EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52003PC0659

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 85/611/EEG, 91/675/EEG, 93/6/EEG en 94/19/EG van de Raad en van de Richtlijnen 2000/12/EG, 2002/83/EG en 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad met het oog op de instelling van een nieuwe comitéstructuur voor financiële diensten

/* COM/2003/0659 def. - COD 2003/0263 */

52003PC0659

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 85/611/EEG, 91/675/EEG, 93/6/EEG en 94/19/EG van de Raad en van de Richtlijnen 2000/12/EG, 2002/83/EG en 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad met het oog op de instelling van een nieuwe comitéstructuur voor financiële diensten /* COM/2003/0659 def. - COD 2003/0263 */


Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 85/611/EEG, 91/675/EEG, 93/6/EEG en 94/19/EG van de Raad en van de Richtlijnen 2000/12/EG, 2002/83/EG en 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad met het oog op de instelling van een nieuwe comitéstructuur voor financiële diensten

(door de Commissie ingediend)

TOELICHTING

1. Algemeen

1.1. Inleiding: totstandbrenging van een interne markt voor financiële diensten

Hoewel wezenlijke vorderingen zijn gemaakt, is de interne markt voor financiële diensten nog steeds niet voltooid. De markten blijven versnipperd en er worden betrekkelijk weinig diensten over de grenzen heen verricht. De voltooiing van een werkelijk eengemaakte markt voor financiële diensten is echter van cruciaal belang voor de economische groei en de werkgelegenheid in de Europese Unie. De verwezenlijking van een dergelijke markt zal aan het concurrentievermogen van de Europese economie ten goede komen en de economische en sociale samenhang in de hand werken.

Om deze fundamentele doelstelling te realiseren, heeft de Commissie een Actieplan voor financiële diensten [1] goedgekeurd. Daarin wordt een reeks maatregelen geschetst die nodig zijn om tot een eengemaakte Europese financiële markt te komen. Op de Europese Raad van Lissabon in maart 2000 en op de Europese Raad van Stockholm in maart 2001 hebben de Europese staatshoofden en regeringsleiders er ten zeerste op aangedrongen het Actieplan tegen 2005 volledig uit te voeren.

[1] COM(1999) 232 def.

In weerwil van bovenbeschreven maatregelen is het steeds duidelijker geworden, aanvankelijk alleen in de effectensector, maar vervolgens ook in de overige financiële-dienstensectoren, dat de comitéstructuur voor financiële diensten zelf onder druk is komen te staan en dat deze druk nog zal toenemen, vooral wanneer deze structuur zal moeten inspelen op de nieuwe eisen die eraan worden gesteld.

Enerzijds:

* ontwikkelen de financiële markten en diensten zich tegenwoordig in een veel sneller tempo dan ooit tevoren door nieuwe technologie te exploiteren en te innoveren;

* daarbij komt nog dat de invoering van de euro en het economische hervormingsprogramma van Lissabon tot een zodanige tempoversnelling van de Europese integratie in de financiële sector hebben geleid dat een geïntegreerde kapitaal- en financiële-dienstenmarkt voor het eerst binnen handbereik ligt.

Anderzijds:

* hebben de Europese regelgevers en toezichthouders in de banksector, het verzekeringswezen en het effectenbedrijf af te rekenen met een organisatie van het wetgevings- en comitologieproces dat niet beantwoordt aan een uitgebreide EU met 25 lidstaten. Ook al zouden de bestaande procedures worden gehandhaafd, dan nog zou de huidige comitéstructuur aan de nieuwe ontwikkelingen moeten worden aangepast en zouden bijvoorbeeld de bevoegdheden van het Comité voor het verzekeringswezen tot de bedrijfspensioenen moeten worden uitgebreid;

* moeten de regelgevers en toezichthouders op genoemde terreinen in staat worden gesteld prompt en efficiënt op technologische veranderingen en marktontwikkelingen te reageren door een veel sneller en soepeler vaststelling van uitvoeringsvoorschriften mogelijk te maken;

* heeft de EU enorm veel te winnen bij een nog efficiëntere, transparantere en helderdere toezicht- en regelgevingsstructuur op het gebied van de financiële diensten;

* zal er, naarmate de Europese financiële diensten en markten verder integreren, vóór alles meer behoefte zijn aan een doelmatige samenwerking tussen de toezichthouders en een convergentie van de toezichtpraktijken.

1.2. Bestaande comitéstructuur

Alvorens op de vereiste veranderingen in te gaan, verdient het aanbeveling de bestaande comitéstructuur in herinnering te brengen.

