EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51998HB0806(04)

Aanbeveling van de Europese Centrale Bank voor een verordening van de Raad met betrekking tot de verzamenling van statistische informatie door de Europese Centrale Bank

OJ C 246, 6.8.1998, p. 12–23 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

31998Y0806(04)

Aanbeveling van de Europese Centrale Bank voor een verordening van de Raad met betrekking tot de verzamenling van statistische informatie door de Europese Centrale Bank

Publicatieblad Nr. C 246 van 06/08/1998 blz. 0012 - 0023


Aanbeveling van de Europese Centrale Bank voor een verordening van de Raad met betrekking tot de verzameling van statistische informatie door de Europese Centrale Bank (98/C 246/08)

(Door de Europese Centrale Bank ingediend op 7 juli 1998)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank (de "statuten"), inzonderheid artikel 5.4 daarvan,

Gelet op de aanbeveling van de Europese Centrale Bank (de "ECB"),

Gelet op het advies van het Europees Parlement,

Gelet op het advies van de Commissie,

In overeenstemming met de procedure voorzien in artikel 106, lid 6, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (het "Verdrag") en in artikel 42 van de statuten,

(1) Overwegende dat artikel 5.1 van de statuten stelt dat de ECB, bijgestaan door de nationale centrale banken, hetzij bij de bevoegde nationale instanties hetzij rechtstreeks bij de economische subjecten de statistische gegevens verzamelt die nodig zijn voor de vervulling van de taken van het Europees Stelsel van centrale banken (het "ESCB"); dat - ter vergemakkelijking van de vervulling van de (in artikel 105 van het Verdrag uiteengezette) taken, en in het bijzonder van de tenuitvoerlegging van monetair beleid - deze statistische informatie hoofdzakelijk gebruikt wordt voor het samenstellen van geaggregeerde statistische informatie, waarvoor de identiteit van de individuele economische subjecten irrelevant is, maar ook gebruikt mag worden op het niveau van individuele economische subjecten; dat artikel 5.2 van de statuten stelt dat de nationale centrale banken voorzover mogelijk de in artikel 5.1 omschreven taken uitvoeren; dat artikel 5.4 van de statuten stelt dat de Raad bepaalt welke natuurlijke en rechtspersonen onderworpen zijn aan rapportageverplichtingen, hoe de geheimhoudingsplicht wordt geregeld, en hoe wordt voorzien in passende handhavingsbepalingen; dat de nationale centrale banken mogen samenwerken met andere bevoegde instanties waarbij inbegrepen nationale statistische bureaus en marktregelaars zoals bedoeld in artikel 5.1 van de statuten;

(2) Overwegende dat definities en procedures voor de verzameling van statistische gegevens zo opgesteld moeten worden dat de ECB tijdig kan beschikken op een flexibele wijze over kwalitatief hoogwaardige statistieken die veranderende economische en financiële omstandigheden weerspiegelen en rekening houden met de last die economische subjecten wordt opgelegd, opdat de statistische informatie een efficiënte steun zou bieden voor de vervulling van de taken van het ESCB;

(3) Overwegende dat het derhalve wenselijk is om een referentiepopulatie van informatieplichtigen te definiëren op grond van de desbetreffende categorieën economische eenheden en statistische toepassingen, waartoe de bevoegdheden van de ECB op statistisch gebied beperkt worden en waaruit de ECB uit hoofde van haar regelgevende bevoegdheid de werkelijke populatie van informatieplichtigen bepaalt;

(4) Overwegende dat een homogene rapporterende populatie nodig is voor het opstellen van een "geconsolideerde balans over van de sector monetaire financiële instellingen" van de deelnemende lidstaten, die hoofdzakelijk bedoeld is om de ECB een uitgebreid statistisch beeld te geven van monetaire ontwikkelingen in de - als één economisch gebied te beschouwen - deelnemende lidstaten; dat de ECB op grond van een algemene definitie van deze instellingen een "lijst van monetaire financiële instellingen voor statistische doeleinden" heeft opgesteld en aanhoudt;

(5) Overwegende dat volgens bovengenoemde algemene definitie voor statistische doeleinden monetaire financiële instellingen ("MFI's") kredietinstellingen zijn zoals bedoeld in communautair recht, alsmede alle andere ingezeten financiële instellingen die zich toeleggen op het aantrekken van deposito's en/of nauwe substituten van deposito's van andere instellingen dan de MFI's en op het voor eigen rekening (ten minste in economische zin) verstrekken van krediet en/of beleggen in effecten;

(6) Overwegende dat het - wat betreft statistieken op het gebied van geld - en bankzaken en betalingssystemen - desalniettemin nodig kan zijn postgiro-instellingen die niet voldoen aan de algemene definitie voor statistische doeleinden van monetaire financiële instellingen te onderwerpen aan de ECB-verplichtingen met betrekking tot het rapporteren van statistische informatie omdat de bedragen gemoeid bij de door deze instellingen aangetrokken deposito's en/of nauwe substituten van deposito's en de door hun uitgevoerde betalingssysteemtransacties aanzienlijk kunnen zijn;

(7) Overwegende dat, in het Europees Stelsel van economische rekeningen 1995 (1) (de "ESER 1995"), de monetaire financiële instellingen derhalve bestaan in de ondersectoren "de centrale bank" en "de andere monetaire financiële instellingen", en uitsluitend uitgebreid kunnen worden met categorieën van instellingen uit de ondersector "andere financiële instellingen, behalve verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen";

(8) Overwegende dat statistieken inzake de betalingsbalans, de internationale investeringspositie, waardepapieren, elektronisch geld en betalingssystemen nodig zijn, wil het ESCB in staat zijn diens taken op onafhankelijke wijze uit te voeren;

