriteiten als dat afzonderlijke instanties zijn (20).

5.   Financiële steun binnen de groep

Het richtlijnvoorstel bepaalt dat lidstaten ervoor zorg dragen dat groepsentiteiten een overeenkomst voor financiële steun binnen de groep mogen sluiten (21). De ECB vindt dit vereiste zinvol, in het bijzonder omdat dergelijke overeenkomsten, nadat de bevoegde autoriteiten toestemming hebben verleend, ter goedkeuring kunnen worden voorgelegd aan de aandeelhoudersvergadering van elke groepsentiteit die de overeenkomst wil aangaan. De ECB merkt echter op dat de tenuitvoerlegging van deze vrijwillige overeenkomsten in nationale rechtsstelsels complexe juridische problemen doet rijzen. Gebruikmaking van deze overeenkomsten hangt af van de wisselwerking met de nationale wetgeving inzake fiscale, faillissements- en vennootschapswetgeving, bijvoorbeeld in verband met het beginsel dat groepstransacties „marktconform” zijn (22). De ECB is van mening dat te dien einde verdere reflectie nodig zou kunnen zijn over de vraag of bijkomende bepalingen nodig zijn ter garantie van de rechtszekerheid en de afdwingbaarheid van intra-groep transacties die overeenkomstig deze vrijwillige overeenkomsten zijn goedgekeurd en uitgevoerd.

6.   Het instrument van inbreng van de particuliere sector en de afschrijvingsbevoegdheden

6.1.

De ECB verwelkomt de ontwikkeling van inbreng van de particuliere sector als een mechanisme voor schuldafschrijving of -conversie om de verliezen van instellingen die failliet gaan of waarschijnlijk failliet zijn op te vangen. Het mechanisme van inbreng van de particuliere sector moet stroken met internationaal overeengekomen sleuteleigenschappen („key attributes”) voor een doeltreffende afwikkeling (23), in het bijzonder een bevoegdheid voor de afwikkelingsautoriteit om in het kader van een afwikkelingsregeling een breed scala aan passiva in te brengen in overeenstemming met de schuldeisersrangorde die zou gelden bij liquidatie. De ECB ondersteunt de invoering van een dergelijk instrument van inbreng van de particuliere sector door de lidstaten met ingang van ten laatste 1 januari 2018 (24). Daardoor zou tevens de inbreng van de particuliere sector nader kunnen worden uitgewerkt, namelijk inzake de mogelijke invoering van een minimumvereiste voor een nagestreefd niveau van aangewezen instrumenten van inbreng van de particuliere sector, terwijl het globale bereik van de inbreng van de particuliere sector gehandhaafd blijft. Voorts beoogt de ECB bij te dragen tot de nadere analyse van de praktische gevolgen van inbreng van de particuliere sector als een afwikkelingsinstrument, ook wat betreft de haalbaarheid van een snelle uitvoering ervan, de mogelijke naleving van de „anciënniteitscascade” bij verliesabsorptie, de mechanismen van conversie of afwaardering (25), alsook de mogelijke impact op de derivatenmarkten. In deze context zouden de opzet van de instrumenten inbreng van de particuliere sector en brugbank samen moeten worden onderzocht, aangezien het laatstgenoemde instrument veel kenmerken van het eerstgenoemde instrument kan overnemen.

6.2.

De ECB is van oordeel dat afwikkelingsmaatregelen in gerechtvaardigde omstandigheden moeten worden vastgesteld, met de juiste voorwaarden om een moreel risico te beperken (26). Zoals hiervoor vermeld moeten instellingen die failliet gaan of op de rand van het faillissement staan in beginsel worden vereffend volgens de normale insolventieprocedures, en indien het nodig wordt geacht moeten zij worden geliquideerd met gebruikmaking van afwikkelingsinstrumenten. Tegen deze achtergrond moet de bevoegdheid van inbreng van de particuliere sector hoofdzakelijk worden gebruikt voor de afwikkeling van instellingen die niet langer levensvatbaar zijn. De ECB is van mening dat de mogelijkheid van inbreng van de particuliere sector om een instelling die failliet gaat of waarschijnlijk failliet gaat te doen overleven als going concern (27), uitsluitend in uitzonderlijke en gerechtvaardigde gevallen zou mogen worden overwogen.

De ECB ondersteunt dat het instrument van inbreng van de particuliere sector steeds gepaard gaat met de vervanging van het management en een daarop aansluitende herstructurering van de instelling en haar activiteiten, aldus de redenen voor het faillissement adresserend (28).

6.3.

Het richtlijnvoorstel bepaalt dat de Europese Bankautoriteit (EBA) aan de Commissie verslag uitbrengt over de toepassing van het vereiste dat instellingen een totaalbedrag aan eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, uitgedrukt als percentage van de totale passiva van de instelling, moeten handhaven (29). De ECB stelt voor nader te bekijken of het minimumvereiste inzake de inbreng van de particuliere sector moet worden uitgedrukt als een percentage van de totale passiva, dan wel als een percentage de risicogewogen activa. Het laatste heeft als voordeel dat rekening wordt gehouden met de risicogevoeligheid van de activa van de instelling. De ECB beveelt aan dat de EBA deze evaluatie uitvoert. De ECB beveelt voorts aan dat de EBA de Commissie een evaluatie verstrekt van de impact van dit vereiste voor instellingen en of het nuttig zou zijn om een vereiste in te voeren dat verbiedt of beperkt dat voor inbreng van de particuliere sector in aanmerking komende instrumenten binnen de banksector worden aangehouden.

6.4

Het richtlijnvoorstel bepaalt dat de afwikkelingsautoriteiten, alvorens een afwikkelingsmaatregel te nemen, de afschrijvingsbevoegdheid moeten uitoefenen (30). De afschrijving van kapitaalinstrumenten is dus een afwikkelingsbevoegdheid (31) die van toepassing lijkt te zijn vooraleer een instelling wordt afgewikkeld. De ECB ondersteunt dat autoriteiten de bevoegdheid hebben om kapitaalinstrumenten af te schrijven vooraleer tot afwikkeling wordt overgegaan. Met het oog op de herkapitalisatie van instellingen beveelt de ECB aan om dit uitdrukkelijk in het richtlijnvoorstel te verduidelijken, zulks om alle twijfel te vermijden. Een case study en een implementatiesimulatie van het instrument van inbreng van de particuliere sector door de Commissie ware eveneens wenselijk om de onderlinge afhankelijkheden tussen de verschillende stadia van het proces van inbreng van de particuliere sector te verduidelijken.

7.   Financiering van de afwikkeling en streefomvang van de financieringsregelingen

7.1.

Een geschikt afwikkelingskader moet garanderen dat de afwikkelingskosten in de eerste plaats door de aandeelhouders en de schuldeisers van af te wikkelen instelling en de particuliere sector in zijn geheel worden gedragen. De ECB verwelkomt daarom dat de autoriteiten luidens de afwikkelingsinstrumenten en -bevoegdheden in het richtlijnvoorstel de aandeelhouders en de schuldeisers de afwikkelingsfinanciering kunnen laten dragen. Voorts voert het richtlijnvoorstel twee bijkomende bronnen van financiering van de afwikkeling in: nationale financieringsregelingen en bijdragen aan het depositogarantiestelsel (DGS) (32).

7.2.

De ECB erkent de voordelen van bijkomende bronnen voor de financiering van de afwikkeling, maar zij is van mening dat het ambitieuze voorstel voor een Europees systeem van financieringsregelingen geen oplossing zal bieden voor belangrijke problemen inzake grensoverschrijdende afwikkelingen, zoals de coördinatie en de lastenverdeling. Het bestaan van 27 door nationale autoriteiten gecontroleerde nationale regelingen wordt verder bemoeilijkt doordat het voorgestelde systeem van leningen inzake belangrijke details onvoldoende duidelijkheid biedt, bijvoorbeeld inzake de rechten en verplichtingen van de kredietgevers en de kredietnemers.

8.   Het gebruik van depositogarantiestelsels bij de financiering van de afwikkeling

8.1.

Het richtlijnvoorstel bepaalt dat het depositogarantiestelsel (DGS) waarbij de instelling is aangesloten aansprakelijk is voor het bedrag van de verliezen die zij had moeten dragen mocht de instelling volgens een normale insolventieprocedure zijn geliquideerd (33). De behandeling van gedekte deposito's bij de overdracht naar de brugbank zou belangrijke invloed kunnen hebben op de betrokkenheid van het DGS. De mate waarin een DGS deelneemt aan de afwikkelingsmaatregelen zal ceteris paribus beïnvloeden in hoeverre financiering van de twee andere beschikbare bronnen — de financieringsregelingen en de concurrente schuldeisers — zal worden gevergd. Deze onzekerheid onder schuldeisers zou mogelijke preventieve runs op banken door schuldeisers, klanten en andere tegenpartijen kunnen doen toenemen, hetgeen de hoofddoelstelling van het regime zou ondermijnen.

8.2.

Luidens het richtlijnvoorstel kunnen de lidstaten bepalen dat de beschikbare financiële middelen van een op hun grondgebied gevestigde DGS voor de financiering van de afwikkeling wordt gebruikt (34). De ECB ondersteunt deze bepaling die synergieën tussen het DGS en afwikkelingsfinanciering mogelijk maakt, maar zij acht het uitermate belangrijk dat dit de kerntaken van het DGS, de bescherming van de verzekerde deposito's, geenszins in gevaar brengt. De ECB verwelkomt dat het richtlijnvoorstel de terugbetaling van de depositohouders die door het DGS gedekt zijn, prioritiseert, voor een DGS die verzocht wordt om zijn beschikbare financiële middelen aan te wenden voor de financiering van de afwikkeling, evenals tegelijkertijd voor de gebruikelijke taak van terugbetalingen aan verzekerde depositohouders, en de beschikbare financiële middelen ontoereikend zijn om al deze verzoeken in te willigen (35).

Tegen deze achtergrond bepleit de ECB de rechtszekerheid te waarborgen door de rol van het DGS bij de financiering van de afwikkeling duidelijk te definiëren, ongeacht het gekozen afwikkelingsinstrument en hoe de maatregelen worden toegepast.

Het richtlijnvoorstel vereist dat lidstaten ervoor zorg dragen dat in het nationale recht inzake normale insolventieprocedures de vorderingen van depositogarantiestelsels van dezelfde rang zijn als concurrente, niet-preferente vorderingen (36). Deze benadering lijkt niet te stroken met de mogelijkheid voor de lidstaten om een preferentiële rangorde van vorderingen in verband met door het DGS gedekte deposito's vast te stellen. Momenteel hebben zes lidstaten — zijnde Bulgarije (37), Griekenland (38), Letland (39), Hongarije (40), Portugal (41) en Roemenië (42) — hogere rangorde gegeven aan vorderingen die het DGS door subrogatie heeft verworven na betaling van de bedragen die met de gedekte deposito's overeenstemmen, waardoor mede verzekerd is dat steeds voldoende middelen beschikbaar zijn voor het DGS.

Er bestaan zeer uiteenlopende standpunten over de impact van de verlening van een preferentiële rangorde, daar wordt verondersteld dat een preferentiële rangorde van depositohouders een impact zou kunnen hebben op de financieringskosten voor banken en dat andere schuldeisers meer inspanningen zullen leveren om hun vorderingen te beschermen. Anderzijds zou dat enigermate worden beperkt voor zover preferente vorderingen uitsluitend gegarandeerde deposito's betreffen. Voorts zou een wettelijk regime dat een prioritaire rangorde voor gegarandeerde depositohouders instelt het gebruik van de in het richtlijnvoorstel voorziene afwikkelingsmaatregelen (bijv. instrument van verkoop van de onderneming, instrument van de bruginstelling) moeten bevorderen. Vanuit het perspectief van de stabiliteit van het financiële stelsel wordt de preferentiële vordering in verband met gedekte deposito's eveneens ondersteund, omdat daardoor het risico van runs op de bank, mogelijke verliezen van de verzekerde depositohouders in een liquidatiefase, alsook een buitensporige intering op het DGS wordt beperkt (43).