De huidige comitéstructuur voor banken, verzekeringen en beleggingsondernemingen wordt geregeld bij respectievelijk de Richtlijnen 2000/12/EG, 91/675/EEG en 85/611/EEG (zoals gewijzigd).

1.2.1. Raadgevend Comité voor het bankwezen

Het Raadgevend Comité voor het bankwezen (RCB) is ingesteld bij de Eerste Coördinatierichtlijn Bankrecht [2]. Het bevoegdheidsterrein van het RCB werd vervolgens verder uitgebreid bij latere bankrichtlijnen. Alle bepalingen betreffende het RCB zijn thans opgenomen in de Gecodificeerde Bankrichtlijn [3], die de Eerste Coördinatierichtlijn Bankrecht intrekt en vervangt, alsmede in een aantal andere richtlijnen die verwijzingen naar het RCB bevatten.

[2] Richtlijn 77/780/EEG van de Raad van 12 december 1977 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (artikel 11).

[3] Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2002 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen.

Het RCB heeft drie hoofdtaken. Het dient de Europese Commissie van advies bij het uitwerken van nieuwe voorstellen voor Europese bankwetgeving. Deze voorstellen worden vervolgens ingediend bij het Europees Parlement en de Raad. Het comité adviseert de Commissie ook bij haar taak te zorgen voor een juiste toepassing van de wetgeving in de hele EU. Deze beide adviserende taken zijn omschreven in titel VI van de Gecodificeerde Bankrichtlijn. Het RCB kan tevens volgens de comitéprocedure van artikel 5 van Besluit 1999/468/EG [4] optreden als een comitologiecomité dat de Commissie bijstaat in de uitoefening van de haar verleende uitvoeringsbevoegdheden voor het aanbrengen van technische wijzigingen in een aantal bepalingen van de Gecodificeerde Bankrichtlijn. Deze taak als comitologiecomité is omschreven in titel VII van laatstgenoemde richtlijn. Overweging 67 legt het verband tussen het bij artikel 57 ingestelde RCB en het bij artikel 60, lid 2, opgerichte comitologiecomité. Daarnaast is het RCB nog met bepaalde specifieke adviserende taken belast.

[4] Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vastelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden.

Het RCB is samengesteld uit hooggeplaatste vertegenwoordigers van elke lidstaat en van de Commissie. Het wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van een lidstaat wanneer het in zijn adviserende hoedanigheid optreedt en door de Commissie wanneer het als comitologiecomité handelt.

Sinds zijn eerste vergadering in 1979 heeft het RCB de Commissie van advies gediend over alle aspecten van de EU-bankwetgeving, en in het bijzonder over de totstandbrenging van de interne markt voor bankdiensten, alsmede over de vaststelling van prudentiële voorschriften voor kredietinstellingen. De werkzaamheden van het comité stonden hoofdzakelijk in het teken van zijn adviserende taak. Sinds het RCB in 1989 [5] een rol als comitologiecomité kreeg toebedeeld, is het slechts bij vier gelegenheden in die hoedanigheid opgetreden.

[5] Artikel 9 van Richtlijn 89/647/EEG van de Raad (Richtlijn Solvabiliteitsratio).

1.2.2. Comité voor het verzekeringswezen

Richtlijn 91/675/EEG van de Raad [6] voorzag in de oprichting van een Comité voor het verzekeringswezen, dat met twee verschillende taken is belast.

[6] PB L 374 van 31.12.1991, blz. 32.

Ten eerste fungeert het als discussieforum op hoog niveau en als adviseur van de Commissie op het gebied van verzekeringszaken. Het Comité voor het verzekeringswezen adviseert de Commissie met name over nieuwe voorstellen die zij voornemens is aan de Raad voor te leggen betreffende de verdere coördinatie op het gebied van het verzekeringsbedrijf.

Ten tweede kan het Comité voor het verzekeringswezen de Commissie als comitologiecomité bijstaan in de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden die haar bij de verzekeringsrichtlijnen [7] zijn verleend. Deze richtlijnen stellen de Commissie in staat volgens de comitéprocedure van de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG besluiten te nemen met het oog op het aanbrengen van specifieke technische aanpassingen in de verzekeringsrichtlijnen, en tevens voorstellen te doen betreffende de behandeling van verzekeringsondernemingen van niet-WTO-leden die EU-verzekeringsondernemingen geen effectieve toegang tot hun markt bieden (de "wederkerigheidsclausule").

[7] Artikel 29, onder b), van Richtlijn 73/239/EEG, artikel 51 van Richtlijn 92/49/EEG (schade) en de artikelen 59 en 64 van Richtlijn 2002/83/EG (leven).

