EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32000D0019(01)

2000/825/EG: Besluit van de Europese Centrale Bank van 3 november 1998, zoals gewijzigd bij het besluit van 14 december 2000, inzake de toedeling van monetaire inkomsten van de nationale centrale banken van de deelnemende lidstaten en verliezen van de ECB voor de boekjaren 1999-2001 (ECB/2000/19)

OJ L 336, 30.12.2000, p. 119–121 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2001

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2000/825/oj

32000D0825

2000/825/EG: Besluit van de Europese Centrale Bank van 3 november 1998, zoals gewijzigd bij het besluit van 14 december 2000, inzake de toedeling van monetaire inkomsten van de nationale centrale banken van de deelnemende lidstaten en verliezen van de ECB voor de boekjaren 1999-2001 (ECB/2000/19)

Publicatieblad Nr. L 336 van 30/12/2000 blz. 0119 - 0121


Besluit van de Europese Centrale Bank

van 3 november 1998,

zoals gewijzigd bij het besluit van 14 december 2000,

inzake de toedeling van monetaire inkomsten van de nationale centrale banken van de deelnemende lidstaten en verliezen van de ECB voor de boekjaren 1999-2001

(ECB/2000/19)

(2000/825/EG)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gelet op de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank (hierna genoemd de "statuten"), inzonderheid op artikel 32 en artikel 34, lid 2, vijfde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Krachtens artikel 32, lid 2, van de statuten zijn de monetaire inkomsten van elke deelnemende nationale centrale bank (NCB) gelijk aan de jaarinkomsten die zij verkrijgt uit de activa die worden aangehouden als tegenwaarde voor de in omloop zijnde bankbiljetten en de verplichtingen jegens kredietinstellingen uit hoofde van deposito's. Krachtens artikel 32, lid 3, van de statuten mag de Raad van bestuur tot een tijdelijke alternatieve methode besluiten als de balansindeling van de deelnemende NCB's na aanvang van de derde fase niet toestaat dat de in artikel 32, lid 2, van de statuten bedoelde methode betreffende de toedeling van monetaire inkomsten van de deelnemende NCB's wordt toegepast.

(2) Krachtens artikel 32, lid 4, van de statuten worden op het bedrag van de monetaire inkomsten van elke deelnemende NCB de rentelasten in mindering gebracht die door de betrokken NCB zijn betaald over de verplichtingen jegens kredietinstellingen uit hoofde van deposito's overeenkomstig artikel 19 van de statuten. Krachtens artikel 32, lid 5, van de statuten wordt de som van de monetaire inkomsten van de deelnemende NCB's aan deze NCB's toegedeeld naar rato van hun gestorte aandeel in het kapitaal van de Europese Centrale Bank (ECB).

(3) Krachtens artikel 32, leden 6 en 7, van de statuten draagt de Raad van bestuur van de ECB zorg voor de verrekening en de afwikkeling door de ECB van de saldi afkomstig van de toedeling van de monetaire inkomsten en treft hij alle andere maatregelen die voor de toepassing van artikel 32 van de statuten nodig zijn.

(4) Krachtens artikel 10, lid 3, van de statuten worden voor alle besluiten die op grond van artikel 32 van de statuten worden genomen de stemmen van de leden van de Raad van bestuur gewogen overeenkomstig de verdeling van het geplaatste kapitaal van de ECB onder de NCB's.

(5) Verordening (EG) nr. 974/98 van de Raad van 3 mei 1998 over de invoering van de euro(1), in het bijzonder de artikelen 1, 9 en 10, bepaalt dat in een nationale munteenheid luidende bankbiljetten tijdens de overgangsperiode (i.e. de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2001) binnen de territoriale grenzen hun hoedanigheid van wettig betaalmiddel behouden. Deze nationale bankbiljetten worden uitgegeven door de deelnemende NCB's. In euro luidende bankbiljetten worden pas vanaf 1 januari 2002 in omloop gebracht. In de overgangsperiode zal de monetaire beleidsfunctie van het Europees Stelsel van centrale banken (ESCB) waarschijnlijk geen materiële impact hebben op in omloop zijnde bankbiljetten.