(9) Overwegende dat het gebruik van de begrippen natuurlijke en rechtspersonen in artikel 5.4 van de statuten opgevat moeten worden op een manier die aansluit bij de in de lidstaten heersende praktijken wat betreft statistieken op het gebied van geld- en bankzaken en betalingsbalansstatistieken en derhalve eveneens lichamen behelst die, onder hun respectief nationaal recht, noch natuurlijke noch rechtspersonen zijn, maar toch binnen de desbetreffende ondersectoren van de ESR 1995 vallen; dat rapportageverplichtingen dientengevolge kunnen worden opgelegd aan lichamen zoals verenigingen, filialen, instellingen voor collectieve belegging in effecten ("ICBE's") en fondsen die, onder hun respectief recht, niet de status van rechtspersoon genieten; dat de rapportageplicht in dergelijke gevallen opgelegd wordt aan de personen die onder hun respectief nationaal recht de desbetreffende lichamen in rechte vertegenwoordigen;

(10) Overwegende dat de statistische balansverslagen van de in artikel 19.1 van de statuten vermelde instellingen eveneens gebruikt mogen worden voor de berekening van de grootte van de door hun eventueel verplicht aan te houden minimumreserves;

(11) Overwegende dat het, ten behoeve van het verkrijgen van statistieken van vergelijkbaar hoogwaardige kwaliteit, de taak is van de raad van bestuur van de ECB om, rekening houdend met het in artikel 5.2 van de statuten vastgelegd beginsel, vast te stellen hoe de taken wat betreft het verzamelen en verifiëren van statistische informatie en de handhaving daarvan tussen de ECB en de nationale centrale banken worden verdeeld, en vast te stellen welke van de onder hun bevoegdheden vallende taken de nationale instanties op zich zullen nemen;

(12) Overwegende dat het vanwege bestaande beperkingen op verzamelsystemen met het oog op kostefficiëntie in de beginjaren van de eenheidsmunt nodig kan zijn dat overgangsprocedures worden gevolgd bij het voldoen aan de ECB-verplichtingen met betrekking tot het rapporteren van statistische informatie; dat dit met name in kan houden dat, in het geval van de financiële rekening van de betalingsbalans, gegevens over grensoverschrijdende posities of transacties van de (als een enkel economisch gebied te beschouwen) deelnemende lidstaten in de beginjaren opgesteld mogen worden met gebruikmaking van alle posities of transacties tussen ingezetenen van een deelnemende lidstaat en de ingezetenen van andere landen;

(13) Overwegende dat de grenzen waarbinnen en de voorwaarden waaronder de ECB sancties op kan leggen aan ondernemingen als gevolg van niet-naleving van de verplichtingen krachtens verordeningen en beschikkingen van de ECB conform artikel 34.3 van de statuten zijn vastgelegd in de Verordening van de Raad met betrekking tot de bevoegdheid van de Europese Centrale Bank om sancties op te leggen; dat, bij eventuele tegenstrijdigheid tussen de bepalingen van voornoemde verordening en de onderhavige verordening, de bepalingen van de laatste overheersen; dat sancties op niet-naleving van de in deze verordening uiteengezette verplichtingen het vermogen van het ESCB tot het opstellen van passende handhavingsbepalingen bij diens betrekkingen met tegenpartijen, waarbij inbegrepen de gedeeltelijke of volledige uitsluiting van informatieplichtigen van monetairbeleidsoperaties bij ernstige gevallen van niet-naleving van de verplichtingen met betrekking tot het rapporteren van statistische gegevens, onverlet laten;

(14) Overwegende dat verordeningen die door de ECB krachtens artikel 34.1 van de statuten zijn opgesteld noch rechten verlenen noch verplichtingen opleggen aan niet-deelnemende lidstaten;

(15) Overwegende dat Denemarken, met verwijzing naar paragraaf 1 van protocol nr. 12 betreffende enkele bepalingen inzake Denemarken, in het kader van het besluit van Edinburgh van 12 december 1992, te kennen heeft gegeven niet deel te nemen aan de derde fase van de Economische en Monetaire Unie; dat conform paragraaf 2 van voorgenoemd protocol alle artikelen en bepalingen van het verdrag met betrekking tot een derogatie derhalve op Denemarken van toepassing zijn;

(16) Overwegende dat ingevolge paragraaf 8 van protocol nr. 11 betreffende enkele bepalingen met betrekking tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland de artikelen 34.1 en 34.3 van de statuten niet op het Verenigd Koninkrijk van toepassing zijn tenzij het deelneemt aan de derde fase van de Economische en Monetaire Unie;

(17) Overwegende dat de statistische gegevens nodig om te voldoen aan de ECB-verplichtingen met betrekking tot het rapporteren van statistische informatie weliswaar niet dezelfde zijn voor deelnemende als voor niet-deelnemende lidstaten, maar dat artikel 5 van de statuten zowel op deelnemende als niet-deelnemende lidstaten van toepassing is; dat dit, samen met artikel 5 van het Verdrag, een verplichting inhoudt om alle maatregelen te ontwerpen en op nationaal niveau ten uitvoer te leggen die zij geëigend vinden voor de verzameling van statistische informatie, nodig om te voldoen aan de ECB-verplichtingen met betrekking tot het rapporteren van statistische informatie en voor het tijdig treffen van voorbereidingen op het gebied van statistieken om deelnemende lidstaten te kunnen worden;

(18) Overwegende dat de vertrouwelijke statistische informatie waarover de ECB en de nationale centrale banken voor de uitvoering van de taken van het ESCB moeten beschikken, beschermd moet worden als men het vertrouwen van de informatieplichtigen wil winnen en behouden; dat het na goedkeuring van deze verordening niet meer gegrond zal zijn om een beroep te doen op bepalingen inzake de geheimhoudingsplicht om de uitwisseling van vertrouwelijke statistische informatie die verband houdt met de taken van het ESCB te verhinderen, behoudens de bepalingen van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens;