Het Comité voor het verzekeringswezen, dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten, wordt voorgezeten door de Commissie. Het is werkzaam sedert 1992 en heeft zich actief beziggehouden met een hele reeks beleidskwesties op het gebied van het verzekeringswezen. Voorts heeft het de Commissie geadviseerd over nieuwe voorstellen voor verzekeringswetgeving. Aangezien de Commissie nog geen aanstalten heeft gemaakt om van de haar op dat terrein verleende uitvoeringsbevoegdheden gebruik te maken, heeft het Comité voor het verzekeringswezen tot dusver nog niet in de hoedanigheid van comitologiecomité gehandeld.

1.2.3. Icbe-Contactcomité

Richtlijn 85/611/EEG van de Raad [8] tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) voorzag in de instelling van het icbe-Contactcomité, waaraan twee verschillende soorten taken zijn toevertrouwd.

[8] PB L 375 van 31.12.1985, blz. 3.

Ten eerste fungeert het als een specifiek forum voor de bespreking van met icbe's verband houdende zaken en beleidskwesties. In die hoedanigheid is het met de volgende taken belast:

* een geharmoniseerde tenuitvoerlegging van de richtlijn bevorderen door regelmatig overleg te plegen over de praktische problemen die zich bij de toepassing van de richtlijn voordoen;

* het overleg tussen de lidstaten vergemakkelijken op het punt van strengere of aanvullende bepalingen overeenkomstig de richtlijn, dan wel van de middelen voor het maken van reclame en voor het verrichten van betalingen voor icbe's;

* de Commissie van advies dienen over in de richtlijn aan te brengen aanvullingen of wijzigingen.

Ten tweede is het icbe-Contactcomité, als comitologiecomité, ook belast met het bijstaan van de Commissie in de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden die haar zijn verleend krachtens Richtlijn 2001/108/EG [9] tot wijziging van de icbe-richtlijn betreffende beleggingen van icbe's. Deze recente richtlijn stelt de Commissie in staat volgens de procedure van artikel 5 van Besluit 1999/468/EG besluiten te nemen om op de volgende punten specifieke technische wijzigingen in de icbe-richtlijn aan te brengen:

[9] PB L 41 van 13.2.2002, blz. 35.

* verduidelijking van de definities om overal in de Gemeenschap een eenvormige toepassing van de richtlijn te waarborgen; en

* aanpassing van de terminologie en formulering van de definities aan latere voorschriften inzake icbe's en aanverwante zaken.

Het icbe-Contactcomité, dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten, wordt voorgezeten door de Commissie. Het comité is werkzaam sedert 1989 en heeft zich actief beziggehouden met een hele reeks uiteenlopende beleidskwesties op het gebied van icbe's. Voorts heeft het de Commissie onder meer van advies gediend over de voorstellen die tot de meest recente icbe-richtlijnen hebben geleid. Aangezien de Commissie nog geen aanstalten heeft gemaakt om van de haar op dat terrein verleende uitvoeringsbevoegdheden gebruik te maken, heeft het icbe-Contactcomité tot dusver nog niet in de hoedanigheid van comitologiecomité vergaderd.

1.3. Hervorming van de regulering van het effectenbedrijf

Zoals in afdeling 1.1 wordt aangegeven, is het steeds duidelijker geworden dat tot een wettelijke hervorming van de bovenbeschreven structuur moet worden overgegaan om de doelstellingen van het Actieplan voor financiële diensten te realiseren en gevolg te geven aan de tijdens de achtereenvolgende voorjaarsbijeenkomsten van de Europese Raad gedane oproepen om de eengemaakte markt voor financiële diensten te voltooien.

Dit is eerst duidelijk geworden in het effectenbedrijf. Als reactie heeft de Raad (Ecofin) in juli 2000 een Comité van wijzen voor de regulering van de Europese effectenmarkten ingesteld. Dit comité kreeg de opdracht voorstellen uit te werken om het regelgevingsproces met betrekking tot de communautaire effectenwetgeving flexibeler, efficiënter en transparanter te maken.

In februari 2001 heeft het comité zijn eindverslag gepubliceerd, waarin werd aanbevolen naar de als volgt omschreven regelgevingsbenadering met vier niveaus over te stappen:

Op niveau 1 komen de wetgevingsbesluiten, namelijk richtlijnen of verordeningen, die volgens de medebeslissingsprocedure door de Raad en het Europees Parlement worden aangenomen op grond van het EG-Verdrag. De Raad en het Europees Parlement dienen overeenstemming te bereiken over de aard en de reikwijdte van de uitvoeringsmaatregelen die op basis van Commissievoorstellen op niveau 2 moeten worden genomen.