(6) De invoering van de euro in Griekenland op 1 januari 2001 heeft de aanpassing van een groot aantal rechtshandelingen, waaronder dit besluit, noodzakelijk gemaakt. Dit besluit treedt derhalve op bovenvermelde datum in werking,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

- "vorderingen ter grootte van de eigen bijdrage": de vorderingen van de deelnemende NCB's op de ECB als gevolg van de overdracht van externe reserves van de NCB's aan de ECB uit hoofde van artikel 30 van de statuten,

- "tegenpartijen uit de financiële sector van de eurozone": i) kredietinstellingen zoals gedefinieerd in artikel 1, punt 1, van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen(2), niet zijnde deelnemende NCB's waarvan de statutaire zetel of het hoofdkantoor zich in een deelnemende lidstaat bevindt; ii) bijkantoren van kredietinstellingen, zoals gedefinieerd in artikel 1, punt 3, van Richtlijn 2000/12/EG, waarvan noch de statutaire zetel noch het hoofdkantoor zich in een deelnemende lidstaat bevindt;

- "GB": de geharmoniseerde balans zoals uiteengezet in bijlage IX van Richtsnoer ECB/2000/18 van de Europese Centrale Bank van 1 december 1998 betreffende het juridische kader voor de financiële administratie en verslaglegging in het Europees Stelsel van centrale banken, zoals gewijzigd op 15 december 1999(3);

- "referentiepassiva": de relevante passiva, op de balans van elke deelnemende NCB, gespecificeerd in overeenstemming met de bijlage bij dit besluit;

- "deelnemende NCB": een nationale centrale bank van een lidstaat die de eenheidsmunt in overeenstemming met het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap heeft aangenomen;

- "referentierente": de meest recente rentevoet, die door het ESCB wordt gebruikt bij zijn belangrijkste herfinancieringstransacties uit hoofde van paragraaf 3.1.2 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2000/7 van de Europese Centrale Bank van 3l augustus 2000 betreffende monetaire beleidsinstrumenten en -procedures van het Eurosysteem(4);

- "overgangsperiode": de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2001.

Artikel 2

Methode ter bepaling van de monetaire inkomsten

1. In de overgangsperiode worden de monetaire inkomsten van elke deelnemende NCB bepaald aan de hand van de volgende formule:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Hierbij is:

- MI de te poolen monetaire inkomsten van elke deelnemende NCB;

- RP de referentiepassiva van elke deelnemende NCB;

- RR de referentierente.

2. Op het bedrag van de monetaire inkomsten van elke deelnemende NCB worden de rentelasten in mindering gebracht die zijn betaald over in de referentiepassiva opgenomen passiva.

Artikel 3

Berekening en toedeling van monetaire inkomsten

1. De monetaire inkomsten van elke deelnemende NCB worden door de ECB op dagelijkse basis berekend. Hierbij wordt uitgegaan van de administratieve gegevens die de deelnemende NCB's uit hoofde van Richtsnoer ECB/2000/18 aan de ECB verstrekken.

2. De som van de monetaire inkomsten van elke deelnemende NCB wordt aan de deelnemende NCB's toegedeeld naar rato van hun gestorte aandeel in het kapitaal van de ECB. Deze toedeling van monetaire inkomsten vindt aan het eind van ieder boekjaar plaats. Ieder kwartaal informeert de ECB de NCB's over de gecumuleerde bedragen.

3. De aan elke deelnemende NCB toe te delen monetaire inkomsten worden aangepast overeenkomstig eventuele besluiten van de Raad van bestuur van de ECB uit hoofde van artikel 32, lid 4, tweede alinea, van de statuten.

4. De aan elke deelnemende NCB toe te delen monetaire inkomsten worden verrekend met de door deze NCB verschuldigde overeenkomstig artikel 2 berekende bedragen. De ECB verricht de afwikkeling van de uit de toedeling van monetaire inkomsten afkomstige nettosaldi.