9.   Openbaarmaking van de verkoop

Het richtlijnvoorstel bepaalt dat de openbaarmaking van de verkoop van een af te wikkelen instelling die bedrijfsactiviteiten van een instelling geheel of gedeeltelijk overdraagt krachtens het instrument van verkoop van de onderneming kan worden uitgesteld (44). De ECB is van oordeel dat de openbaarmaking van prijsgevoelige informatie betreffende openbaar verhandelde financiële instrumenten eventueel eveneens dient te worden uitgesteld gedurende de toepassing van andere afwikkelingsinstrumenten. Indien het belang van de instelling zou rechtvaardigen dat openbaarmaking van prijsgevoelige informatie wordt uitgesteld, moeten de desbetreffende bepalingen van het richtlijnvoorstel (45) gedurende de toepassing van een afwikkelingsinstrument de vorm van een algemene regel krijgen.

10.   Verdere harmonisatie van regels inzake herstel en afwikkeling

10.1.

De ECB ondersteunt de ontwikkeling van een kader voor het herstel en de afwikkeling, ook voor systeemrelevante financiële instellingen die geen banken zijn, bijvoorbeeld verzekeringsondernemingen en marktinfrastructuren (46). Dit zou moeten worden gecoördineerd met internationale initiatieven.

10.2.

Inspanningen moeten worden voortgezet voor een minimumharmonisatie van de wettelijke bepalingen inzake insolventie tussen de lidstaten. De huidige diversiteit aan wettelijke bepalingen inzake insolventie, bijvoorbeeld de rangorde van vorderingen van schuldeisers, heeft een aanzienlijke impact op de tenuitvoerlegging van de afwikkelingsinstrumenten, en in het bijzonder de te gelde making van de door de afwikkelingvehikels aangehouden activa en passiva.

Gedaan te Frankfurt am Main, 29 november 2012.

De president van de ECB

Mario DRAGHI


(1)  COM(2012) 280 definitief.

(2)  Zie „Key Attributes of Effective Resolution Regimes for Financial Institutions”, oktober 2011, beschikbaar op de website van de Raad voor Financiële stabiliteit onder www.financialstabilityboard.org en het Bazels Comité van Bankentoezichthouders, Rapport en aanbevelingen van de „Cross-border Bank Resolution Group”, maart 2010, beschikbaar op de website van de Bank voor Internationale Betalingen onder http://www.bis.org

(3)  Zie artikel 2, lid 1, van het richtlijnvoorstel.

(4)  Zie de ESCB-bijdrage aan het consultatiedocument van de Commissie inzake de technische details van een mogelijk EU-kader voor bankherstel en afwikkeling, mei 2011, blz. 4 en 5. Alle ECB-documenten waarnaar wordt verwezen zijn beschikbaar op de ECB-website onder http://www.ecb.europa.eu. Zie tevens de door de ECB voorgestelde wijziging.

(5)  Zie artikel 27, lid 1, onder a) van het richtlijnvoorstel.

(6)  Zie artikel 27, lid 2, onder d), sub i) en ii), van het richtlijnvoorstel.

(7)  Zie artikel 27, lid 2, onder d), tweede alinea, van het richtlijnvoorstel.

(8)  Zie artikel 27, lid 2, onder d), van het richtlijnvoorstel, gelezen in samenhang met artikel 2, lid 26. Zie eveneens voorgestelde wijzigingen 2 en 8.

(9)  Zie eveneens de bijdrage van het ESCB aan het consultatiedocument van de Commissie inzake de technische details van een mogelijk EU-kader voor bankherstel en afwikkeling, mei 2011, blz. 6, lid 9.

(10)  Dienaangaande is artikel 74, lid 3, onder b), van het richtlijnvoorstel een stap in de goede richting, maar volstaat niet om te zorgen voor voldoende informatie-uitwisseling en samenwerking. Zie eveneens de voorgestelde wijzigingen 4 en 23.

(11)  Zie artikel 5, lid 3, van het richtlijnvoorstel; zie eveneens artikel 9, lid 2, van het richtlijnvoorstel voor zover het afwikkelingsplannen betreft.

(12)  Zie het Convergentieverslag van de ECB, 2012, blz. 29. Zie eveneens de voorgestelde wijziging 1.

(13)  Zie de artikelen 34, lid 2, en 36, lid 2, van het richtlijnvoorstel.

(14)  Zie ECB-Advies CON/2011/39.

(15)  Verordening (EG) nr. 3603/93 van de Raad van 13 december 1993 tot vaststelling van de definities voor de toepassing van de in artikel 104 en artikel 104b, lid 1 van het Verdrag vastgelegde verbodsbepalingen (PB L 332 van 31.12.1993, blz. 1).

(16)  Zie artikel 92, lid 2, van het richtlijnvoorstel.

(17)  Zie artikel 2, lid 96, van het richtlijnvoorstel.

(18)  Zie ECB-Advies CON/2011/103, paragraaf 4, en ECB-Advies CON/2010/83, paragraaf 6.3.

(19)  Zie artikel 6, lid 2, van het richtlijnvoorstel.

(20)  Zie de voorgestelde wijziging 5.

(21)  Zie artikel 16 tot en met 22 van het richtlijnvoorstel.

(22)  Het vereiste dat intra-groep transacties marktconform zijn is een essentieel beginsel in het vennootschapsrecht van bijna alle lidstaten, behoudens Spanje. Zie verslag DBB law aan DG Markt van 2008 inzake de juridische beperkingen van intra-groep transfers, dat dit risico heeft benadrukt.

(23)  Zie „Key Attributes of Effective Resolution Regimes for Financial Institutions”, oktober 2011, beschikbaar op de website van de Raad voor Financiële stabiliteit onder http://www.financialstabilityboard.org

(24)  Zie artikel 115, lid 1, derde paragraaf van het richtlijnvoorstel.

(25)  Zie eveneens de bijdrage van het Europees Stelsel van Centrale Banken aan het consultatiedocument van de Commissie inzake de technische details van een mogelijk EU-kader voor bankherstel en afwikkeling, blz. 4.

(26)  Zie eveneens de bijdrage van het ESCB aan het consultatiedocument van de Commissie inzake de technische details van een mogelijk EU-kader voor bankherstel en afwikkeling, mei 2011, blz. 5.

(27)  Going concern omschrijft de situaties waarin een instelling tijdens afwikkeling haar activiteiten voortzet, zonder mogelijke liquidatie in de nabije toekomst. Dit is de tegenhanger van een gone concern waarin de kritieke bankfuncties worden gehandhaafd, maar in een andere rechtspersoon dan de rechtspersoon die werd afgewikkeld en geliquideerd.

(28)  Zie overweging 46 van het richtlijnvoorstel.

(29)  Zie artikel 39, lid 6 van het richtlijnvoorstel.

(30)  Zie artikel 51, lid 1 van het richtlijnvoorstel.

(31)  Zie artikel 56, lid 1, onder f) van het richtlijnvoorstel.

(32)  Artikel 96. Voor zover financieringsregelingen eveneens van de centrale bank gaan lenen, zou dat op monetaire financiering kunnen neerkomen. Zie dienaangaande paragraaf 3.4 en wijziging 29.

(33)  Zie artikel 99, lid 1, van het richtlijnvoorstel.

(34)  Zie artikel 99, lid 5, van het richtlijnvoorstel.

(35)  Zie artikel 99, lid 8, van het richtlijnvoorstel.

(36)  Zie artikel 99, lid 2, van het richtlijnvoorstel.

(37)  De status van bevoorrechte schuldeiser is voor een DGS vastgesteld in artikel 94, lid 1 van de wet inzake insolventie van banken (Darjaven vestnik nr. 92, 27.9.2002).

(38)  De status van bevoorrechte schuldeiser is vastgesteld in artikel 4, lid 16 van wet 3746/2009 tot omzetting van Richtlijn 2005/14/EG betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en Richtlijn en 2005/68/EG inzake herverzekering en andere bepalingen (FEK A 27, 16.2.2009). Artikel 13a, lid 4 bepaalt de status van het DGS.

(39)  Wet van 5 oktober 1995 betreffende kredietinstellingen (LV 163(446), 24.10.1995). Artikel 192, lid 1 heeft op 21 mei 1998 een preferentiële rangorde voor preferente depositohouders ingevoerd.

(40)  Wet CXII van 1996 betreffende kredietinstellingen en financiële ondernemingen (Magyar Közlöny 1996/109, 12.12.1996), en meer bepaald Hoofdstuk XV van de Wet inzake details betreffende het depositogarantiestelsel. Het preferentiële statuut van alle, en niet uitsluitend gewaarborgde depositovorderingen is vastgesteld in artikel 183, lid 1 van de wet.

(41)  Zie artikel 166-A van de geconsolideerde versie van de wetsdecreet nr. 298/92 van 31 december 1992 betreffende het wettelijk kader van kredietinstellingen en financiële ondernemingen (D.R. nr. 30, I, 10.2.2012).

(42)  Regeringsbesluit nr. 10/2004 betreffende de procedure voor de gerechtelijke reorganisatie en het faillissement van kredietinstellingen, zoals later gewijzigd en aangevuld, in het bijzonder door artikel 38 verleent een voorrecht, nadat uitgaven in verband met de faillissementsprocedure zijn verrekend met vorderingen die voortvloeien uit gewaarborgde desposito's, met inbegrip van de vorderingen van het DGS voortvloeiende uit terugbetalingen aan de gewaarborgde depositohouders (Monitorul Oficial al României, Deel Een, nr. 84, 30.1.2004).

(43)  Zie ECB Advies CON/2011/83.

(44)  Zie artikel 33, lid 2 van het richtlijnvoorstel.

(45)  Zie artikel 12, lid 3 van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (marktmisbruik) (PB L 96 van 12.4.2003, blz. 16).

(46)  Zie dienaangaande de Consultatie van de Commissie inzake een mogelijk herstel- en afwikkelingskader voor andere financiële instellingen dan banken van 5 oktober 2012, beschikbaar op de website van de Europese Commissie onder http://ec.europa.eu/internal_market/consultations/2012/nonbanks/consultation-document_en.pdf


BIJLAGE

Formuleringsvoorstellen

Door de Commissie voorgestelde tekst

Door de ECB voorgestelde wijzigingen (1)

Wijziging 1

Overweging 21

„Herstel- en afwikkelingsplannen mogen niet van buitengewone openbare financiële steun uitgaan of belastingbetalers aan het risico van verlies blootstellen. Toegang tot liquiditeitsfaciliteiten die van centrale banken, met inbegrip van noodliquiditeitsfaciliteiten, mag niet als buitengewone openbare financiële steun worden aangemerkt, op voorwaarde dat de instelling solvabel is op het ogenblik dat de liquiditeit wordt verstrekt en dat de liquiditeitsverstrekking geen deel uitmaakt van een ruimer steunpakket; dat de faciliteit volledig is gedekt met zekerheden waarop reductiefactoren zijn toegepast die de kwaliteit en marktwaarde van de gestelde zekerheden weerspiegelen; dat de centrale bank de begunstigde een strafrente in rekening brengt; en dat de maatregel op eigen initiatief van de centrale bank wordt genomen en, met name, niet door een tegengarantie van de staat wordt gedekt.”

„Herstel- en afwikkelingsplannen mogen niet van buitengewone openbare financiële steun uitgaan, of belastingbetalers aan het risico van verlies blootstellen of uitgaan van toegang tot liquiditeitsfaciliteiten die van centrale banken, met inbegrip van noodliquiditeitsfaciliteiten centrale-banken liquiditeit mag niet als buitengewone openbare financiële steun worden aangemerkt, op voorwaarde dat de instelling solvabel is op het ogenblik dat de liquiditeit wordt verstrekt en dat de liquiditeitsverstrekking geen deel uitmaakt van een ruimer steunpakket; dat de faciliteit volledig is gedekt met zekerheden waarop reductiefactoren zijn toegepast die de kwaliteit en marktwaarde van de gestelde zekerheden weerspiegelen; dat de centrale bank de begunstigde een strafrente in rekening brengt; en dat de maatregel op eigen initiatief van de centrale bank wordt genomen en, met name, niet door een tegengarantie van de staat wordt gedekt.