De technische uitvoeringsmaatregelen zullen op niveau 2 worden goedgekeurd overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden.

Hoofddoelstelling van niveau 3 is de consequente en tijdige uitvoering van op niveau 1 en 2 vastgestelde besluiten te garanderen door via het Comité van Europese effectenregelgevers tot een efficiëntere samenwerking en netwerkvorming tussen EU-effectenregelgevers te komen.

Op niveau 4 dienen de Commissie en de lidstaten de handhaving van het Gemeenschapsrecht te versterken.

Volgens de aanbevelingen diende deze benadering te steunen op twee comités:

(1) Een comité dat is ingesteld uit hoofde van twee verschillende rechtsgrondslagen, al naargelang de rol die het vervult:

- het comité in een adviserende rol dient te worden opgericht bij Commissiebesluit en heeft tot taak de Commissie van advies te dienen bij de opstelling van wetgeving (niveau 1);

- het comité in een rol als comitologiecomité dient te worden opgericht bij wetgevingsbesluiten en heeft tot taak de Commissie bij te staan in de uitoefening van de haar verleende uitvoeringsbevoegdheden (niveau 2) volgens de regelgevingsprocedure van artikel 5 van Besluit 1999/468/EG.

(2) Een nieuw comité van toezichthouders dat is samengesteld uit hooggeplaatste vertegenwoordigers van de nationale toezichthoudende autoriteiten en dat ten doel heeft de samenwerking en netwerkvorming tussen deze autoriteiten te bevorderen om tot gemeenschappelijke normen voor de tenuitvoerlegging van de effectenregelgeving te komen (niveau 3).

In zijn resolutie van 5 februari 2002 over de tenuitvoerlegging van de financiële-dienstenwetgeving [10] onderschreef het Europees Parlement in beginsel de regelgevingsbenadering met vier niveaus die in het verslag van het Comité van wijzen wordt aanbevolen met het oog op de totstandbrenging van een geïntegreerde Europese effectenmarkt, mits het op niveau 2 een soortgelijke behandeling zou genieten als die welke krachtens de resolutie van de Europese Raad van Stockholm aan de Raad werd gegarandeerd. De door Commissievoorzitter Prodi op 5 februari 2002 afgelegde formele verklaring bood het Europees Parlement de nodige garanties om de voorgestelde benadering met vier niveaus ten volle te onderschrijven.

[10] Resolutie A5-0011/2002 van het Europees Parlement over de tenuitvoerlegging van de financiële-dienstenwetgeving (2001/2247(INI)).

Op 6 juni 2001 werd bij Commissiebesluit [11] een Comité van Europese effectenregelgevers (CEER) in het leven geroepen om op niveau 3 technisch advies te verlenen aan de Commissie.

[11] Besluit 2001/527/EG van 6 juni 2001 tot instelling van het Comité van Europese effectenregelgevers (PB L 191 van 13.7.2001, blz. 43).

Op dezelfde dag werd bij een ander Commissiebesluit [12] een Europees Comité voor het effectenbedrijf met een adviserende rol ingesteld. In Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake marktmisbruik [13] worden door het ECEB te vervullen comitologietaken vastgelegd.

[12] Besluit 2001/528/EG van 6 juni 2001 tot instelling van het Europees Comité voor het effectenbedrijf (PB L 191 van 13.7.2001, blz. 45).

[13] Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (marktmisbruik) (PB L 96 van 12.4.2003, blz. 16).

1.4. Nieuwe comitéstructuur voor banken, verzekeringen en icbe's

1.4.1. Verzoeken van de Raad en het Europees Parlement

Om een antwoord te bieden op de druk die van de in afdeling 1.1 beschreven ontwikkelingen uitgaat, heeft de Raad in april 2002 opdracht gegeven om na te gaan hoe de bestaande comitéstructuur voor financiële diensten het best kan worden verbeterd. Op basis van dit onderzoek heeft de Raad [14] op 3 december 2002 de Commissie verzocht om de voor effecten bestaande comitéstructuur uit te breiden tot banken, verzekeringen en icbe's. De Raad heeft de Commissie met name verzocht de nieuwe comités in elke sector "zo spoedig mogelijk" bij besluit van de Commissie op te richten.

[14] Tijdens de Raad (Ecofin) van 3.12.2002 op grond van een verslag van het Economisch en Financieel Comité over financiële regelgeving, financieel toezicht en financiële stabiliteit.