(19) Overwegende dat artikel 38.1 van de statuten een verplichting oplegt aan de leden van de bestuursorganen en het personeel van de ECB en de nationale centrale banken om, ook na beëindiging van hun taken, zich te onthouden van de openbaarmaking van gegevens die naar hun aard onder de geheimhoudingsplicht vallen, en artikel 38.2 van de statuten erin voorziet dat personen die toegang hebben tot gegevens die vallen onder communautaire wetgeving waarbij een geheimhoudingsplicht wordt opgelegd, aan die wetgeving onderworpen zijn;

(20) Overwegende dat personeelsleden van de ECB voor elke overtreding van de regels die op hen van toepassing zijn, zij het opzettelijk begaan of als gevolg van nalatigheid, vatbaar zijn voor disciplinaire sancties en, in voorkomend geval, juridische straffen voor schending van het beroepsgeheim, behoudens de bepalingen van de artikelen 12 juncto 18 van het protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen;

(21) Overwegende dat het mogelijk gebruik van statistische informatie voor de vervulling van de taken van het ESCB weliswaar de totale rapportagelast vermindert, maar noodzakelijkerwijs inhoudt dat de in deze verordening omschreven geheimhoudingsplicht in bepaalde opzichten af zal wijken van de algemene communautaire en internationale beginselen inzake statistische vertrouwelijkheid, en met name af zal wijken van de in Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad van 17 februari 1997 betreffende de communautaire statistiek (2) opgenomen bepalingen met betrekking tot statistische vertrouwelijkheid;

(22) Overwegende dat de geheimhoudingsplicht zoals omschreven in deze verordening uitsluitend van toepassing is op vertrouwelijke statistische informatie die ten behoeve van de vervulling van de taken van het ESCB aan de ECB is overgedragen en dat deze geheimhoudingsplicht geen invloed heeft op speciale nationale of communautaire bepalingen met betrekking tot de overdracht van inlichtingen van andere aard aan de ECB; dat de regels inzake statistische vertrouwelijkheid die door de nationale statistische instellingen worden toegepast op de statistische informatie die zij ten eigen voordele verzamelen in acht genomen dienen te worden;

(23) Overwegende dat de ECB, voorzover het artikel 5.1 van de statuten betreft, de plicht heeft op statistisch gebied samen te werken met communautaire instellingen of organen, die bevoegde instanties van de lidstaten of van derde landen en internationale organisaties; dat de ECB en de Commissie de vormen van samenwerking op statistisch gebied zodanig zullen formuleren dat zij in staat zullen zijn hun taken zo efficiënt mogelijk uit te voeren, waarbij zij zullen pogen de belasting voor informatieplichtigen zo gering mogelijk te houden;

(24) Overwegende dat de bepalingen van deze verordening alleen dan effectief ten uitvoer kunnen worden gebracht als alle deelnemende lidstaten de maatregelen hebben getroffen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat hun instanties bevoegd zijn om de ECB bij te staan en volledige samenwerking te verlenen bij de verificatie en gedwongen verzameling van statistische gegevens zoals bepaald in artikel 6 van deze verordening, in overeenstemming met artikel 5 van het Verdrag,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING AANGENOMEN:

Artikel 1

Definities

In deze verordening wordt met:

1. de ECB-verplichtingen met betrekking tot het rapporten van statistische gegevens bedoeld de statistische informatie die informatieplichtigen dienen te verstrekken en die nodig is voor de vervulling van de taken van het ESCB;

2. informatieplichtigen bedoeld de natuurlijke en rechtspersonen en lichamen als bedoeld in artikel 3 van deze verordening die onderworpen zijn aan de ECB-verplichtingen met betrekking tot het rapporteren van statistische gegevens;

3. deelnemende lidstaat bedoeld een lidstaat die de eenheidsmunt overeenkomstig het Verdrag heeft aangenomen;

4. ingezeten en gevestigd bedoeld een belangencentrum bezitten in het economisch gebied van een land als omschreven in bijlage A bij deze verordening; in dit verband wordt met grensoverschrijdende posities en grensoverschrijdende transacties respectievelijk bedoeld posities en transacties inzake de activa en/of passiva van ingezetenen van de als een enkel economisch gebied te beschouwen deelnemende lidstaten met ingezetenen van niet-deelnemende lidstaten en/of ingezetenen van andere landen;

5. internationale investeringspositie bedoeld de balans van bestanden aan grensoverschrijdende financiële activa en passiva;

6. elektronisch geld bedoeld een elektronisch bestand van monetaire waarde op technische voorwerpen, waarbij inbegrepen vooruitbetaalde kaarten, die algemeen gebruikt kunnen worden voor het verrichten van betalingen aan andere partijen dan de uitgever van het elektronisch geld zonder noodzakelijkerwijze een bankrekening bij de transactie te betrekken, maar die dan als vooruitbetaalde toonderinstrumenten functioneren.

Artikel 2

Referentiepopulatie van informatieplichtigen

1. Teneinde aan de ECB-verplichtingen met betrekking tot het rapporteren van statistische gegevens te voldoen, is de ECB, bijgestaan door de nationale centrale banken conform artikel 5.2 van de statuten, binnen de grenzen van de referentiepopulatie van informatieplichtigen en van hetgeen nodig is voor de vervulling van de taken van het ESCB bevoegd tot het verzamelen van statistische informatie.