Uitleg

Centrale banken verstrekken liquiditeiten aan in aanmerking komende tegenpartijen die deelnemen aan TARGET2 of monetaire-beleidstransacties  (2) met het oog op de soepele werking van betalingssystemen en het monetair beleid. Bovendien mogen centrale banken liquiditeitssteun bieden in buitengewone omstandigheden en per geval aan tijdelijk onvoldoende liquide maar solvabele kredietinstellingen  (3). De voorgestelde wijziging beoogt te garanderen dat de herstel- en de afwikkelingsplannen niet moeten uitgaan van de beschikbaarheid van centrale-banken liquiditeitssteun. Centrale banken beslissen onafhankelijk en volledig discretionair over de verschaffing van centrale-banken liquiditeit aan solvabele kredietinstellingen binnen de door het verbod op monetaire financiering in het Verdrag opgelegde beperkingen  (4).

Wijziging 2

Overweging 24

„Het afwikkelingskader moet garanderen dat tijdig tot afwikkeling van een financiële instelling wordt overgegaan voordat zij balansmatig insolvent is en voordat alle aandelenkapitaal volledig is weggevaagd. De afwikkeling moet worden geïnitieerd voordat een onderneming niet langer levensvatbaar is of waarschijnlijk niet langer levensvatbaar zal zijn en andere maatregelen ontoereikend zijn gebleken om een faillissement te voorkomen. Het feit dat een instelling niet aan de vergunningvereisten voldoet, rechtvaardigt op zich geen afwikkeling, vooral indien de instelling nog steeds of waarschijnlijk nog steeds levensvatbaar is. Een instelling moet worden geacht failliet te gaan of waarschijnlijk failliet te gaan wanneer zij niet voldoet of niet zal voldoen aan de kapitaalvereisten om de vergunning te behouden, omdat zij verliezen heeft geleden of waarschijnlijk verliezen zal lijden die haar eigen vermogen geheel of vrijwel geheel zullen wegvagen; wanneer de activa van de instelling geringer zijn of zullen zijn dan haar passiva; wanneer de instelling niet in staat is of zal zijn aan haar verplichtingen te voldoen wanneer deze opeisbaar worden; of wanneer de instelling buitengewone openbare financiële steun nodig heeft. Het feit dat een instelling behoefte heeft aan noodliquiditeitssteun van een centrale bank, mag op zich geen omstandigheid zijn die voldoende aantoont dat de instelling niet in staat is of in de nabije toekomst niet in staat zal zijn aan haar verplichtingen te voldoen wanneerdeze opeisbaar worden. Om de financiële stabiliteit te vrijwaren, met name in geval van een systeemkritisch liquiditeitstekort, mogen staatsgaranties met betrekking tot liquiditeitsfaciliteiten van centrale banken, dan wel staatsgaranties met betrekking tot nieuwe verplichtingen geen aanleiding geven tot activering van het afwikkelingskader, mits aan een aantal voorwaarden is voldaan. De staatsgaranties dienen met name te worden goedgekeurd uit het oogpunt van de staatssteunregels en mogen geen deel uitmaken van een ruimer steunpakket, en het gebruik van de garanties dient strikt beperkt te zijn in de tijd. In beide gevallen moet de bank solvabel zijn.”

„Het afwikkelingskader moet garanderen dat tijdig tot afwikkeling van een financiële instelling wordt overgegaan voordat zij balansmatig insolvent is en voordat alle aandelenkapitaal volledig is weggevaagd. De afwikkeling moet worden geïnitieerd voordat een onderneming niet langer levensvatbaar is of waarschijnlijk niet langer levensvatbaar zal zijn en andere maatregelen ontoereikend zijn gebleken om een faillissement te voorkomen. Het feit dat een instelling niet aan de vergunningvereisten voldoet, rechtvaardigt op zich geen afwikkeling, vooral indien de instelling nog steeds of waarschijnlijk nog steeds levensvatbaar is. Een instelling moet worden geacht failliet te gaan of waarschijnlijk failliet te gaan wanneer zij niet voldoet of niet zal voldoen aan de kapitaalvereisten om de vergunning te behouden, omdat zij verliezen heeft geleden of waarschijnlijk verliezen zal lijden die haar eigen vermogen geheel of vrijwel geheel zullen wegvagen; wanneer de activa van de instelling geringer zijn of zullen zijn dan haar passiva; wanneer de instelling niet in staat is of zal zijn aan haar verplichtingen te voldoen wanneer deze opeisbaar worden. of wanneer de instelling buitengewone openbare financiële steun nodig heeft. Het feit dat een instelling behoefte heeft aan noodliquiditeitssteun van een centrale bank, mag op zich geen omstandigheid zijn die voldoende aantoont dat de instelling niet in staat is of in de nabije toekomst niet in staat zal zijn aan haar verplichtingen te voldoen wanneerdeze opeisbaar worden. Om de financiële stabiliteit te vrijwaren, met name in geval van een systeemkritisch liquiditeitstekort, mogen staatsgaranties met betrekking tot liquiditeitsfaciliteiten van centrale banken, dan wel staatsgaranties met betrekking tot nieuwe verplichtingen geen aanleiding geven tot activering van het afwikkelingskader, mits aan een aantal voorwaarden is voldaan. De staatsgaranties dienen met name te worden goedgekeurd uit het oogpunt van de staatssteunregels en mogen geen deel uitmaken van een ruimer steunpakket, en het gebruik van de garanties dient strikt beperkt te zijn in de tijd. In beide gevallen moet de bank solvabel zijn.”

Uitleg

De voorgestelde wijziging beoogt te verduidelijken dat de bepaling van de omstandigheden waarin een instelling failliet gaat of waarschijnlijk failliet gaat zou moeten stoelen op een beoordeling door de bevoegde autoriteiten van de bedrijfseconomische situatie van de instelling. Bij de beoordeling van de behoefte aan overheidssteun dienen de mededingingsautoriteiten te worden betrokken. Zie eveneens de uitleg voor wijziging 10.

Wijziging 3

Artikel 2

„Voor de toepassing van deze Richtlijn wordt verstaan onder:

„Voor de toepassing van deze Richtlijn wordt verstaan onder:

1)   „afwikkeling”: de herstructurering van een instelling om de continuïteit van haar essentiële functies te verzekeren, de financiële stabiliteit te vrijwaren en de levensvatbaarheid van de gehele instelling of een deel ervan te herstellen;

1)   „afwikkeling”: de herstructurering van een instelling om de continuïteit van haar essentiële functies te verzekeren, de financiële stabiliteit te vrijwaren en de levensvatbaarheid van deze instelling, gedeeltelijk of, uitzonderlijkerwijze en in gerechtvaardigde gevallen, in haar geheel;

[…]”

[…]

 

84)   „nationale aangewezen autoriteiten”:

een aangewezen autoriteit in de zin van de relevante unierechtelijke wettelijke bepalingen.

Uitleg

De voorgestelde wijziging beoogt te benadrukken dat instellingen die failliet gaan of niet levensvatbaar zijn in beginsel volgens de gewone insolventieprocedure moeten worden geliquideerd. Indien nodig moeten zij worden afgewikkeld met gebruikmaking van afwikkelingsinstrumenten, en slechts in laatste instantie geherstructureerd worden als going concern. De ECB benadrukt dat het van belang is te eisen dat herstructurering als going concern altijd gepaard dient te gaan met maatregelen ter beperking van moreel risico. Aandeelhouders en concurrente schuldeisers zouden bijvoorbeeld verliezen moeten dragen en het management zou moeten worden vervangen, zulks overeenkomstig de belangrijkste beleidsdoelstelling  (5). Indien deze fondsen ontoereikend zijn, zouden financieringsregelingen moeten worden gebruikt. De ECB benadrukt dat transparante financiering één van de belangrijke kwesties is inzake de legitimiteit en de verantwoording bij het gebruik van overheidsgelden, hetgeen het Eurosysteem wenst te handhaven. De ECB benadrukt dat centrale banken in overeenstemming met het verbod op monetaire financiering deze regelingen niet mogen financieren  (6).

De term „nationale aangewezen autoriteit” wordt in de voorgestelde wijziging 5 gebruikt en moet dus worden omschreven.

Wijziging 4

Artikel 3, lid 5bis (nieuw)

Thans geen tekst

Wanneer de afwikkelingsautoriteit die is aangewezen in overeenstemming met lid 1 niet de centrale bank is, moet een beslissing van de afwikkelingsautoriteit krachtens deze Richtlijn onverwijld aan de centrale bank worden meegedeeld.

Uitleg

Het richtlijnvoorstel bepaalt dat afwikkelingsautoriteiten de autoriteiten kunnen zijn die bevoegd zijn voor toezicht in de zin van de Richtlijn 2006/48/EG en 2006/49/EG, centrale banken, bevoegde ministeries of andere overheidsorganen  (7). Centrale banken hebben een duidelijk omschreven mandaat inzake financiële stabiliteit  (8) wat rechtvaardigt dat indien de afwikkelingsautoriteit een ander overheidsorgaan is, relevante informatie aan de desbetreffende centrale bank moet worden meegedeeld.

Wijziging 5

Artikel 6, lid 2

„De bevoegde autoriteiten evalueren deze plannen en beoordelen in hoeverre elk plan aan de in artikel 5 vastgelegde eisen en aan de volgende criteria voldoet:”

„De bevoegde autoriteiten evalueren, in overleg met de nationale aangewezen autoriteiten, deze plannen en beoordelen in hoeverre elk plan aan de in artikel 5 vastgelegde eisen en aan de volgende criteria voldoet:”

Uitleg

Het richtlijnvoorstel voorziet in de herziening van de herstelplannen door de bevoegde autoriteiten opdat deze plannen in situaties van financiële stress effectief kunnen worden uitgevoerd zonder nadelige gevolgen voor het financiële stelsel, ook indien andere instellingen in dezelfde periode herstelplannen uitvoeren. Opdat volledig met dergelijke systeemrisico's rekening wordt gehouden, zouden de nationale aangewezen autoriteiten hierbij moeten worden betrokken wanneer zij niet de bevoegde autoriteiten zijn. Zie eveneens de voorgestelde wijziging 3 voor een definitie van deze term.

Wijziging 6

Artikel 9, lid 2

„In het afwikkelingsplan wordt rekening gehouden met een scala aan scenario's, met inbegrip van de mogelijkheid dat het faillissement idiosyncratisch is of in een tijd van bredere financiële instabiliteit of systeembrede gebeurtenissen plaatsvindt. In het afwikkelingsplan wordt niet uitgegaan van enigerlei buitengewone openbare financiële steun, afgezien van het gebruik van de overeenkomstig artikel 91 getroffen financieringsregelingen.”

„In het afwikkelingsplan wordt rekening gehouden met een scala aan scenario's, met inbegrip van de mogelijkheid dat het faillissement idiosyncratisch is of in een tijd van bredere financiële instabiliteit of systeembrede gebeurtenissen plaatsvindt. In het afwikkelingsplan wordt niet uitgegaan van enigerlei buitengewone openbare financiële steun of noodliquiditeitssteun van een centrale bank, afgezien van het gebruik van de overeenkomstig artikel 91 getroffen financieringsregelingen.”

Uitleg

De voorgestelde wijziging benadrukt dat centrale banken onafhankelijk en volledig discretionair beslissen om centrale-banken liquiditeit te verschaffen, waaronder de verstrekking van noodliquiditeitssteun aan solvabele kredietinstellingen binnen de door het verbod op monetaire financiering opgelegde beperkingen  (9). Zie eveneens de uitleg voor de wijziging 7.