Wat de bank- en verzekeringssector betreft, pleitte de Raad voor de instelling van twee comités:

(1) Een comité dat is ingesteld uit hoofde van twee verschillende rechtsgrondslagen, al naargelang de rol die het vervult:

- het comité in een adviserende rol dient te worden opgericht bij Commissiebesluit en heeft tot taak de Commissie van advies te dienen bij de opstelling van wetgeving (niveau 1);

- het comité in een rol als comitologiecomité dient te worden opgericht bij wetgevingsbesluiten en heeft tot taak de Commissie bij te staan in de uitoefening van de haar verleende uitvoeringsbevoegdheden (niveau 2) volgens de regelgevingsprocedure van artikel 5 van Besluit 1999/468/EG.

(2) Een nieuw comité van toezichthouders bestaande uit hooggeplaatste vertegenwoordigers van de nationale toezichthoudende autoriteiten om de convergentie van het dagelijkse toezicht te bevorderen, de uitwisseling van vertrouwelijke informatie over individuele onder toezicht staande instellingen te verbeteren (niveau 3) en de Commissie van advies te dienen over technische kwesties, met name over eventuele ontwerp-uitvoeringsmaatregelen die zij wenst voor te stellen.

De Raad drong erop aan de comités van het eerste type net als in de effectensector aanvankelijk in een louter adviserende rol op te richten, opdat deze zo spoedig mogelijk kunnen worden ingesteld en hun taken kunnen opnemen. Later kunnen zij dan als comitologiecomité worden opgericht.

In verband met icbe's pleitte de Raad voor de overdracht van de taken van het icbe-Contactcomité aan de beide reeds bestaande comités, namelijk het Europees Comité voor het effectenbedrijf en het Comité van Europese effectenregelgevers.

In combinatie met de beide eerdere Commissiebesluiten van 2001 zullen al deze wijzigingen resulteren in een structuur die er als volgt uitziet:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Het Europees Parlement van zijn kant heeft op 21 november 2002 een initiatiefverslag over het bedrijfseconomisch toezicht in de Europese Unie goedgekeurd. In zijn Resolutie A5-0370/2002 over de regels inzake bedrijfseconomisch toezicht in de Europese Unie heeft het Parlement bevestigd dat de nadruk moet komen te liggen op convergentie, niet alleen bij de regelgeving maar ook bij implementatie en toezicht. Tevens heeft het Parlement zijn voldoening geuit over de institutionalisering van een regelmatige dialoog tussen toezichthouders op Europees niveau via de instelling van het CEER en de hoop uitgesproken dat een dergelijke uitbreiding inderdaad zal leiden tot een coherentere tenuitvoerlegging en handhaving van de EU-wetgeving met betrekking tot het bedrijfseconomisch toezicht.

In zijn Resolutie B5-0578/2002 over regelgeving inzake financiële diensten, toezicht en stabiliteit heeft het Europees Parlement evenwel de urgentie van de hervorming van de comitéstructuur in twijfel getrokken en gesteld dat de Raad een ondubbelzinnige toezegging tot hervorming moet doen, inclusief een herziening van artikel 202 van het Verdrag en Besluit 1999/468/EG, waarbij de garantie wordt geboden dat het Europees Parlement op gelijke voet wordt geplaatst met de Raad wat het toezicht op de uitvoeringsbevoegdheden van de Commissie betreft, alvorens het met de voorgestelde uitbreiding kan instemmen.

In afwachting van de uitkomst van de herziening van het Verdrag heeft de Europese Commissie een hervorming in die zin voorgesteld in haar voorstel van 11 december 2002 voor een besluit van de Raad tot wijziging van Besluit 1999/468/EG. In zijn Resolutie A5-0266/2003 van 2 september 2003 heeft het Europees Parlement de aanpak van de Commissie onderschreven.

1.4.2. Voorgesteld wetgevingspakket

Zoals in afdeling 1.3 is aangegeven, is voor het invoeren van de regelgevingsbenadering met vier niveaus in het effectenbedrijf in overeenstemming met de gangbare interinstitutionele praktijken en gewoonten gebruik gemaakt van drie wetgevingsbesluiten:

(1) een Commissiebesluit tot instelling van het Comité (van niveau 3) van Europese effectenregelgevers (niveau 3);

(2) een Commissiebesluit tot instelling van het Europees Comité (van niveau 2) voor het effectenbedrijf in een adviserende rol (niveau 1);

(3) een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad (inzake marktmisbruik) waarbij het Europees Comité (van niveau 2) voor het effectenbedrijf werd ingesteld als een comité dat de Commissie bijstaat in de uitoefening van haar uitvoeringsbevoegdheden (niveau 2).