2. De referentiepopulatie van informatieplichtigen bestaat in de volgende informatieplichtigen:

a) natuurlijke en rechtspersonen die vallen in de subsectoren "centrale bank", "andere monetaire financiële instellingen" en "financiële instellingen, behalve verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen", zoals omschreven in bijlage B bij deze verordening en die gevestigd zijn in een lidstaat, voorzover dit nodig is om te voldoen aan de ECB-verplichtingen met betrekking tot het rapporteren van statistische gegevens op het gebied van geld- en bankzaken en betalingssystemen;

b) postgiro-instellingen, voorzover nodig om te voldoen aan de ECB-verplichtingen met betrekking tot het rapporteren van statistische gegevens op het gebied van geld- en bankzaken en betalingssystemen;

c) natuurlijke en rechtspersonen die ingezetenen zijn van een lidstaat, voorzover zij grensoverschrijdende posities innemen of grensoverschrijdende transacties uitvoeren en voorzover statistische informatie met betrekking tot dergelijke posities of transacties nodig is om te voldoen aan de ECB-verplichtingen met betrekking tot het rapporteren van statistische gegevens op het gebied van betalingsbalansstatistieken en internationale investeringspositie;

d) natuurlijke en rechtspersonen die ingezetenen zijn van een lidstaat, voorzover statistische informatie met betrekking tot door hen uitgebrachte waardepapieren of elektronisch geld nodig is om te voldoen aan de ECB-verplichtingen met betrekking tot het rapporteren van statistische gegevens.

3. Een lichaam dat normaliter zou vallen onder definitie van de vorige paragraaf maar volgens de nationale wetgeving van het vestigingsland onder een rechtspersoon noch een verzameling van natuurlijke personen is, maar dat wel rechten kan hebben en aan verplichtingen onderworpen kan zijn, is een informatieplichtige. De rapportageplicht van een dergelijk lichaam wordt nagekomen door diegenen die het in rechte vertegenwoordigen. Wanneer een rechtspersoon, een verzameling van natuurlijke personen of een lichaam als bedoeld in de eerste zin van deze paragraaf een filiaal in een ander land heeft gevestigd, is dit filiaal een zelfstandige informatieplichtige, ongeacht de locatie van het hoofdkantoor, mits het filiaal voldoet aan de in paragraaf 2 omschreven voorwaarden, met uitzondering van de eis dat het filiaal een afzonderlijke rechtspersoon moet zijn. Alle in dezelfde lidstaat gevestigde filialen worden beschouwd als één enkel filiaal indien zij binnen dezelfde economische subsector vallen. De rapportageplicht van een filiaal wordt nagekomen door de personen die het filiaal in recht vertegenwoordigen.

Artikel 3

Procedures voor het vaststellen van statistische rapportageverplichtingen

Bij het opstellen en opleggen van haar verplichtingen met betrekking tot het rapporteren van statistische gegevens bepaald de ECB uit de referentiepopulatie van informatieplichtigen als bedoeld in artikel 2 van deze verordening de werkelijk rapporterende populatie. Behoudens de vervulling van de plicht statistische informatie te rapporteren:

a) poogt de ECB de rapportagelast tot een minimum te beperken, onder andere door zoveel mogelijk gebruik te maken van bestaande statistieken;

b) houdt de ECB rekening met communautaire en internationale normen op het gebied van statistieken;

c) kan de ECB bepaalde categorieën informatieplichtigen volledig of gedeeltelijk vrijstellen van de plicht statistische informatie te rapporteren.

Artikel 4

Verplichtingen van de lidstaten

Op het gebied van statistische informatie zorgen de lidstaten voor de organisatie en werken zij volledig met het ESCB samen teneinde de vervulling van de taken die voortvloeien uit artikel 5 van de statuten te verzekeren.

Artikel 5

Regelgevende bevoegdheden van de ECB

1. De ECB mag verordeningen aannemen voor het opstellen en opleggen van de op de werkelijke populatie van informatieplichtigen van deelnemende lidstaten rustende plicht statistische informatie aan de ECB te rapporteren.

2. Teneinde de onderlinge samenhang veilig te stellen die nodig is willen de statistieken voldoen aan hun respectieve informatie-eisen, raadpleegt de ECB de Commissie inzake ontwerpverordeningen zodra er sprake is van een verband met de verplichtingen van de Commissie op statistisch gebied. Voorzover het zaken betreft die binnen de bevoegdheid van het Comité monetaire, financiële en betalingsbalansstatistiek vallen, neemt dit deel aan het samenwerkingsverband tussen de Commissie en de ECB.

Artikel 6

Verificatierecht en gedwongen verzameling van statistische informatie

1. Indien het vermoeden bestaat dat een in een deelnemende lidstaat gevestigde informatieplichtige zich schuldig heeft gemaakt aan niet-naleving, als bedoeld in artikel 7.2 van deze verordening, van de verplichtingen om statistische informatie aan de ECB te rapporteren, heeft de ECB en, conform artikel 5.2 van de statuten, de nationale centrale bank van de desbetreffende deelnemende lidstaat het recht om de juistheid en kwaliteit van de statistische informatie te verifiëren en verzameling af te dwingen. In het geval dat de desbetreffende statistische informatie echter nodig is om naleving van de eisen wat betreft minimumreserves aan te tonen dient de verificatie uitgevoerd te worden overeenkomstig artikel 6 van de Verordening van de Raad met betrekking tot de toepassing van minimumreserves door de Europese Centrale Bank. Het recht om statistische informatie te verifiëren of verzameling ervan af te dwingen omvat het recht om:

a) documentatie te vorderen;

b) de boeken en registers van de informatieplichtigen te inspecteren;

c) kopieën en uittreksels van dergelijke boeken en registers te maken; en

d) schriftelijke of mondelinge toelichtingen in te winnen.

2. De ECB of de bevoegde nationale centrale bank informeert de informatieplichtige schriftelijk van de beslissing statistische informatie te verifiëren of verzameling ervan af te dwingen, met specificering van de tijdspanne waarbinnen aan het verificatieverzoek voldaan moet worden de sancties die in geval van niet-nakoming opgelegd kunnen worden en het recht op herziening. De ECB en de desbetreffende nationale centrale bank houden elkaar op de hoogte van dergelijke verificatieverzoeken.

3. Voor de verificatie en gedwongen verzameling van statistische informatie worden nationale procedures gevolgd. Indien wordt vastgesteld dat de informatieplichtige diens verplichtingen tot het rapporteren van statistische informatie is nagekomen, komen de kosten van de procedure voor rekening van de desbetreffende informatieplichtige.