Wijziging 7

Artikel 13, lid 1

„De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten, in overleg met de bevoegde autoriteiten, de mate beoordelen waarin de instellingen en groepen afwikkelbaar zijn zonder buitengewone openbare financiële steun, afgezien van het gebruik van de overeenkomstig artikel 91 getroffen financieringsregelingen. Een instelling of groep wordt geacht afwikkelbaar te zijn indien het haalbaar en geloofwaardig is dat de afwikkelingsautoriteit deze ofwel volgens een normale insolventieprocedure liquideert, ofwel afwikkelt door de verschillende afwikkelingsinstrumenten en -bevoegdheden op de instelling en de groep toe te passen zonder dat zulks leidt tot significante nadelige gevolgen voor het financiële stelsel, met inbegrip van algemenere financiële instabiliteit of systeembrede gebeurtenissen, van de lidstaat waarin de instelling zich bevindt, gelet op de economie of de financiële stabiliteit in dezelfde of een andere lidstaat of de Unie en met het oog op hetgaranderen van de continuïteit van de kritieke functies die door de instelling of groep worden uitgevoerd, ofwel omdat deze gemakkelijk en snel kunnen worden afgesplitst, ofwel via andere middelen.”

„De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten, in overleg met de bevoegde autoriteiten, de mate beoordelen waarin de instellingen en groepen afwikkelbaar zijn zonder buitengewone openbare financiële steun of noodliquiditeitssteun van de centrale bank, afgezien van het gebruik van de overeenkomstig artikel 91 getroffen financieringsregelingen. Een instelling of groep wordt geacht afwikkelbaar te zijn indien het haalbaar en geloofwaardig is dat de afwikkelingsautoriteit deze ofwel volgens een normale insolventieprocedure liquideert, ofwel afwikkelt door de verschillende afwikkelingsinstrumenten en -bevoegdheden op de instelling en de groep toe te passen zonder dat zulks leidt tot significante nadelige gevolgen voor het financiële stelsel, met inbegrip van algemenere financiële instabiliteit of systeembrede gebeurtenissen, van de lidstaat waarin de instelling zich bevindt, gelet op de economie of de financiële stabiliteit in dezelfde of eenandere lidstaat of de Unie en met het oog op het garanderen van de continuïteit van de kritieke functies die door de instelling of groep worden uitgevoerd, ofwel omdat deze gemakkelijk en snel kunnen worden afgesplitst, ofwel via andere middelen.”

Uitleg

De voorgestelde wijziging benadrukt dat centrale banken onafhankelijk en volledig discretionair beslissen om centrale banken liquiditeit te verschaffen, waaronder de verstrekking van noodliquiditeitssteun aan solvabele kredietinstellingen binnen de door het verbod van monetaire financiering opgelegde beperkingen  (10). Zie eveneens de uitleg voor de wijziging 6.

Wijziging 8

Artikel 26, lid 2, onder e)

„beschermen van deposanten die onder Richtlijn 94/19/EG vallen en van beleggers die onder Richtlijn 97/9/EG vallen;”

„beschermen van deposanten die onder deposito’s zoals omschreven in artikel 1 van Richtlijn 94/19/EG vallen en van beleggers die onder Richtlijn 97/9/EG vallen;”

Uitleg

De ECB is van mening dat de depositohouders van kredietinstellingen een financieringsbron zijn die moet worden versterkt. Daartoe zou de afwikkelingdoelstelling in artikel 26, lid 2, onder e) moeten worden uitgebreid tot alle deposito's zoals omschreven in artikel 1 van Richtlijn 94/19/EG, zonder een beperking van 100 000 EUR.

Wijziging 9

Artikel 27, lid 1, onder a)

„De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten pas een afwikkelingsmaatregel met betrekking tot een in artikel 1, onder a), bedoelde instelling nemen indien aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan:

„De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten pas een afwikkelingsmaatregel met betrekking tot een in artikel 1, onder a), bedoelde instelling nemen indien aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan:

a)

de bevoegde autoriteit of afwikkelingsautoriteit stelt vast dat de instelling failliet gaat of waarschijnlijk failliet gaat;

a)

de bevoegde autoriteit of afwikkelingsautoriteit stelt vast dat de instelling failliet gaat of waarschijnlijk failliet gaat;

b)

gezien de timing en andere ter zake doende omstandigheden valt het redelijkerwijze niet te verwachten dat een andere alternatieve maatregel van de particuliere sector of een toezichthouder dan een ten aanzien van de instelling genomen afwikkelingsmaatregel het faillissement van de instelling binnen een redelijk tijdsbestek zou voorkomen;

b)

gezien de timing en andere ter zake doende omstandigheden valt het redelijkerwijze niet te verwachten dat een andere alternatieve maatregel van de particuliere sector of een toezichthouder dan een ten aanzien van de instelling genomen afwikkelingsmaatregel het faillissement van de instelling binnen een redelijk tijdsbestek zou voorkomen;

c)

een afwikkelingsmaatregel is noodzakelijk in het algemeen belang als bedoeld in lid 3.”

c)

een afwikkelingsmaatregel is noodzakelijk in het algemeen belang als bedoeld in lid 3.”

Uitleg

Het richtlijnvoorstel bepaalt dat afwikkelingsautoriteiten een afwikkelingsmaatregel nemen indien de bevoegde autoriteit of afwikkelingsautoriteit vaststelt dat de instelling failliet gaat of waarschijnlijk failliet gaat. Een instelling wordt geacht failliet te gaan of waarschijnlijk failliet te gaan indien zij niet aan bepaalde bedrijfseconomische criteria voldoet. De ECB is van oordeel dat alleen de bevoegde autoriteit dit dient te bepalen gelet op haar rol als bedrijfseconomische toezichthouder en regelgever. De bevoegde autoriteiten kunnen het beste bepalen of sprake is van omstandigheden beschreven in artikel 27, lid 2 van het richtlijnvoorstel; bijvoorbeeld of deinstelling de voor het behouden van de vergunning vereiste kapitaalvereisten schendt. Voorts beoogt deze wijziging consistentie met artikel 74, lid 1 van het richtlijnvoorstel, welke bepaling van het managementorgaan van een instelling vergt de bevoegde autoriteit ervan in kennis te stellen dat de instelling failliet gaat of waarschijnlijk failliet gaat.

Wijziging 10

Artikel 27, lid 2

„Voor de toepassing van lid 1, onder a), is er sprake van een instelling die failliet gaat of waarschijnlijk failliet gaat onder ten minste een van de volgende omstandigheden:

„Voor de toepassing van lid 1, onder a), is er sprake van een instelling die failliet gaat of waarschijnlijk failliet gaat onder ten minste een van de volgende omstandigheden:

[…]

[…]

d)

de instelling heeft buitengewone openbare financiële steun nodig, behalve wanneer zij ter vrijwaring van de financiële stabiliteit, het volgende nodig heeft:

d)

de instelling heeft buitengewone openbare financiële steun nodig, behalve wanneer zij ter vrijwaring van de financiële stabiliteit, het volgende nodig heeft:

i)

een staatsgarantie ter dekking van liquiditeitsfaciliteiten die tegen de voor banken geldende standaardvoorwaarden door centrale banken worden verschaft (de faciliteit is volledig gedekt met zekerheden waarop reductiefactoren zijn toegepast die de kwaliteit en marktwaarde van de gestelde zekerheden weerspiegelen, en de centrale bank brengt de begunstigde en strafrente in rekening);

i)

een staatsgarantie ter dekking van liquiditeitsfaciliteiten die tegen de voor banken geldende standaardvoorwaarden door centrale banken worden verschaft (de faciliteit is volledig gedekt met zekerheden waarop reductiefactoren zijn toegepast die de kwaliteit en marktwaarde van de gestelde zekerheden weerspiegelen, en de centrale bank brengt de begunstigde een strafrente in rekening);

ii)

een staatsgarantie met betrekking tot nieuwe verplichtingen om een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat te verhelpen.

ii)

een staatsgarantie met betrekking tot nieuwe verplichtingen om een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat te verhelpen.

In beide onder i) en ii) genoemde gevallen blijven de garantiemaatregelen beperkt tot solvabele financiële instellingen, maken zij geen deel uit van een ruimer steunpakket, moeten zij op grond van de staatssteunregels worden goedgekeurd, en mag er gedurende niet meer dan drie maanden gebruik van worden gemaakt.”

In beide onder i) en ii) genoemde gevallen blijven de garantiemaatregelen beperkt tot solvabele financiële instellingen, maken zij geen deel uit van een ruimer steunpakket, moeten zij op grond van de staatssteunregels worden goedgekeurd, en mag er gedurende niet meer dan drie maanden gebruik van worden gemaakt.

Uitleg

Het richtlijnvoorstel vereist dat de afwikkelingsinstrumenten worden toegepast voordat er van een eventuele kapitaalinjectie zijdens de overheid vanuit de publieke sector of van vergelijkbare buitengewone openbare financiële steun aan een instelling sprake is  (11). De ECB ondersteunt dit volledig, maar zij is van mening dat de verantwoordelijkheden van de betrokken autoriteiten in het belang van een snelle en efficiënte afwikkeling duidelijk omschreven moeten zijn. De voorgestelde wijziging beoogt te verduidelijken dat de bepaling van de omstandigheden waarin een instelling failliet gaat of waarschijnlijk failliet gaat zou moeten stoelen op een beoordeling door de bevoegde autoriteiten. De ECB is van mening dat het niet duidelijk is hoe de behoefte aan overheidssteun wordt bepaald. Voorts wordt buitengewone financiële overheidssteun omschreven als overheidssteun die wordt verstrekt, niet alleen om de levensvatbaarheid, de liquiditeit of de solvabiliteit van een instelling te herstellen, maar eveneens met het oogmerk de levensvatbaarheid, de liquiditeit of de solvabiliteit te handhaven  (12). Buitengewone financiële overheidssteun die wordt verstrekt om een financieel gezonde instelling te redden, zou op zich geen omstandigheid mogen die bepaalt of een instelling failliet gaat of waarschijnlijk failliet gaat. De ECB is voorts van oordeel dat de bepaling van de omstandigheden waarin een instelling failliet gaat of waarschijnlijk failliet gaat uitsluitend zou moeten stoelen op een beoordeling van de bedrijfseconomische situatie van een instelling, en waarvan de beoordeling van de behoefte aan overheidssteun geen onderdeel zou mogen zijn. Dienaangaande legt de bepaling dat een instelling „failliet gaat of waarschijnlijk failliet gaat” wanneer „de instelling […] buitengewone financiële overheidssteun nodig [heeft]”, d.w.z. overheidssteun op zich vormt geen passend objectief criterium.

Zie eveneens de voorgestelde wijziging 2.

Wijziging 11

Artikel 29

„1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten bij de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en de uitoefening van de afwikkelingsbevoegdheden alle passende maatregelen nemen om te waarborgendat de afwikkelingsmaatregel in overeenstemming met de volgende beginselen wordt genomen:

„1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten bij de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en de uitoefening van de afwikkelingsbevoegdheden alle passende maatregelen nemen om te waarborgendat de afwikkelingsmaatregel in overeenstemming met de volgende beginselen wordt genomen:

a)

de aandeelhouders van de instelling in afwikkeling dragen de eerste verliezen;

a)

de aandeelhouders van de instelling in afwikkeling dragen de eerste verliezen;

b)

crediteuren van de instelling in afwikkeling dragen verliezen na de aandeelhouders volgens de rangorde van hun vorderingen als omschreven in deze Richtlijn;

b)

crediteuren van de instelling in afwikkeling dragen verliezen na de aandeelhouders volgens de rangorde van hun vorderingen als omschreven in deze Richtlijn;

c)

het hogere management van de instelling in afwikkeling wordt vervangen;

c)

het hogere management van de instelling in afwikkeling wordt vervangen;

d)

de hogere managers van de instelling in afwikkeling dragen de verliezen die op grond van het burgerlijk of strafrecht in overeenstemming zijn met hun persoonlijke verantwoordelijkheid voor het faillissement van de instelling;

d)

de hogere managers van de instelling in afwikkeling dragen de verliezen die op grond van het burgerlijk of strafrecht in overeenstemming zijn met hun persoonlijke verantwoordelijkheid voor het faillissement van de instelling;

e)

behalve indien in deze richtlijn anders is bepaald, worden crediteuren van dezelfde categorie op gelijkwaardige wijze behandeld;

e)

behalve indien in deze richtlijn anders is bepaald, worden crediteuren van dezelfde categorie op gelijkwaardige wijze behandeld;

f)

geen enkele crediteur lijdt grotere verliezen dan de verliezen die hij zou hebben geleden mocht de instelling volgens een normale insolventieprocedure zijn geliquideerd.

f)

geen enkele crediteur lijdt grotere verliezen dan de verliezen die hij zou hebben geleden mocht de instelling volgens een normale insolventieprocedure zijn geliquideerd;

 

g)

vorderingen van depositohouders met deposito's die overeenkomstig Richtlijn 94/19/EG gegarandeerd zijn worden adequaat beschermd tegen insolventie van de kredietinstelling.