In de bank-, de verzekerings- en de icbe-sector wordt de situatie echter bemoeilijkt doordat reeds comités bestaan (het RCB, het CV en het icbe-Contactcomité) die zijn opgericht bij en waarnaar wordt verwezen in bestaande richtlijnen van het Europees Parlement en de Raad, en die in de hoedanigheid van zowel adviescomité als comitologiecomité optreden.

Bij de voorbereiding van een maatregelenpakket heeft de Commissie er derhalve nauwlettend op toegezien een benadering te volgen die:

(a) in institutioneel en juridisch opzicht aansluit bij de aanpak die in het effectenbedrijf en op de verschillende werkterreinen van de Gemeenschap wordt toegepast;

(b) onnodige complexiteit en duplicatie als gevolg van overlappingen tussen bestaande en nieuw opgerichte comités vermijdt;

(c) strookt met het verzoek van de Raad om de comités zo spoedig mogelijk in een adviserende rol op te richten;

(d) rekening houdt met de in beide resoluties van het Parlement geuite bezorgdheden en het Parlement als medewetgever op voet van gelijkheid laat meebeslissen over de overstap naar een nieuwe comitéstructuur voor financiële diensten.

De Commissie is tot de slotsom gekomen dat de enige manier om deze doelstellingen in de bank- en de verzekeringssector met succes te realiseren erin bestaat de in de huidige richtlijnen vervatte bepalingen betreffende de bestaande comités te schrappen en tegelijk met de oprichting van nieuwe bank- en verzekeringscomités die de Commissie bijstaan in de uitoefening van haar uitvoeringsbevoegdheden (niveau 2), bij twee Commissiebesluiten nieuwe bank- en verzekeringscomités met een adviserende rol (niveau 1) in het leven te roepen. De nieuwe comités van toezichthouders (niveau 3) worden bij twee andere Commissiebesluiten ingesteld.

In de icbe-sector houdt dat in dat in de bestaande richtlijn de verwijzingen naar het icbe-Contactcomité moeten worden geschrapt en dat de rol van comitologiecomité op dat gebied naar het ECEB moet worden overgeheveld, terwijl tegelijk de Commissiebesluiten betreffende het ECEB en het CEER dienen te worden gewijzigd om hen adviserende taken terzake toe te vertrouwen.

De Commissie besloot dat het meest efficiënte en transparante mechanisme om een dergelijke gelijktijdige overdracht te waarborgen, erin bestond onmiddellijk "schorsende" besluiten aan te nemen tot instelling van de nieuwe bank- en verzekeringscomités (van niveau 1) en tot wijziging van de besluiten inzake het ECEB en het CEER, maar met bepalingen die stipuleerden dat deze besluiten pas in werking zouden treden indien en wanneer ook een wijzigingsrichtlijn van het bovenbedoelde type van kracht wordt. Aldus zal er geen sprake zijn van een duplicatie van comités en wordt de oprichting van de comités (van niveau 1 en 2) in de bank- en de verzekeringssector (en de overdracht van de taken met betrekking tot icbe's aan het ECEB en het CEER) afhankelijk gesteld van de instemming van de Raad en het Europees Parlement.

De Commissie komt bijgevolg met een pakket bestaande uit zeven maatregelen:

(1) een Commissiebesluit tot instelling van het CEBT (niveau 3) met ingang van 1 januari 2004;

(2) een Commissiebesluit tot instelling van het CETVB (niveau 3) met ingang van 24 november 2003;

(3) het onderhavige voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad, waarbij de verwijzingen naar het RCB, het CV en het icbe-Contactcomité als adviesorgaan worden geschrapt en de verwijzingen naar deze comités als comités die de Commissie bijstaan in de uitoefening van haar uitvoeringsbevoegdheden worden omgezet in verwijzingen naar het ECBW, het ECBV en het ECEB;

(4) een Commissiebesluit tot instelling van het ECBW in een adviserende rol (niveau 1), dat pas op hetzelfde tijdstip als een wijzigingsrichtlijn van het bovenbedoelde type in werking zal treden;

(5) een Commissiebesluit tot instelling van het ECVB in een adviserende rol (niveau 1), dat pas op hetzelfde tijdstip als een wijzigingsrichtlijn van het bovenbedoelde type in werking zal treden;

(6) een Commissiebesluit tot wijziging van het ECEB-besluit, dat pas op hetzelfde tijdstip als een wijzigingsrichtlijn van het bovenbedoelde type in werking zal treden;

(7) een Commissiebesluit tot wijziging van het CEER-besluit, dat pas op hetzelfde tijdstip als een wijzigingsrichtlijn van het bovenbedoelde type in werking zal treden.