4. De ECB mag verordeningen goedkeuren die de voorwaarden waaronder men het recht op verificatie of gedwongen verzameling van statistische gegevens mag doen gelden, nader omschrijven.

5. Voorzover binnen de grenzen van hun bevoegdheden, verlenen de officiële nationale instanties van deelnemende lidstaten de nodige bijstand aan de ECB en de nationale centrale banken bij de uitoefening van de in dit artikel bepaalde bevoegdheden.

6. Als een informatieplichtige zich verzet tegen een verificatieprocedure of de gedwongen verzameling van statistische informatie of deze procedures belemmert, verleent de lidstaat waar het subject gevestigd is de nodige bijstand, waarbij is inbegrepen het erop toezien dat de ECB of de nationale centrale bank toegang hebben tot de bedrijfsruimten van de onderneming, opdat men de in paragraaf 1 genoemde rechten kan doen gelden.

Artikel 7

Opleggen van sancties

1. De ECB is bevoegd de in dit artikel omschreven sancties op te leggen aan informatieplichtigen die onderworpen zijn aan de rapportageverplichtingen en gevestigd zijn in een deelnemende lidstaat en die niet voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit deze verordening of uit verordeningen of beschikkingen van de ECB waarin de verplichtingen met betrekking tot het rapporteren van statistische gegevens aan de ECB worden opgesteld of opgelegd.

2. De verplichting bepaalde statistische informatie aan de ECB of de nationale centrale banken over te dragen wordt geacht niet nagekomen te zijn indien:

a) de ECB of de nationale centrale banken na afloop van de daarvoor vastgestelde termijn geen statistische informatie hebben ontvangen;

b) de statistische informatie onjuist of onvolledig is, of niet in de voorgeschreven vorm is aangeleverd.

3. De verplichting de ECB of de nationale centrale banken toe te staan de juistheid en kwaliteit van de door de informatieplichtige geleverde statistische informatie te verifiëren wordt geacht niet te zijn nagekomen indien dit door de informatieplichtige wordt belemmerd. Deze belemmering omvat, maar is niet beperkt tot, het verwijderen van documenten en het verhinderen dat de ECB of de nationale centrale banken de fysieke toegang krijgen die nodig is voor de vervulling van hun verificatietaak of het uitvoeren van gedwongen verzameling.

4. De ECB is bevoegd de volgende sancties aan informatieplichtigen op te leggen:

a) in geval van een niet-naleving als bedoeld in artikel 7.2, onder a), een dagelijks te betalen dwangsom van te hoogste 10 000 euro, waarbij het totaal niet meer den 100 000 euro zal, bedragen;

b) in geval van een niet-naleving als bedoeld in artikel 7.2, onder b), een boete van niet meer dan 200 000 euro; en

c) in geval van een niet-naleving als bedoeld in artikel 7.3, een boete van niet meer dan 200 000 euro.

5. De in artikel 7.4 van deze verordening omschreven sancties worden in meerdering gebracht op de voor rekening van de informatieplichtige komende kosten voor de gedwongen verzameling ingevolge artikel 6.3 van deze verordening.

6. Bij het doen gelden van haar rechten zoals voorzien in dit artikel handelt de ECB overeenkomstig de beginselen en procedures uiteengezet in de Verordening van de Raad met betrekking tot de bevoegdheid van de Europese Centrale Bank om sancties op te leggen.

Artikel 8

Geheimhoudingsplicht

1. Voorzover dit valt binnen het werkingsgebied van deze verordening en met het oog op de geheimhouding van statistische informatie die nodig is voor de vervulling van de taken van het ESCB, is statistische informatie vertrouwelijk indien het van dien aard is dat het identificatie van de informatieplichtige of enige andere natuurlijke of rechtspersoon, lichaam of filiaal mogelijk maakt, hetzij rechtstreeks op grond van hun naam, adres of via een officieel toegekende identificatiecode, hetzij indirect door afleiding, en daarmee individuele informatie wordt onthuld. Teneinde vast te stellen of een informatieplichtige of enige andere natuurlijke of rechtspersoon, lichaam of filiaal kan worden geïdentificeerd, wordt rekening gehouden met alle middelen die redelijkerwijze door een derde partij kunnen worden gebruikt om de desbetreffende informatieplichtige of andere natuurlijke of rechtspersoon, lichaam of filiaal te identificeren. Niet vertrouwelijk is statistische informatie afkomstig uit bronnen die in overeenstemming met nationale wetgeving voor het publiek beschikbaar zijn.

2. Overdracht van vertrouwelijke statistische informatie door de nationale centrale banken aan de ECB geschiedt voorzover en zo gedetailleerd als nodig voor het vervullen van de taken van het ESCB, met inbegrip van de nodige toezicht op de naleving van eventuele vereisten wat reserves betreft in het geval dat deze worden vastgesteld op grond van individuele statistische informatie die krachtens de regelgevende macht van de ECB is verzameld.

3. Informatieplichtige worden geïnformeerd over de manier waarop de door hen geleverde statistische informatie gebruikt kan worden.

4. De ECB wendt de aan haar geleverde vertrouwelijke statistische informatie uitsluitend aan ter vervulling van de taken van het ESCB behalve:

a) als de informatieplichtige of de andere identificeerbare natuurlijke of rechtspersoon, lichaam of filiaal uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven om de voorgenoemde statistische informatie voor andere doeleinden te gebruiken; of

b) voor het produceren van specifieke communautaire statistieken, in navolging van een overeenkomst tussen de Commissie en de ECB overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad van 17 februari 1997 betreffende de communautaire statistiek (3); of

c) om onderzoeksinstellingen toegang te bieden tot vertrouwelijke statistische informatie die geen rechtstreekse identificatie toestaat, onder voorbehoud van de nationale wetgeving en met de voorafgaande uitdrukkelijke toestemming van de nationale instantie die de informatie leverde.