2.   Wanneer een instelling een groepsentiteit is, passen afwikkelingsautoriteiten afwikkelingsinstrumenten op zodanige wijze toe en oefenen zij afwikkelingsbevoegdheden op zodanige wijze uit dat het effect ervan op verbonden instellingen of op de groep als geheel zo beperkt mogelijk blijft en dat de nadelige gevolgen ervan voor de financiële stabiliteit van de Unie en met name in de landen waar de groep actief is, eveneens zo beperkt mogelijk blijven.

2.   Teneinde uitvoering te geven aan lid 1, onder g) dragen lidstaten er zorg voor dragen dat:

 

i)

vorderingen van depositohouders met deposito's die overeenkomstig Richtlijn 94/19/EG gegarandeerd zijn een preferentiële vordering wordt toegekend in geval van insolvabiliteit van de kredietinstelling, zodat zij een hogere rangorde hebben dan vorderingen van normale niet-preferente schuldeisers;

 

ii)

het depositogarantiestelsel dat in de rechten treedt van de depositohouders met deposito's die overeenkomstig Richtlijn 94/19/EG gegarandeerd zijn wordt een preferentiële vordering toegekend die overeenstemt met de hogere rang van depositohouders krachtens punt i), maar uitsluitend wat betreft aan de depositohouders gedane betalingen van maximaal het bedrag van hun krachtens het stelsel gegarandeerde deposito’s.

3.   Bij de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en bij de uitoefening van de afwikkelingsbevoegdheden dragen de lidstaten er, in voorkomend geval, zorg voor dat aan de staatssteunregels van de Unie is voldaan.”

3.   Wanneer een instelling een groepsentiteit is, passen afwikkelingsautoriteiten afwikkelingsinstrumenten op zodanige wijze toe en oefenen zij afwikkelingsbevoegdheden op zodanige wijze uit dat het effect ervan op verbonden instellingen of op de groep als geheel zo beperkt mogelijk blijft en dat de nadelige gevolgen ervan voor de financiële stabiliteit van de Unie en met name in de landen waar de groep actief is, eveneens zo beperkt mogelijk blijven.

 

4.   Bij de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en bij de uitoefening van de afwikkelingsbevoegdheden dragen de lidstaten er, in voorkomend geval, zorg voor dat aan de staatssteunregels van de Unie is voldaan.”

Uitleg

Momenteel hebben zes lidstaten, zijnde Bulgarije  (13), Griekenland  (14), Letland  (15), Hongarije  (16), Portugal  (17) en Roemenië  (18), een hogere rangorde gegeven aan vorderingen die het DGS door subrogatie heeft verworven na betaling van de bedragen die met de gedekte deposito's overeenstemmen, waardoor mede verzekerd is dat steeds voldoende middelen beschikbaar zijn voor het DGS.

Er bestaan zeer uiteenlopende standpunten over de impact van de verlening van een preferentiële rangorde, daar wordt verondersteld dat een preferentiële rangorde van depositohouders een impact zou kunnen hebben op de financieringskosten voor banken en dat andere schuldeisers meer inspanningen zullen leveren om hun vorderingen te beschermen. Anderzijds zou dat enigermate worden beperkt voor zover preferente vorderingen uitsluitend gegarandeerde deposito's betreffen. Voorts zou een wettelijke regeling die een prioritaire rangorde voor gegarandeerde depositohouders invoert, het gebruik van de in het richtlijnvoorstel voorziene afwikkelingsmaatregelen (bijv. instrument van verkoop van de onderneming, instrument van de bruginstelling) moeten bevorderen. Vanuit het perspectief van de stabiliteit van het financiële stelsel wordt de preferentiële vordering in verband met gedekte deposito's eveneens ondersteund, omdat daardoor het risico van runs op de bank, mogelijke verliezen van de verzekerde depositohouders in een liquidatiefase, alsook een buitensporige intering op het DGS wordt beperkt  (19).

Wijziging 12

Artikel 30, lid 2

„Onverminderd de staatssteunregels van de Unie wordt de bij lid 1 voorgeschreven waardering, in voorkomend geval, gebaseerd op prudente en realistische aannamen — onder meer met betrekking tot wanbetalingspercentages en ernst van de verliezen — en heeft zij tot doel de marktwaarde te bepalen van de activa en de passiva van de instelling die failliet gaat of waarschijnlijk failliet gaat, zodat eventuele daaruit voortvloeiende verliezen worden onderkend op het moment waarop de afwikkelingsinstrumenten worden toegepast. Wanneer de markt voor een specifiek activum of passivum niet naar behoren functioneert, mag de waardering evenwel overeenstemmen met de economische waarde van de betrokken activa en passiva op lange termijn. Bij de waardering wordt niet uitgegaan van de toekenning van buitengewone overheidssteun aan de instelling, ongeacht of deze daadwerkelijk wordt verleend.”

„Onverminderd de staatssteunregels van de Unie wordt de bij lid 1 voorgeschreven waardering, in voorkomend geval, gebaseerd op prudente en realistische aannamen — onder meer met betrekking tot wanbetalingspercentages en ernst van de verliezen — en heeft zij tot doel de marktwaarde te bepalen van de activa en de passiva van de instelling die failliet gaat of waarschijnlijk failliet gaat, zodat eventuele daaruit voortvloeiende verliezen worden onderkend op het moment waarop de afwikkelingsinstrumenten worden toegepast. Wanneer de markt voor een specifiek activum of passivum niet naar behoren functioneert, mag de waardering evenwel overeenstemmen met de economische waarde van de betrokken activa en passiva op lange termijn. Bij de waardering wordt niet uitgegaan van de daadwerkelijke of verwachte toekenning van buitengewone financiële overheidssteun of noodliquiditeitssteun van de centrale bank aan de instelling, ongeacht of deze daadwerkelijk wordt verleend.”

Uitleg

Naast standaard monetaire-beleids- en intraday-krediettransacties mogen centrale banken in buitengewone omstandigheden en per geval liquiditeitssteun bieden aan tijdelijk niet-liquide, maar solvabele kredietinstellingen  (20). De voorgestelde wijziging beoogt te verduidelijken dat de waarde van de activa niet overmatig mag worden verhoogd door het vooruitzicht van buitengewone financiële overheidssteun en het vooruitzicht op uitzonderlijke noodliquiditeitssteun van de centrale bank. Zie ook de wijziging 21.

Wijziging 13

Artikel 31, lid 7

„De lidstaten wordt niet belet afwikkelingsautoriteiten aanvullende bevoegdheden te verlenen die kunnen worden uitgeoefend wanneer een instelling aan de afwikkelingsvoorwaarden voldoet, mits deze aanvullende bevoegdheden geen belemmering voor een doeltreffende groepsafwikkeling vormen en in overeenstemming zijn met de doelstellingen van de afwikkeling en met de in de artikelen 26 en 29 vastgelegde algemene beginselen die voor de afwikkeling gelden.”

„De lidstaten wordt niet belet afwikkelingsautoriteiten aanvullende bevoegdheden te verlenen die kunnen worden uitgeoefend wanneer een instelling aan de afwikkelingsvoorwaarden voldoet, mits deze aanvullende bevoegdheden geen belemmering voor een doeltreffende groepsafwikkeling vormen en in overeenstemming zijn met de doelstellingen van de afwikkeling en met de in de artikelen 26 en 29 vastgelegde algemene beginselen die voor de afwikkeling gelden.

Overheidsmiddelen gebruiken voor de verplichte herkapitalisatie van een instelling die aan de afwikkelingsvoorwaarden voldoet, wordt beperkt tot buitengewone omstandigheden en is uitsluitend toegestaan indien volledig aan de afwikkelingsdoelstellingen van artikel 26, lid 2, onder b), en de bovenvermelde voorwaarden is voldaan.

Uitleg

Lidstaten hebben de vrijheid om andere afwikkelingsinstrumenten en -bevoegdheden in te voeren ter aanvulling van de tool box van het richtlijnvoorstel  (21). Deze mogelijkheid is niet beperkt tot een bepaalde bevoegdheid en zou de nationale autoriteiten dus de mogelijkheid bieden van verplichte herkapitalisatie van een instelling die aan de afwikkelingsvoorwaarden voldoet, een bijkomende afwikkelingsbevoegdheid derhalve mits zij in overeenstemming zijn met de afwikkelingsdoelstellingen en de algemene beginselen  (22). Met de voorgestelde wijziging wordt beoogt te verhinderen dat lidstaten overheidsgelden ter beschikking stellen voor de herkapitalisatie van een instelling die aan de afwikkelingsvoorwaarden voldoet. Aandeelhouders en schuldeisers zouden een dergelijke instelling moeten herkapitaliseren overeenkomstig de bepalingen inzake het instrument van inbreng van de particuliere sector nadat is beslist om de instelling af te wikkelen, en overeenkomstig de bepalingen inzake de afschrijving van kapitaalinstrumenten vooraleer tot een afwikkelingsmaatregel wordt besloten. Het richtlijnvoorstel bepaalt dat de liquidatie altijd moet worden overwogen vooraleer wordt beslist om de instelling als going concern te te doen overleven  (23).

Wijziging 14

Artikel 32, lid 10 en 32, lid 10 bis (nieuw)

„10.   Voor de uitoefening van het recht om overeenkomstig Richtlijn 2006/48/EG of Richtlijn 2004/39/EG in een andere lidstaat diensten te verrichten of zich in een andere lidstaat te vestigen, wordt de koper beschouwd als een voortzetting van de instelling in afwikkeling, en mag deze alle rechten blijven uitoefenen die door de instelling in afwikkeling werden uitgeoefend met betrekking tot de overgedragen activa, rechten of verplichtingen, inclusief de rechten van lidmaatschap van en toegang tot betalings-, clearing- en afwikkelingssystemen.”

„10.   Voor de uitoefening van het recht om overeenkomstig Richtlijn 2006/48/EG of Richtlijn 2004/39/EG in een andere lidstaat diensten te verrichten of zich in een andere lidstaat te vestigen, wordt de koper beschouwd als een voortzetting van de instelling in afwikkeling, en mag deze alle rechten blijven uitoefenen die door de instelling in afwikkeling werden uitgeoefend met betrekking tot de overgedragen activa, rechten of verplichtingen.inclusief

 

10 bis.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de in lid 1 bedoelde verkoper de rechten van lidmaatschap van en toegang tot betalings-, clearing- en afwikkelingssystemen van de instelling in afwikkeling blijft uitoefenen, op voorwaarde dat aan de reglementaire criteria voor deelneming aan dergelijke systemen is voldaan.

Uitleg

Met de voorgestelde wijziging wordt beoogd te verzekeren dat operators van betalings-, clearing- en afwikkelingssystemen het recht behouden om de deelnemers aan hun systeem te beoordelen tegen de standaarden voor deelname aan het systeem. De ECB acht weliswaar de continuïteit van het aan een koper overgedragen bedrijf belangrijk, maar benadrukt dat dit belang moet afgewogen tegen het belang van gezonde betalings-, clearing- en afwikkelingssystemen en de financiële stabiliteit. In het bijzonder zou een operator van een in artikel 2, onder a), van Richtlijn 98/26/EG omschreven systeem  (24) een koper die niet kan worden gekwalificeerd als instelling in de zin van artikel 2, onder b), moeten kunnen weigeren. Zie ook de wijziging 15.