Doel van dit uit zes besluiten en een voorstel voor een richtlijn bestaande pakket is een nieuwe comitéstructuur tot stand te brengen zonder de Commissie nieuwe uitvoeringsbevoegdheden te verlenen.

1.4.3. Spoedeisend karakter van de maatregelen

De nieuwe comitéstructuur voor financiële diensten zal een coherent geheel vormen dat zo spoedig mogelijk in zijn totaliteit moet worden ingevoerd.

De invoering ervan zal immers tastbare voordelen opleveren doordat toezichthouders veel intensiever en nauwer zullen kunnen samenwerken dan thans het geval is en doordat het dagdagelijkse toezicht veel sterker zal convergeren, hetgeen de financiële stabiliteit zal versterken, zoals in Resolutie A5-0370/2002 van het Parlement wordt benadrukt. Het nemen van strategische beslissingen ten aanzien van stabiliteit en andere essentiële vraagstukken vereist een effectieve samenwerking tussen vertegenwoordigers van de ministeries van Financiën.

De aanneming van het pakket is dringend noodzakelijk voor de tenuitvoerlegging van het Actieplan voor financiële diensten (APFD) binnen de uiterste termijn van 2005 die in 2000 door de Europese Raad van Lissabon is vastgesteld, en dus voor de verwezenlijking van de algemene economische doelstellingen van de EU. Een steeds vaker gehoorde klacht op de financiële markten is dat de wetgevende ambities van het APFD worden gefnuikt door een te wensen overlatende en onsamenhangende tenuitvoerlegging van de aangenomen wetgeving in de lidstaten en dat de totstandkoming van een geïntegreerde Europese financiële markt onmogelijk is indien dit probleem niet wordt verholpen.

In het effectenbedrijf wordt reeds iets aan deze klacht gedaan door de invoering van een nieuwe comitologiebenadering. Indien deze benadering niet tot banken, verzekeringen en beleggingsondernemingen wordt uitgebreid, is het gevaar niet denkbeeldig dat deze andere onderdelen van de Europese financiële sector in de verdrukking komen, juist op het moment dat de Commissie van plan is twee wetgevingsvoorstellen van cruciaal belang in te dienen, nl. RKT III en Solvabiliteit II, die voorzien in kapitaaltoereikendheidsvoorschriften. Voor een succesvolle tenuitvoerlegging van deze nieuwe voorschriften in de lidstaten is een nauwe samenwerking vereist, niet alleen tussen de nationale toezichthouders maar ook tussen de nationale regelgevers. De werkzaamheden terzake moeten zo spoedig mogelijk worden aangevat en kunnen alleen op efficiënte wijze worden verricht wanneer de nieuwe comitéstructuur is ingevoerd.

Afgezien van het feit dat een goede samenwerking vereist is om tot een uniforme tenuitvoerlegging te komen, is het tijdschema voor de aanneming en tenuitvoerlegging van beide voorstellen op het gebied van de kapitaaltoereikendheid bijzonder krap. Wachten met de oprichting van de comités totdat deze voorstellen ter tafel liggen, zou leiden tot tijdnood en het risico met zich brengen dat de volledige toepassing van deze nieuwe regelingen vertraging oploopt omdat de toezichthouders in het kader van de nieuwe kapitaaltoereikendheidsregeling voor banken en voor verzekeringen veel meer op het eigen oordeel zullen moeten afgaan dan thans het geval is (bv. bij de validatie van interne systemen en bij de fijnregeling van individuele kapitaalvereisten). Vanaf begin 2004 zal er behoefte ontstaan aan richtsnoeren voor de te volgen toezichtbenaderingen. Deze behoefte zal zich met andere woorden reeds geruime tijd vóór de aanneming van beide voorstellen en vóór de uiterste termijn voor de tenuitvoerlegging ervan laten gevoelen.

De aanneming van de richtlijn inzake pensioenfondsen maakt het noodzakelijk het werkterrein van het CV uit te breiden om het comité in staat te stellen nog vóór de inwerkingtreding van de richtlijn eventuele interpretatieproblemen aan te pakken en aldus bij te dragen tot een eenvormige tenuitvoerlegging ervan.