5. De nationale centrale banken wenden de door hen verzamelde vertrouwelijke statistische informatie voor het nakomen van de ECB-verplichtingen met betrekking tot het rapporteren van statistische informatie uitsluitend aan ter vervulling van de taken van het ESCB behalve:

a) als de informatieplichtige of andere identificeerbare natuurlijke of rechtspersoon, lichaam of filiaal uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven om de voorgenoemde statistische informatie voor andere doeleinden te gebruiken; of

b) indien zij op nationaal niveau voor statistische doeleinden gebruikt wordt, in navolging van een overeenkomst tussen de nationale statistische instelling en de nationale centrale bank overeenkomstig artikel 9 van bovenvermelde Verordening (EG) nr. 322/97; of

c) als zij gebruikt wordt op het gebeid van prudentieel toezicht of, conform artikel 14.4 van de statuten, voor andere dan de in de statuten omschreven functies; of

d) om onderzoeksinstellingen toegang te bieden tot vertrouwelijke statistische informatie die geen rechtstreekse identificatie toestaat.

6. Indien gegevens (tevens) zijn verzameld voor andere doeleinden dan teneinde te voldoen aan de ECB-verplichtingen met betrekking tot het rapporteren van statistische gegevens, vormt dit artikel geen belemmering om deze gegevens voor die andere doeleinden te gebruiken.

7. Dit artikel is alleen van toepassing op het verzamelen en overdragen van vertrouwelijke statistische informatie voor het nakomen van de ECB-verplichtingen met betrekking tot het rapporteren van statistische informatie; het heeft geen invloed op speciale nationale of communautaire bepalingen met betrekking tot de overdracht van inlichtingen van andere aard aan de ECB.

8. Deze verordening is van toepassing behoudens de bepalingen van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens.

9. De ECB en de nationale centrale banken nemen alle wetgevende, administratieve, technische en organisatorische maatregelen die nodig zijn om de bescherming van vertrouwelijke statistische informatie zeker te stellen. De ECB definieert algemene regels en minimumnormen ter voorkoming van onwettige openbaarmaking en ongeoorloofd gebruik. De beschermende maatregelen zijn van toepassing op alle vertrouwelijke statistische informatie als bedoeld in paragraaf 1.

10. De lidstaten nemen alle maatregelen die nodig zijn om de bescherming van vertrouwelijke statistische informatie zeker te stellen, met inbegrip van het opleggen, door de lidstaten, van toepasselijke handhavingsmaatregelen in geval van overtredingen.

Artikel 9

Slotbepalingen

Deze verordening is van toepassing met ingang van 1 januari 1999.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

(1) PB L 310 van 30.11.1996.

(2) PB L 52 van 22.2.1997, blz. 1.

(3) In navolging van de wijziging bij aanvang van fase drie om het "Europees Monetair Instituut" te vervangen door de "Europese Centrale Bank".

BIJLAGE A

AFBAKENING VAN DE NATIONALE ECONOMIE

2.04. De eenheden (institutionele eenheden, eenheden van economische activiteit op lokaal niveau en homogeneproductie-eenheden) die de economie van een land vormen en waarvan de transacties in het ESR zijn opgenomen, hebben een economisch belangencentrum in het economisch gebied van dat land. Deze eenheden, aangeduid als ingezeten eenheden, behoeven niet de nationaliteit van dit land te bezitten, geen rechtspersoonlijkheid te hebben, noch in het economisch gebied van het land aanwezig te zijn op het ogenblik dat zijn een transactie verrichten. Aangezien de economie dus wordt afgebakend op grond van de ingezeten eenheden, dient de betekenis van de begrippen economisch gebied en economisch belangencentrum nader te worden gedefinieerd.

2.05. Onder het economisch gebied van een land wordt verstaan:

a) het door de overheid van het land bestuurde geografisch gebied waarin personen, goederen, diensten en kapitaal vrij kunnen bewegen;

b) vrijhandelsgebieden, inclusief entrepots en bedrijven onder douanecontrole;

c) het nationale luchtruim, de territoriale wateren en het continentaal plat in de internationale wateren waarover het land exclusieve rechten kan doen gelden (1);

d) territoriale enclaves, dat wil zeggen delen van het geografisch gebied van het buitenland die, krachtens internationale verdragen of overeenkomsten tussen staten, door de overheid van het land worden gebruikt (ambassades, consulaten, militaire en wetenschappelijke bases enz.);

e) vindplaatsen van aardolie, aardgas enz., gelegen in de internationale wateren buiten het continentale plat van het land, die worden geëxploiteerd door ingezeten eenheden van het land.

2.06. Het economisch gebied omvat geen extraterritoriale enclaves, dat wil zeggen delen van het geografisch gebied van het land die, krachtens internationale verdragen of overeenkomsten tussen staten, door de overheid van een ander land, door instellingen van de Europese Unie of door internationale organisaties worden gebruikt (2).

2.07. Het begrip economisch belangencentrum geeft aan dat er in het economisch gebied een lokatie bestaat waar of van waaruit door een eenheid voor onbepaalde tijd of gedurende een vastgestelde lange periode (één jaar of langer) economische activiteiten en transacties van volgende omvang worden verricht. Dit impliceert dat een eenheid die dergelijke transacties verricht in het economisch gebied van verschillende landen, geacht wordt in elk van deze landen een economisch belangencentrum te hebben. Van eigenaars van grond en gebouwen in een economisch gebied wordt automatisch aangenomen dat zij daar een economisch belangencentrum hebben.