Wijziging 15

Artikel 34, lid 8 en 34, lid 8 bis (nieuw)

„8.   Voor de uitoefening van het recht om overeenkomstig Richtlijn 2006/48/EG of Richtlijn 2004/39/EG in een andere lidstaat diensten te verrichten of zich in een andere lidstaat te vestigen, wordt een bruginstelling beschouwd als een voortzetting van de instelling in afwikkeling, en magdeze alle rechten blijven uitoefenen die door de instelling in afwikkeling werden uitgeoefend met betrekking tot de overgedragen activa, rechten of verplichtingen, inclusief de rechten van lidmaatschap van en toegang tot betalings-, clearing- en afwikkelingssystemen.”

„8.   Voor de uitoefening van het recht om overeenkomstig Richtlijn 2006/48/EG of Richtlijn 2004/39/EG in een andere lidstaat diensten te verrichten of zich in een andere lidstaat te vestigen, wordt de bruginstelling beschouwd als een voortzetting van de instelling in afwikkeling, en magdeze alle rechten blijven uitoefenen die door de instelling in afwikkeling werden uitgeoefend met betrekking tot de overgedragen activa, rechten of verplichtingen.inclusief

 

8 bis.   Lidstaten dragen er zorg voor dat de bruginstelling de rechten van lidmaatschap van en toegang tot betalings-, clearing- en afwikkelingssystemen van de instelling in afwikkeling blijft uitoefenen, op voorwaarde dat aan de reglementaire criteria voor deelneming aan dergelijke systemen is voldaan.

Uitleg

Zie de uitleg bij de voorgestelde wijziging 14.

Wijziging 16

Artikel 36, lid 2

„Voor de toepassing van het instrument van afsplitsing van activa wordt onder een vehikel voor activabeheer een rechtspersoon verstaan die volledig eigendom is van een of meer overheidsinstanties, waarvan de afwikkelingsautoriteit deel mag uitmaken.”

„Voor de toepassing van het instrument van afsplitsing van activa wordt onder een vehikel voor activabeheer een rechtspersoon verstaan die volledig eigendom is van een of meer overheidsinstanties, waarvan de afwikkelingsautoriteit deel mag uitmaken. Het vehikel voor activabeheer mag geen gemachtigde instelling overeenkomstig Richtlijn 2006/48/EG of Richtlijn 2004/39/EG zijn.

Uitleg

De voorgestelde wijziging beoogt het verschil te verduidelijken tussen vehikels voor activabeheer en bruginstellingen.

Wijziging 17

Artikel 38, lid 2

„De afwikkelingsautoriteiten oefenen hun afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden niet uit met betrekking tot de volgende verplichtingen:

„De afwikkelingsautoriteiten oefenen hun afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden niet uit met betrekking tot de volgende verplichtingen:

[…]

[…]

e)

verplichtingen ten aanzien van:

e)

verplichtingen ten aanzien van:

[…]

[…]

iii)

belastingautoriteiten en socialezekerheidsinstanties mits het, volgens het toepasselijke insolventierecht, preferente verplichtingen betreft.

iii)

belastingautoriteiten en socialezekerheidsinstanties mits het, volgens het toepasselijke insolventierecht, preferente verplichtingen betreft;

Het bepaalde in lid 2, onder a) en b), weerhoudt de afwikkelingsautoriteiten er niet van om, in voorkomend geval, deze bevoegdheden uit te oefenen met betrekking tot die delen van door zekerheden of anderszins gedekte verplichtingen die de waarde van de activa, het pand, het pandrecht of de zakelijke zekerheid waarmee zij zijn gedekt, overschrijden. Lidstaten mogen gedekte obligaties als omschreven in artikel 22, lid 4, van Richtlijn van de Raad 86/611/EEG van deze bepaling uitsluiten.

Het bepaalde in lid 2, onder a) en b), weerhoudt de afwikkelingsautoriteiten er niet van om, in voorkomend geval, deze bevoegdheden uit te oefenen met betrekking tot die delen van door zekerheden of anderszins gedekte verplichtingen die de waarde van de activa, het pand, het pandrecht of de zakelijke zekerheid waarmee zij zijn gedekt, overschrijden. Lidstaten mogen gedekte obligaties als omschreven in artikel 22, lid 4, van Richtlijn van de Raad 86/611/EEG van deze bepaling uitsluiten. Deze bevoegdheid geldt niet in verband met gedekte verplichtingen tegenover centrale banken die lid zijn van het ESCB.

[…]”

[…]”

Uitleg

De voorgestelde wijziging beoogt te verzekeren dat alle passiva tegenover leden van het ESCB uitdrukkelijk van de toepassing van het instrument van inbreng van de particuliere sector worden uitgesloten. Op leden van de ESCB mag het instrument van inbreng van de particuliere sector niet worden toegepast, omdat het openbare instellingen zijn die op grond van hun basistaken risicoblootstellingen tegenover instellingen moeten hebben.

Wijziging 18

Artikel 39, lid 6

„De afwikkelingsautoriteiten stellen de EBA in kennis van het minimumbedrag dat zij voor elke onder hun jurisdictie vallende instelling hebben vastgesteld. De EBA brengt uiterlijk op 1 januari 2018 aan de Commissie verslag uit over de toepassing van het vereiste van lid 1. De EBA rapporteert met name aan de Commissie of er sprake is van verschillen wat de toepassing van dat vereiste op nationaal niveau betreft.”

„De afwikkelingsautoriteiten stellen de EBA in kennis van het minimumbedrag dat zij voor elke onder hun jurisdictie vallende instelling hebben vastgesteld. De EBA beoordeelt de impact op instellingen en brengt uiterlijk op 1 januari 2018 aan de Commissie verslag uit over de toepassing van het vereiste van lid 1 De EBA rapporteert met name aan de Commissie of er sprake is van verschillen wat de toepassing van dat vereiste op nationaal niveau betreft.”

Uitleg

De ECB beveelt aan dat wanneer de EBA rapporteert aan de Commissie inzake de tenuitvoerlegging van het vereiste dat instellingen een totaalbedrag aan eigen vermogen en in aanmerking komende passiva moeten handhaven als een percentage van de totale passiva van de instelling, de Commissie een beoordeling verstrekt van de impact van dat vereiste voor de instellingen.

Wijziging 19

Artikel 61, lid 2

„Een opschorting uit hoofde van lid 1 is niet van toepassing op in aanmerking komende deposito's in de zin van Richtlijn 94/19/EG.”

„Een opschorting uit hoofde van lid 1 is niet van toepassing op:

 

a)

in aanmerking komende deposito's in de zin van Richtlijn 94/19/EG;

 

b)

in aanmerking komende vorderingen in de zin van Richtlijn 97/9/EG;

 

c)

overboekingsopdrachten zoals omschreven in artikel 2, onder i), van Richtlijn 98/26/EG die overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 98/26/EG zijn ingevoerd;

 

d)

zakelijke zekerheden zoals omschreven in artikel 2, onder m), van Richtlijn 98/26/EG.

Uitleg

De ECB ondersteunt de voorgestelde bevoegdheid voor de afwikkelingsautoriteiten om bepaalde verplichtingen op te schorten  (25). De ECB ondersteunt voorts dat deze bevoegdheid niet geldt voor in aanmerking komende deposito's. Zij stelt voor dat deze bevoegdheden evenmin zouden mogen gelden voor vorderingen die in aanmerking komen voor een vergoeding krachtens een beleggerscompensatiestelsel in de zin van Richtlijn 97/9/EG. De ECB merkt verder op dat Richtlijn 98/26/EG het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen en de afdwingbaarheid van onderpand, met inbegrip van de door een deelnemer aan een andere deelnemer verstrekte middelen in betalings- en effectenafwikkelingssystemen om rechten en verplichtingen in verband met dat systeem te beveiligen, met de bedoeling om het systeemrisico te beperken, beschermt  (26). Dienaangaande merkt de ECB op dat deze bescherming geldt voor centrale tegenpartijen, aangezien centrale tegenpartijen als een systeem moeten worden genoticificeerd krachtens Richtlijn 98/26/EG  (27). Bovendien omvat Richtlijn 98/26/EG zakelijke zekerheden die zijn verstrekt in verband met transacties van de centrale banken van de lidstaten, met inbegrip van monetaire- beleidstransacties  (28). Met de voorgestelde wijziging wordt beoogd te verzekeren dat Richtlijn 98/26/EG van toepassing blijft. Zie eveneens de voorgestelde wijziging 20.

Wijziging 20

Artikel 62, lid 2

„Afwikkelingsautoriteiten oefenen de in lid 1 bedoelde bevoegdheid niet uit met betrekking tot een zekerheidsrechtvan een centrale tegenpartij in verband met activa die de instelling in afwikkeling bij wijze van margestorting of zekerheid heeft verstrekt.”

„Afwikkelingsautoriteiten oefenen de in lid 1 bedoelde bevoegdheid niet uit met betrekking tot een zekerheidsrechtvan een centrale tegenpartij in verband met activa die de instelling in afwikkeling bij wijze van margestorting of zekerheid heeft verstrekt.zakelijke zekerheden zoals omschreven in artikel 2, onder m) van Richtlijn 98/26/EG.

Uitleg

Zie de uitleg voor de voorgestelde wijziging 19.

Wijziging 21

Zie artikel 66, lid 3, onder c)

„Bij de waardering die overeenkomstig het bepaalde in en de methode van artikel 30, leden 1 tot en met 5, plaatsvindt, wordt:

„Bij de waardering die overeenkomstig het bepaalde in en de methode van artikel 30, leden 1 tot en met 5, plaatsvindt, wordt:

a)

aangenomen dat tegen de instelling waarop de gedeeltelijke overdracht, afschrijving of omzetting betrekking had, een normale insolventieprocedure zou zijn geopend vlak nadat de overdracht, afschrijving of omzetting had plaatsgevonden;

a)

aangenomen dat tegen de instelling waarop de gedeeltelijke overdracht, afschrijving of omzetting betrekking had, een normale insolventieprocedure zou zijn geopend vlak nadat de overdracht, afschrijving of omzetting had plaatsgevonden;

b)

aangenomen dat de gedeeltelijke overdracht, of overdrachten, van rechten, activa en verplichtingen, dan wel de afschrijving of de omzetting niet had plaatsgevonden;

b)

aangenomen dat de gedeeltelijke overdracht, of overdrachten, van rechten, activa en verplichtingen, dan wel de afschrijving of de omzetting niet had plaatsgevonden;

c)

geen rekening gehouden met de toekenning van buitengewone overheidssteun aan de instelling.”

c)

geen rekening gehouden met de toekenning werkelijke of verwachte van buitengewone overheidssteun aan de instelling en centrale-banken noodliquiditeitssteun.

Uitleg

Zie de uitleg bij de voorgestelde wijziging 12.

Wijziging 22

Artikel 72

Gedeeltelijke overdrachten: bescherming van handels-, clearing- en afwikkelingssystemen

Gedeeltelijke overdrachten: b Bescherming van handels-, clearing- en afwikkelingssystemen

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat een overdracht, annulering of wijziging geen afbreuk doet aan het functioneren van systemen en regels van systemen die onder Richtlijn 98/26/EG vallen wanneer de afwikkelingsautoriteit:

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat een overdracht, annulering of wijziging de toepassing van een afwikkelingsinstrument geen afbreuk doet aan het functioneren van systemen en regels van systemen die onder de toepassing van Richtlijn 98/26/EG. vallen wanneer de afwikkelingsautoriteit:

a)

sommige, maar niet alle eigendommen, rechten of verplichtingen van een instelling aan een andere entiteit overdraagt;

a)

sommige, maar niet alle eigendommen, rechten of verplichtingen van een instelling aan een andere entiteit overdraagt;

b)

bevoegdheden op grond van artikel 57 uitoefent om de voorwaarden van een contract waarvan een van de partijen de instelling in afwikkeling is, te annuleren of te wijzigen, dan wel om een ontvanger als partij te vervangen.

b)

bevoegdheden op grond van artikel 57 uitoefent om de voorwaarden van een contract waarvan een van de partijen de instelling in afwikkeling is, te annuleren of te wijzigen, dan wel om een ontvanger als partij te vervangen.