Artikel 4

Directe overgangsinhouding op aan de deelnemende NCB's toekomende inkomsten uit nationale in omloop zijnde bankbiljetten

1. Er is een inhouding op de aan elke deelnemende NCB toekomende inkomsten uit de activa die worden aangehouden als tegenwaarde voor de in omloop zijnde nationale bankbiljetten (seigniorage van de NCB's). Dit geeft de ECB het recht op toegang tot de seigniorage van een NCB met als enig doel de verliezen van de ECB te dekken die niet kunnen worden gefinancierd in de boekjaren 1999, 2000 en 2001, hetzij i) op de in artikel 33, lid 2, van de statuten uiteengezette wijze, hetzij ii) door middel van het deel van de vorderingen ter grootte van de eigen bijdrage, die deels verrekend kunnen worden wisselkoersverliezen uit hoofde van Richtsnoer ECB/2000/15 van de Europese Centrale Bank van 3 november 1998 inzake de samenstelling, waardering en modaliteiten betreffende de eerste overdracht van externe reserves, alsmede de denominatie en rentevergoeding van vorderingen ter grootte van de eigen bijdrage(5).

2. De Raad van bestuur van de ECB keurt ieder boekjaar de jaarrekening van de ECB goed, bepaalt voorts de hoogte van de inhouding en stelt de modaliteiten vast voor de afwikkeling van ongedekte verliezen.

3. De bovengrens van de inhouding is gelijk aan de toename van de totale monetaire inkomsten van het ESCB die zich zou hebben voorgedaan als in nationale munteenheden luidende bankbiljetten waren opgenomen in de berekeningsgrondslag. Het bedrag van de inhouding van elke deelnemende NCB is evenredig aan haar verdeelsleutel voor inschrijving op het kapitaal van de ECB. Deze limiet wordt voorzover nodig verlaagd, opdat geen enkele deelnemende NCB aansprakelijk is voor meer dan het totaal van haar seigniorage-inkomsten uit in omloop zijnde nationale bankbiljetten voor het desbetreffende boekjaar. Voor de toepassing van dit lid wordt de nationale seigniorage berekend door de referentierente toe te passen op het bedrag van de in omloop zijnde nationale bankbiljetten.

Artikel 5

Slotbepaling

Dit besluit, zoals gewijzigd bij Besluit ECB/2000/NP17, wordt van kracht op 1 januari 2001.

Dit besluit is van toepassing op de boekjaren 1999, 2000 en 2001.

Gedaan te Frankfurt am Main, 3 november 1998.

Dit besluit is vervolgens gewijzigd en op 14 december 2000 goedgekeurd voor publicatie in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

De president van de ECB

Willem F. Duisenberg

(1) PB L 139 van 11.5.1998, blz. 1.

(2) PB L 126 van 26.5.2000, blz. 1.

(3) Nog niet verschenen in het Publicatieblad.

(4) PB L 310 van 11.12.2000, blz. 1.

(5) Zie bladzijde 114 van dit Publicatieblad.

BIJLAGE

SAMENSTELLING VAN DE REFERENTIEPASSIVA

A. De referentiepassiva omvatten uitsluitend:

1. in euro luidende verplichtingen jegens tegenpartijen uit de financiële sector in de eurozone, waaronder:

a) rekeningen-courant (post 2.1 van de GB);

b) reserveverplichtingen uit hoofde van artikel 19, lid 1, van de statuten (post 2.1 van de GB);

c) deposito's uit hoofde van de ESCB-depositofaciliteit (post 2.2 van de GB);

d) termijndeposito's (post 2.3 van de GB);

e) deposito's uit hoofde van margestortingen afkomstig monetaire beleidstransacties van het ESCB (post 2.5 van de GB);

f) verplichtingen afkomstig van liquiditeitverkrappende repotransacties (repo's) uit hoofde van hoofdstuk 3.1 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2000/7 van de Europese Centrale Bank van 31 augustus 2000 betreffende monetaire beleidsinstrumenten en -procedures van het Eurosysteem(1).

2. Verplichtingen van deelnemende NCB's afkomstig van de uitgifte aan de ECB van promessen in verband met de uitgifte door de ECB van schuldbewijzen uit hoofde van hoofdstuk 3.3 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2000/7 (post 10.2 van de GB).

B. Het bedrag van de referentiepassiva van elke deelnemende NCB wordt berekend in overeenstemming met de geharmoniseerde boekhoudbeginselen en -regels zoals vastgelegd in Richtsnoer ECB/2000/18 van de Europese Centrale Bank van 1 december 1998 betreffende het juridische kader voor de financiële administratie en verslaglegging in het Europees Stelsel van centrale banken, zoals gewijzigd op 15 december 1999 en op 14 december 2000(2).

(1) PB L 310 van 11.12.2000, blz. 1.

(2) Nog niet verschenen in het Publicatieblad.

Top