2.08. Op basis van deze definities kunnen de eenheden die als ingezeten eenheden van een land worden beschouwd, als volgt worden ingedeeld:

a) eenheden met productie, financiële intermediatie, verzekering of herverdeling als hoofdfunctie, voor al hun transacties, met uitzondering van deze die betrekking hebben op de eigendom van grond en gebouwen;

b) eenheden met consumptie (3) als hoofdfunctie, voor al hun transacties, met uitzondering van deze die betrekking hebben op de eigendom van grond van gebouwen;

c) alle eenheden in hun hoedanigheid van eigenaar van grond en gebouwen, met uitzondering van eigenaars van extraterritoriale enclaves die deel uitmaken van het economisch gebied van andere landen of die staten sui generis zijn (zie punt 2.06).

2.09. Bij eenheden met productie, financiële intermediatie, verzekering of herverdeling als hoofdfunctie wordt voor alle transacties, met uitzondering van deze die betrekking hebben op de eigendom van grond en gebouwen, het volgende onderscheid gemaakt:

a) de activiteit wordt uitsluitend in het economisch gebied van het land uitgeoefend: de eenheden zijn in dit geval ingezeten eenheden van het land;

b) de activiteit wordt gedurende één jaar of langer in het economisch gebied van diverse landen uitgeoefend: alleen het gedeelte van de eenheid dat een economisch belangencentrum heeft in het economisch gebied van het land, wordt als ingezeten eenheid beschouwd. Dit kan zijn:

1. een ingezeten institutionele eenheid waarvan men de gedurende één jaar of langer in het buitenland uitgeoefende activiteiten buiten beschouwing laat en afzonderlijk registreert (4), of

2. een fictieve ingezeten eenheid, met betrekking tot de activiteit die gedurende één jaar of langer door een niet-ingezeten eenheid in het land werd uitgeoefend (5).

2.10. Wat de eenheden met consumptie als hoofdfunctie betreft, worden huishoudens die een economisch belangencentrum in het land hebben, als ingezeten eenheden beschouwd, ook al begeven zij zich voor korte tijd (korter dan één jaar) naar het buitenland; een uitzondering geldt ten aanzien van huishoudens in hun hoedanigheid van eigenaar van grond en gebouwen. Tot dergelijke eenheden worden in het bijzonder gerekend:

a) grensarbeiders, dat wil zeggen personen die de landgrens dagelijks overschrijden om in een buurland arbeid te verrichten;

b) seizoenarbeiders, dat wil zeggen personen die het land verlaten om voor een periode van enkele maanden, maar korter dan één jaar, in een ander land arbeid te verrichten in sectoren waar periodiek extra arbeidskrachten worden gevraagd;

c) in het buitenland verblijvende toeristen, kuurpatiënten, studenten (6), ambtenaren op dienstreis, zakenlieden, handelsvertegenwoordigers, kunstenaars en bemanningsleden van schepen of luchtvaartuigen;

d) ter plaatse in dienst genomen personeel dat in de extraterritoriale enclaves van buitenlandse overheden werkzaam is;

e) personeel van de instellingen van de Europese Unie en van civiele of militaire internationale organisaties die hun zetel in extraterritoriale enclaves hebben;

f) officiële civiele of militaire regeringsvertegenwoordigers van een land die (met hun gezinnen) in territoriale enclaves wonen.

2.11. Alle eenheden in hun hoedanigheid van eigenaar van grond en/of gebouwen die deel uitmaken van het economisch gebied, worden beschouwd als ingezeten eenheden of fictieve ingezeten eenheden van het land waar deze grond en/of gebouwen gelegen zijn.

(1) Vissersschepen, andere schepen, drijvende platforms en luchtvaartuigen worden in het ESR behandeld als alle andere vervoermiddelen en mobiele werktuigen in eigendom van en/of geëxploiteerd door ingezeten eenheden, dan wel in eigendom van niet-ingezeten en geëxploiteerd door ingezeten eenheden. Transacties met betrekking tot eigendom (bruto-investeringen in vaste activa) en exploitatie (verhuur, verzekering enz.) van deze goederen worden gerekend tot de economie van het land waarvan de eigenaar en/of de exploitant ingezetene zijn. Bij financiële lease wordt de eigendom van de desbetreffende activa geacht in andere handen over te gaan.

(2) De gebieden die door de instellingen van de Europese Unie en door internationale organisaties worden gebruikt, vormen derhalve gebieden van staten sui generis. Deze staten worden gekenmerkt door het feit dat zij geen andere ingezetenen hebben dan de instellingen zelf (zie punt 2.10, onder e)).

(3) Consumptie is niet de enige mogelijke activiteit van huishoudens. In hun hoedanigheid van ondernemers kunnen huishoudens elke vorm van economische activiteiten uitoefenen.

(4) Alleen wanneer deze activiteit gedurende minder dan één jaar wordt verricht, moet zij niet van de activiteiten van de producerende institutionele eenheid worden afgezonderd. Dit kan ook het geval zijn wanneer de activiteit langer dan één jaar duurt, maar van gering belang is en wat installatiewerkzaamheden betreft, is dit altijd het geval. Een eenheid die gedurende minder dan één jaar een bouwactiviteit in een ander land uitoefent, wordt, indien de bouwactiviteit output van vaste kapitaalgoederen betreft, beschouwd als (fictieve) eenheid met een economisch belangencentrum in het economisch gebied van het betreffende land.

(5) Studenten worden altijd als ingezetenen beschouwd ongeacht de duur van hun studie in het buitenland.

BIJLAGE B

SUBSECTOR CENTRALE BANK (S. 121)

2.45. Definitie:

De subsector centrale bank omvat alle financiële instellingen en quasi-vennootschappen met als hoofdfunctie de uitgifte van betaalmiddelen, handhaving van de interne en externe waarde van de valuta en het aanhouden van alle of een gedeelte van de officiële reserves van het land.