2.   Met name mag een dergelijke overdracht, annulering of wijziging een overboekingsopdracht niet herroepen in strijd met artikel 5 van Richtlijn 98/26/EG; evenmin mag de afdwingbaarheid worden gewijzigd of tenietgedaan van overboekingsopdrachten en verrekening zoals voorgeschreven bij de artikelen 3 en 5 van Richtlijn 98/26/EG, van hetgebruik van middelen, effecten of kredietfaciliteiten zoals voorgeschreven bij artikel 4 van Richtlijn 98/26/EG of van de bescherming van zakelijke zekerheden zoals voorgeschreven bij artikel 9 van Richtlijn 98/26/EG.”

2.   Met name mag een dergelijke overdracht, annulering of wijziging een overboekingsopdracht niet herroepen in strijd met artikel 5 van Richtlijn 98/26/EG; evenmin mag de afdwingbaarheid worden gewijzigd of tenietgedaan van overboekingsopdrachten en verrekening zoals voorgeschreven bij de artikelen 3 en 5 van Richtlijn 98/26/EG, van hetgebruik van middelen, effectenof kredietfaciliteiten zoals voorgeschreven bij artikel 4 van Richtlijn 98/26/EG of van de bescherming van zakelijke zekerheden zoals voorgeschreven bij artikel 9 van Richtlijn 98/26/EG.”

Uitleg

Om het systeemrisico te beperken is in het bijzonder vereist dat de betalingen en transacties een definitief karakter hebben en de zakelijke zekerheden afdwingbaar zijn. Richtlijn 98/26/EG moet dus als lex specialis worden beschouwd die niet door dit richtlijnvoorstel wordt aangetast.

Wijziging 23

Artikel 74, lid 3

„Indien een bevoegde autoriteit oordeelt dat met betrekking tot een instelling aan de in artikel 27, lid 1, onder a) en b), gestelde voorwaarden is voldaan, deelt zij dit oordeel onverwijld aan de volgende autoriteiten mee:

„Indien een bevoegde autoriteit oordeelt dat met betrekking tot een instelling aan de in artikel 27, lid 1, onder a) en b), gestelde voorwaarden is voldaan, deelt zij dit oordeel onverwijld aan de volgende autoriteiten mee:

a)

de afwikkelingsautoriteit voor die instelling, indien deze verschilt van de bevoegde autoriteit;

a)

de afwikkelingsautoriteit voor die instelling, indien deze verschilt van de bevoegde autoriteit;

b)

de centrale bank, indien deze verschilt van de bevoegde autoriteit;

b)

de centrale bank, indien deze verschilt van de bevoegde autoriteit;

c)

in voorkomend geval, de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau;

c)

in voorkomend geval, de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau;

d)

bevoegde ministeries;

d)

bevoegde ministeries;

e)

indien er krachtens titel V, hoofdstuk 4, afdeling 1, van Richtlijn 2006/48/EG toezicht op geconsolideerde basis op de instelling wordt uitgeoefend, de consoliderende toezichthouder.”

e)

indien er krachtens titel V, hoofdstuk 4, afdeling 1, van Richtlijn 2006/48/EG toezicht op geconsolideerde basis op de instelling wordt uitgeoefend, de consoliderende toezichthouder;

 

f)

als de instelling een instelling is in de zin van artikel 2, onder b), van Richtlijn 98/26/EG, de Commissie, de ECB, ESMA, EIOPA en EBA en de operatoren van de systemen waaraan zij deelneemt;

 

g)

indien een instelling geacht wordt van systeemkritisch belang te zijn, het ESRB en de macro-prudentiële autoriteiten.

Uitleg

Ervaringen inzake de werking van financiële infrastructuren gedurende de crisis hebben onder andere, leemtes in de kennisgevingsprocedures  (29) voor de in artikel 2, onder a), van Richtlijn 98/26/EG omschreven procedures blootgelegd. Met de voorgestelde wijziging wordt beoogd te verzekeren dat de ECB, de Europese toezichthoudende organen, de Commissie en, indien van toepassing, het ESRB en macro-prudentiële autoriteiten als relevante belanghebbenden voor de toepassing van Richtlijn 98/26/EG, ervan in kennis worden gesteld dat aan de punten a) en b) van artikel 27, lid 1 is voldaan. Een dergelijke kennisgeving zou kunnen dienen als een vroegtijdige waarschuwing dat insolventieprocedures zouden kunnen worden opgestart ten aanzien van een deelnemer in een aangewezen systeem. Centrale banken dragen een verantwoordelijkheid voor macro-prudentiële en financiële stabiliteit, en hebben deskundigheid inzake financiële markten. Dienaangaande moeten zij bij het afwikkelingsproces betrokken worden, waarbij zij bijdragen tot de verwezenlijking van de afwikkelingsdoelstellingen en tegelijkertijd de risico's van onbedoelde negatieve invloeden op de uitvoering van centrale bankentaken en op de werking van betalings- en afwikkelingssystemen minimaliseren. In zoverre zouden centrale banken een belangrijke rol kunnen spelen bij het beoordelen van herstel- en afwikkelingsplannen en bij de beoordeling die leidt tot de gebruikmaking van afwikkelingsbevoegdheden. Centrale banken zouden eveneens kunnen worden betrokken bij de beoordeling van de mogelijke maatregelen van de afwikkelingsautoriteit, omdat één van de hoofddoelstellingen het vermijden van systeemstoringen is  (30). Daarom acht de ECB het noodzakelijk dat de lidstaten garanderen dat wanneer de centrale bank geen afwikkelingsautoriteit is, de bevoegde autoriteit en de afwikkelingsautoriteit op adequate wijze informatie met de centrale bank uitwisselen. Dienaangaande is dit artikel een stap in de goede richting, maar er is nog meer informatie-uitwisseling en samenwerking nodig.

Wijziging 24

Artikel 76, lid 1

„1.   De volgende personen zijn aan de vereisten van het beroepsgeheim gebonden:

„1.   De volgende personen zijn aan de vereisten van het beroepsgeheim gebonden:

a)

afwikkelingsautoriteiten;

a)

afwikkelingsautoriteiten;

b)

bevoegde autoriteiten en de EBA;

b)

bevoegde autoriteiten en de EBA;

c)

bevoegde ministeries;

c)

bevoegde ministeries;

d)

werknemers of voormalige werknemers van de onder a) en b) bedoelde autoriteiten;

d)

werknemers of voormalige werknemers van de onder a) en b) bedoelde autoriteiten;

e)

krachtens artikel 24 aangestelde bijzondere ders;

e)

krachtens artikel 24 aangestelde bijzondere ders;

f)

potentiële verwervers met wie door de bevoegde autoriteiten contact wordt opgenomen of die door de afwikkelingsautoriteiten worden benaderd, ongeacht of dat contact of verzoek ter voorbereiding van het gebruik van het instrument van verkoop van de onderneming plaatsvond, en ongeacht of het verzoek in een verwerving uitmondde;

f)

potentiële verwervers met wie door de bevoegde autoriteiten contact wordt opgenomen of die door de afwikkelingsautoriteiten worden benaderd, ongeacht of dat contact of verzoek ter voorbereiding van het gebruik van het instrument van verkoop van de onderneming plaatsvond, en ongeacht of het verzoek in een verwerving uitmondde;

g)

auditors, boekhouders, juridische en professionele adviseurs, taxateurs en andere deskundigen die door de afwikkelingsautoriteiten of onder f) bedoelde potentiële verwervers in de arm zijn genomen;

g)

auditors, boekhouders, juridische en professionele adviseurs, taxateurs en andere deskundigen die door de afwikkelingsautoriteiten of onder f) bedoelde potentiële verwervers in de arm zijn genomen;

h)

organen die de depositogarantiestelsels beheren;

h)

organen die de depositogarantiestelsels beheren;

i)

centrale banken en andere bij het afwikkelingsproces betrokken autoriteiten;

i)

centrale banken en andere bij het afwikkelingsproces betrokken autoriteiten;

j)

alle andere personen die aan de afwikkelingsautoriteiten diensten verlenen of hebben verleend.”

j)

het management dat door de afwikkelingsautoriteit is benoemd voor een bruginstelling, een vehikel voor activabeheer of een ander afwikkelingsvehikel;

 

k)

alle andere personen die aan de afwikkelingsautoriteiten diensten verlenen of hebben verleend.”

Uitleg

De ECB is van oordeel dat het management van afwikkelingsentiteiten die zijn opgezet krachtens de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten eveneens aan dezelfde eisen inzake beroepsgeheim zou moeten zijn onderworpen. Management wordt omschreven in artikel 2, lid 24.

Wijziging 25

Artikel 80, lid 8

„Afwikkelingsautoriteiten op groepsniveau mogen geen afwikkelingscolleges oprichten indien andere groepen of colleges dezelfde functies vervullen en dezelfde taken uitvoeren als die welke in dit artikel zijn vermeld en alle in deze afdeling vastgelegde voorwaarden en procedures in acht nemen. In dat geval worden alle in deze Richtlijn voorkomende verwijzingen naar afwikkelingscolleges ook beschouwd als verwijzingen naar deze andere groepen of colleges.”

„Afwikkelingsautoriteiten op groepsniveau mogen niet worden verplicht geen afwikkelingscolleges op te richten indien andere groepen of colleges dezelfde functies vervullen en dezelfde taken uitvoeren als die welke in dit artikel zijn vermeld en alle in deze afdeling vastgelegde voorwaarden en procedures in acht nemen. In dat geval worden alle in deze Richtlijn voorkomende verwijzingen naar afwikkelingscolleges ook beschouwd als verwijzingen naar deze andere groepen of colleges.”

Uitleg

Met de voorgestelde wijziging wordt beoogd te verduidelijken dat afwikkelingsautoriteiten op groepsniveau geen afwikkelingscolleges zullen moeten instellen.

Wijziging 26

Artikel 86, lid 1

„Na overleg met de betrokken nationale afwikkelingsautoriteiten weigert de EBA overeenkomstig artikel 85, lid 2, afwikkelingsprocedures van derde landen te erkennen indien zij van oordeel is:

„Na overleg met de betrokken nationale afwikkelingsautoriteiten weigert de EBA overeenkomstig artikel 85, lid 2, afwikkelingsprocedures van derde landen te erkennen indien zij van oordeel is:

a)

dat de afwikkelingsprocedure van een derde land nadelige gevolgen zou hebben voor de financiële stabiliteit in de lidstaat waar de afwikkelingsautoriteit is gevestigd, of dat de procedure nadelige gevolgen kan hebben voor de financiële stabiliteit van een andere lidstaat;

a)

dat de afwikkelingsprocedure van een derde land nadelige gevolgen zou hebben voor de financiële stabiliteit in de lidstaat waar de afwikkelingsautoriteit is gevestigd, of dat de procedure nadelige gevolgen kan hebben voor de financiële stabiliteit van een andere lidstaat;

b)

dat een onafhankelijke afwikkelingsmaatregel uit hoofde van artikel 87 met betrekking tot een binnenlands bijkantoor noodzakelijk is om een of meerdere afwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken;

b)

dat een onafhankelijke afwikkelingsmaatregel uit hoofde van artikel 87 met betrekking tot een binnenlands bijkantoor noodzakelijk is om een of meerdere afwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken.

c)

dat crediteuren, onder wie met name deposanten die in een lidstaat zijn gevestigd of moeten worden betaald, in het kader van een afwikkelingsprocedure van een derde land niet op dezelfde wijze als crediteuren uit het betrokken derde land worden behandeld.”

Na overleg met de betrokken nationale afwikkelingsautoriteiten mag de EBA overeenkomstig artikel 85, lid 2, afwikkelingsprocedures van derde landen weigeren te erkennen indien zij van oordeel is, (c) dat crediteuren, onder wie met name depositohouders die in een lidstaat zijn gevestigd of moeten worden betaald, in het kader van een afwikkelingsprocedure van een derde land niet op dezelfde wijze als crediteuren uit het betrokken derde land worden behandeld.”

Uitleg

De ECB erkent weliswaar dat afwikkelingsprocedures van derde landen geen negatief effect zouden mogen hebben op de financiële stabiliteit in de lidstaat of op afwikkelingsdoelstellingen, maar zij suggereert dat de EBA de mogelijkheid zou moeten hebben om afwikkelingsprocedures van derde landen te weigeren indien schuldeisers niet gelijk zouden worden behandeld.