2.46. In subsector S. 121 worden de volgende financiële instellingen en quasi-vennootschappen ingedeeld:

a) de nationale bank, ook als deze deel uitmaakt van een Europees Systeem van centrale banken;

b) de in hoofdzaak door de overheid opgerichte centrale monetaire instellingen die beschikken over een volledige boekhouding en zelfstandige beslissingsbevoegdheid ten opzichte van de centrale overheid (bv. instellingen voor deviezenverrekening of voor de uitgifte van betaalmiddelen). Meestal worden de activiteiten van dergelijke instellingen hetzij door de centrale overheid hetzij door de centrale bank zelf uitgeoefend. In die gevallen zijn er dus geen afzonderlijke institutionele eenheden.

2.47. Deze subsector omvat geen instellingen, andere dan de centrale bank, die belast zijn met de reglementering van of het toezicht op financiële instellingen of financiële markten.

SUBSECTOR OVERIGE MONETAIRE FINANCIËLE INSTELLINGEN (S. 122)

2.48. Definitie:

De subsector overige monetaire financiële instellingen (S. 122) bestaat uit alle financiële instellingen en quasi-vennootschappen - met uitzondering van deze die zijn ingedeeld in de subsector centrale bank - met als hoofdfunctie financiële intermediatie, die deposito's en/of daarmee vergelijkbare financiële titels van institutionele eenheden niet zijnde monetaire financiële instellingen als schuldtitel hebben en voor eigen rekening kredieten verstrekken en/of waardepapieren aankopen.

2.49. Tot de monetaire financiële instellingen (MFI's) behoren de subsectoren centrale bank (S. 121) en overige monetaire financiële instellingen (S. 122). Zij komen overeen met de monetaire financiële instellingen voor statistische doeleinden, zoals vastgesteld door het EMI.

2.50. De MFI's kunnen niet gewoon "banken" worden genoemd omdat er ook financiële instellingen toe kunnen behoren die zich geen bank noemen of die zich in bepaalde landen geen bank mogen noemen, terwijl er anderzijds ook financiële instellingen zijn die zich wel banken noemen, maar die in feite geen MFI zijn. In het algemeen kan men zeggen dat de volgende financiële intermediairs tot subsector S. 122 behoren:

a) handelsbanken en algemene banken;

b) spaarbanken (inclusief spaar- en kredietverenigingen);

c) postcheque- en girodiensten, postbanken, girobanken;

d) landbouwkredietinstellingen;

e) coöperatieve kredietinstellingen, kredietverenigingen;

f) gespecialiseerde banken (bv. merchantbanken, emissiebanken, particuliere banken).

2.51. De volgende financiële intermediairs kunnen ook in subsector S. 122 worden ingedeeld indien zij hun middelen verkrijgen via opeisbare schuldtitels, ongeacht of dat geschiedt in de vorm van deposito's of in andere vormen, zoals via de doorlopende uitgifte van obligaties of andere, daarmee vergelijkbare effecten. Anders moeten zij in subsector S. 123 worden ingedeeld:

a) hypotheekverlenende instellingen (incl. bouwkassen, hypotheekbanken en hypothecairkredietinstellingen);

b) beleggingsinstellingen (incl. "investment trusts", "unit trusts" en andere collectieve investeringsprogramma's, bv. overeenkomsten voor collectieve investeringen in overdraagbare effecten - UCITS);

c) gemeentelijke kredietinstellingen.

2.52. Subsector S. 122 omvat niet:

a) holdings de uitsluitend het beheer en de leiding hebben over een overwegend tot de subsector overige monetaire financiële instellingen behorende groep instellingen, maar dat zelf niet zijn. Zij worden ingedeeld in subsector S. 123;

b) instellingen zonder winstoogmerk met eigen rechtspersoonlijkheid die diensten verlenen aan overige monetaire financiële instellingen, maar zich niet bezighouden met financiële intermediatie.

SUBSECTOR OVERIGE FINANCIËLE INTERMEDIAIRS MET UITZONDERING VAN VERZEKERINGSINSTELLINGEN EN PENSIOENFONDSEN (S. 123)

2.53. Definitie:

De subsector overige financiële intermediairs met uitzondering van verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen (S. 123) omvat alle financiële instellingen en quasi-vennootschappen met als hoofdfunctie financiële intermediatie door het aangaan van verplichtingen, andere dan in chartaal geld, deposito's en/of daarmee vergelijkbare financiële titels bij andere institutionele eenheden dan monetaire financiële instellingen, en andere dan verzekeringstechnische voorzieningen.

2.54. Subsector S. 123 omvat diverse soorten financiële intermediairs die zich voornamelijk bezighouden met langlopende financieringen. De overwegend lange looptijd van hun vorderingen en schulden is in de meeste gevallen het essentiële onderscheid met de subsector overige monetaire financiële instellingen. Subsector S. 123 onderscheidt zich voorts van de subsector verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen door het ontbreken van schulden in de vorm van verzekeringstechnische voorzieningen.

2.55. Met name de volgende financiële instellingen en quasi-vennootschappen worden in subsector S. 123 ingedeeld, tenzij zij MFI's zijn:

a) instellingen met als functie financiële lease;

b) instellingen met als functie huurkoop en de verlening van consumenten- of handelskrediet;

c) instellingen met als functie factoring;

d) handelaren (voor eigen rekening) in waardepapieren en derivaten;

e) gespecialiseerde financiële instellingen, zoals risicokapitaal- en ontwikkelingskapitaalmaatschappijen, export/importfinancieringsmaatschappijen;

f) lege financiële instellingen die zijn opgericht voor het houden van effecten;

g) financiële intermediairs die uitsluitend van MFI's deposito's en/of daarmee vergelijkbare financiële titels ontvangen;

h) holdings die uitsluitend het beheer en de leiding hebben over een groep dochterondernemingen met als hoofdfunctie intermediatie en/of het verlenen van financiële hulpdiensten, maar die zelf geen financiële instellingen zijn.

2.56. Subsector S. 123 omvat geen instellingen zonder winstoogmerk met eigen rechtspersoonlijkheid die diensten verlenen aan overige financiële intermediairs met uitzondering van verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen, maar die zich zelfs niet bezighouden met financiële intermediatie.

Top