Wijziging 27

Artikel 96

„De lidstaten dragen er zorg voor dat onder hun jurisdictie vallende financieringsregelingen in staat zijn leningen of andere vormen van steun van financiële instellingen de centrale bank of andere derden te verkrijgen ingeval de overeenkomstig artikel 94 geïnde bedragen ontoereikend zijn om de verliezen, kosten of andere uitgaven als gevolg van het beroep op de financieringsregelingen te dekken en de buitengewone bijdragen waarin artikel 95 voorziet, niet onmiddellijk beschikbaar zijn.”

”De lidstaten dragen er zorg voor dat onder hun jurisdictie vallende financieringsregelingen in staat zijn leningen of andere vormen van steun van financiële instellingen, de centrale bank of andere derden te verkrijgen ingeval de overeenkomstig artikel 94 geïnde bedragen ontoereikend zijn om de verliezen, kosten of andere uitgaven als gevolg van het beroep op de financieringsregelingen te dekken en de buitengewone bijdragen waarin artikel 95 voorziet, niet onmiddellijk beschikbaar zijn.”

Uitleg

Met de voorgestelde wijziging wordt beoogd te verduidelijken dat financieringsregelingen niet afhankelijk zouden mogen zijn van leningen of andere vormen van ESCB steun  (31). Het verbod op monetaire financiering in het Verdrag legt juridische beperkingen op aan centrale-banken liquiditeitssteun voor kredietinstellingen. Voorts beslissen centrale banken onafhankelijk en volledig discretionair over de verschaffing van centrale-banken liquiditeit aan solvabele kredietinstellingen binnen de door het verbod op monetaire financiering opgelegde beperkingen  (32).

Wijziging 28

Artikel 98, lid 3

„De in lid 2 bedoelde regelingen kunnen het volgende omvatten:

„De in lid 2 bedoelde regelingen kunnen het volgende omvatten:

a)

bijdragen van de nationale financieringsregelingen van de instellingen die van de groep deel uitmaken,

a)

bijdragen van de nationale financieringsregelingen van de instellingen die van de groep deel uitmaken,

b)

leningen of andere vormen van steun van financiële instellingen of de centrale bank.”

b)

leningen of andere vormen van steun van financiële instellingen of de centrale bank.”

Uitleg

Zie de uitleg bij de voorgestelde wijziging 27.

Wijziging 29

Artikel 98, lid 5

„Voor de toepassing van dit artikel dragen de lidstaten er zorg voor dat het de groepsfinancieringsregelingen onder de in artikel 96 gestelde voorwaarden is toegestaan leningen of andere vormen van steun van financiële instellingen, de centrale bank of andere derden te verkrijgen ter grootte van het totaalbedrag dat noodzakelijk is om de afwikkeling van de groep overeenkomstig het in lid 2 van dit artikel bedoelde financieringsplan te financieren.”

„Voor de toepassing van dit artikel dragen de lidstaten er zorg voor dat het de groepsfinancieringsregelingen onder de in artikel 96 gestelde voorwaarden is toegestaan leningen of andere vormen van steun van financiële instellingen de centrale bank of andere derden te verkrijgen ter grootte van het totaalbedrag dat noodzakelijk is om de afwikkeling van de groep overeenkomstig het in lid 2 van dit artikel bedoelde financieringsplan te financieren.”

Uitleg

Zie de uitleg bij de voorgestelde wijziging 27.

Wijziging 30

Artikel 99

„1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat, wanneer de afwikkelingsautoriteiten afwikkelingsmaatregelen nemen en mits deze maatregelen garanderen dat deposanten toegang tot hun deposito's blijven hebben, het depositogarantiestelsel waarbij de instelling is aangesloten tot het bedrag van de gedekte deposito's aansprakelijk is voor het bedrag van de verliezen die het had moeten dragen mocht de instelling volgens een normale insolventieprocedure zijn geliquideerd.

„1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat, wanneer de afwikkelingsautoriteiten afwikkelingsmaatregelen nemen met betrekking tot een kredietinstelling en mits deze maatregelen garanderen dat deposanten toegang tot hun deposito's blijven hebben, het depositogarantiestelsel waarbij de instelling is aangesloten aansprakelijk is voor bijdraagt tot de financiering van de afwikkelingsmaatregel en deze maatregel waarborgt dat depositohouders toegang blijven houden tot hun deposito's. Het depositogarantiestelsel is aansprakelijk voor het voor het bedrag van de verliezen van de gedekte deposito's maar kan niet worden gevergd om meer te betalen dan het had moeten dragen mocht de instelling volgens een normale insolventieprocedure zijn geliquideerd.

2.   De lidstaten dragen er zorg voor dat vorderingen van depositogarantiestelsels krachtens het nationale recht dat op normale insolventieprocedures van toepassing is, van dezelfde rang zijn als concurrente, niet-preferente vorderingen.

2.   De lidstaten dragen er zorg voor dat vorderingen van depositogarantiestelsels krachtens het nationale recht dat op normale insolventieprocedures van toepassing is, van dezelfde rang zijn als concurrente, niet-preferente vorderingen.

3.   De lidstaten dragen er zorg voor dat bij de vaststelling van het bedrag waarvoor het depositogarantiestelsel overeenkomstig lid 1 van dit artikel aansprakelijk is, aan de voorwaarden van artikel 30, lid 2, wordt voldaan.

3. 2.   De lidstaten dragen er zorg voor dat bij de vaststelling van het bedrag waarvoor het depositogarantiestelsel overeenkomstig lid 1 van dit artikel aansprakelijk is, aan de voorwaarden van artikel 30, lid 2, wordt voldaan.

4.   De bijdrage van het depositogarantiestelsel voor de toepassing van lid 1 wordt in contanten geleverd.

4. 3.   De bijdrage van het depositogarantiestelsel voor de toepassing van lid 1 wordt in contanten geleverd.

[…]”

[…]”

Uitleg

Met de voorgestelde wijziging wordt beoogd de rechtsgrondslag te verduidelijken op basis waarvan het DGS aansprakelijk is voor het bedrag van de verliezen in het geval dat de instelling is geliquideerd, en wordt afgewikkeld. Ten tweede, krachtens Richtlijn 94/19/EG mogen alleen kredietinstellingen bij een DGS aangesloten zijn.

De voorgestelde schrapping van artikel 99, lid 2 heeft betrekking op het voorstel om een voorrecht in te voeren voor depositohouders. Zie eveneens de voorgestelde wijziging 11.


(1)  De vet gedrukte tekst geeft aan waar de ECB voorstelt om een nieuwe tekst toe te voegen. Doorhaling betreft tekst die de ECB voorstelt te schrappen.

(2)  Het ESCB verstrekt intraday-krediet aan binnen de Europese Economische Ruimte gevestigde kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, alsook aan een beperkte reeks andere in aanmerking komende entiteiten. Zie in het bijzonder bijlage III bij Richtsnoer ECB/2007/2 van 26 april 2007 betreffende een geautomatiseerd trans-Europees realtime-brutovereveningssysteem (TARGET2) (PB L 237 van 8.9.2007, blz. 1). Voorts verstrekt het ESCB liquiditeiten in het kader van het monetaire beleid. Zie de hoofdstukken 3 en 4 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14 van 20 september 2011 betreffende monetaire beleidsinstrumenten en procedures van het Eurosysteem (PB L 331 van 14.12.2011, blz. 1).

(3)  Zie ECB-Jaarverslag 1999, blz. 98 en de ECB Financial Stability Review, december 2006, blz. 172.

(4)  Zie het Convergentieverslag van de ECB, 2012, blz. 29.

(5)  Zie de bijdrage van het ESCB aan het consultatiedocument van de Commissie inzake de technische details van een mogelijk EU-kader voor bankherstel en afwikkeling, mei 2011, blz. 4 en 5.

(6)  Zie ECB-Advies CON/2010/83, paragraaf 6.3, en ECB-Advies CON/2011/103, paragraaf 4.

(7)  Zie artikel 3, lid 3 van het richtlijnvoorstel.

(8)  Zie in verband met het ESCB artikel 127, lid 5 van het Verdrag en artikel 3.3 van de Statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank.

(9)  Artikel 123 van het Verdrag. Zie het Convergentieverslag van de ECB, 2012, blz. 29.

(10)  Vgl. voetnoot 9.

(11)  Zie overweging 35 van het richtlijnvoorstel.

(12)  Zie dienaangaande de Mededeling van de Commissie — De herkapitalisatie van financiële instellingen in de huidige financiële crisis: beperking van steun tot het noodzakelijke minimum en bescherming tegen buitensporige mededingingsverstoringen (PB C 10 van 15.1.2009, blz. 2).

(13)  Het statuut van bevoorrechte schuldeiser is voor een DGS vastgesteld in artikel 94, lid 1 van de wet inzake insolventie van banken (Darjaven vestnik No 92, 27.9.2002).

(14)  Het statuut van preferente schuldeiser is vastgesteld in artikel 4, lid 16 van wet 3746/2009 tot omzetting van Richtlijn 2005/14/EG betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en Richtlijn 2005/68/EG inzake herverzekering en andere bepalingen (FEK A 27, 16.2.2009). Artikel 13a, lid 4 bepaalt de status van het DGS.

(15)  Wet van 5 oktober 1995 betreffende kredietinstellingen (LV 163(446), 24.10.1995). Artikel 192, lid 1 heeft op 21 mei 1998 een preferentiële rangorde voor gegarandeerde depositohouders ingevoerd.

(16)  Wet CXII van 1996 betreffende kredietinstellingen en financiële ondernemingen (Magyar Közlöny 1996/109, 12.12.1996), en meer bepaald Hoofdstuk XV van de Wet inzake details betreffende het depositogarantiestelsel. Het preferentiële status van alle, en niet uitsluitend gegarandeerde depositovorderingen is vastgesteld in artikel 183, lid 1 van de wet.

(17)  Zie artikel 166-A van de geconsolideerde versie van de wetsdecreet nr. 298/92 van 31 december 1992 betreffende het wettelijk kader van kredietinstellingen en financiële ondernemingen (D.R. nr. 30, I, 10.2.2012).

(18)  Regeringsbesluit nr. 10/2004 betreffende de procedure voor de gerechtelijke reorganisatie en het faillissement van kredietinstellingen, zoals later gewijzigd en aangevuld, in het bijzonder door artikel 38, kent een voorrecht toe, nadat uitgaven in verband met de faillissementsprocedure zijn verrekend, aan vorderingen die voortvloeien uit gegarandeerde desposito's, met inbegrip van de vorderingen van het DGS voortvloeiende uit terugbetalingen aan de gegarandeerde depositohouders (Monitorul Oficial al României, Deel Een, nr. 84, 30.1.2004).

(19)  Zie ECB Advies CON/2011/83.

(20)  Zie het Jaarverslag 1999 van de ECB, blz. 98 en het ECB Financial Stability Review, december 2006, blz. 172.

(21)  Zie artikel 31, lid 7 van het richtlijnvoorstel.

(22)  Zie de artikelen 26 en 29 van het richtlijnvoorstel.

(23)  Zie artikel 28 van het richtlijnvoorstel.

(24)  Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen (PB L 166 van 11.6.1998, blz. 45).

(25)  Zie eveneens de bijdrage van het ESCB aan het consultatiedocument van de Commissie inzake de technische details van een mogelijk EU-kader voor bankherstel en afwikkeling, mei 2011.

(26)  Zie overweging 9.

(27)  Zie artikel 17, lid 4 van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende inzake otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1).

(28)  Zie overweging 10.

(29)  Zie ECB „Verslag over de lessen die zijn geleerd uit de financiële crisis met betrekking tot de werking van de Europese financiële marktinfrastructuren” van mei 2010.

(30)  Zie eveneens de bijdrage van het ESCB aan het consultatiedocument van de Commissie inzake de technische details van een mogelijk EU-kader voor bankherstel en afwikkeling, mei 2011, blz. 6, paragraaf 9.

(31)  Zie ECB Advies CON/2011/103.

(32)  Vgl. voetnoot 9.


Top