Het spoedeisende karakter van de maatregelen wordt nog in de hand gewerkt doordat er sprake is van een echte deadline als gevolg van de nakende Europese parlementsverkiezingen in juni 2004. In het voorjaar van 2004 zal het Parlement immers worden ontbonden met het oog op de verkiezingen. Indien de maatregelen tegen dan niet aangenomen zijn, zal het wellicht nog geruime tijd duren voordat het nieuwe Parlement zich opnieuw daarover kan buigen. Dit zal nadelige gevolgen hebben voor de Europese bedrijven en beleggers en de integratie van de markten hinderen.

1.4.4. Europees Comité voor het bankwezen

Het Europees Comité voor het bankwezen zal de meeste taken van het Raadgevend Comité voor het bankwezen overnemen. Laatstgenoemd comité zal ophouden te bestaan.

Doel van dit voorstel (en van het desbetreffende Commissiebesluit) is de in Richtlijn 2000/12/EG vervatte overwegingen en artikelen waarin naar het RCB wordt verwezen, zodanig te wijzigen dat:

* zijn comitologietaken worden overgedragen aan het ECBW; en

* de verwijzingen naar de adviserende bevoegdheid van het bestaande comité worden geschrapt en het ECBW bij Commissiebesluit in een adviserende rol wordt opgericht.

In zijn adviserende rol zal het comité door de Commissie worden geraadpleegd over beleidskwesties en voorstellen met betrekking tot de banksector. Het zal de Commissie tevens bijstaan bij de voorbereiding van CEBT-mandaten voor het verstrekken van advies over technische kwesties in verband met ontwerp-uitvoeringsmaatregelen.

De organisatie van het ECBW zal naar verwachting overeenstemmen met de aanbevelingen van het verslag van het Economisch en Financieel Comité over financiële regelgeving, financieel toezicht en financiële stabiliteit: het ECBW zal worden voorgezeten door de Commissie en elke lidstaat zal vermoedelijk een hooggeplaatste vertegenwoordiger afvaardigen. Ter vergelijking: het huidige RCB wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van een lidstaat en elke delegatie mag maximaal drie leden tellen.

Om ervoor te zorgen dat er nauwe betrekkingen met het comité van toezichthouders worden onderhouden, zal de voorzitter van het CEBT als waarnemer de vergaderingen van het ECBW bijwonen. Ook de Europese Centrale Bank zal als waarnemer aan de vergaderingen deelnemen.

In overeenstemming met de gebruikelijke nauwe samenwerking tussen de onderscheiden Europese bankcomités kan het ECBW ook de voorzitters van deze comités als waarnemers uitnodigen. Dit spoort met de jarenlange traditie van het tussen de verschillende bankcomités bestaande kruiselingse lidmaatschap als waarnemer.

1.4.5. Europees Comité voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (ECVB)

Doel van dit voorstel is Richtlijn 91/675/EEG tot oprichting van een Comité voor het verzekeringswezen zodanig te wijzigen dat ook bedrijfspensioenen eronder vallen en tevens te verduidelijken dat de hele verzekeringssector wordt bestreken, met inbegrip van bijvoorbeeld herverzekeringen. Het Comité voor het verzekeringswezen zal worden omgevormd tot het Europees Comité voor verzekeringen en bedrijfspensioenen. De wijziging van Richtlijn 91/675/EG behelst het volgende:

* de overdracht van de comitologietaak van het Comité voor het verzekeringswezen aan het ECVB. In Richtlijn 91/675/EEG is bepaald dat het Comité voor het verzekeringswezen de Commissie bijstaat in de uitoefening van haar uitvoeringsbevoegdheden op het gebied van het directe schadeverzekeringsbedrijf en het directe levensverzekeringsbedrijf volgens de regelgevingsprocedure van artikel 5 van Besluit 1999/468/EG. Het ECVB zal de huidige regelgevende taken van het Comité voor het verzekeringswezen overnemen en blijven handelen als een regelgevend comité in de zin van het comitologiebesluit (Besluit 1999/468/EG) om de Commissie bij te staan wanneer zij de besluiten of uitvoeringsmaatregelen neemt die zij op grond van de Derde Verzekeringsrichtlijnen (de Richtlijnen 92/49/EEG en 92/96/EEG) en andere rechtsinstrumenten op het gebied van verzekeringen (bv. herverzekeringen, verzekeringsgroepen) en bedrijfspensioenen mag vaststellen.

* de schrapping van de verwijzingen naar de adviserende bevoegdheid van het bestaande comité en de oprichting bij Commissiebesluit van het ECVB in een adviserende rol.

Overeenkomstig het flankerende Commissiebesluit zal het ECVB tevens de in Richtlijn 91/675/EEG vastgelegde raadgevende taken van het huidige Comité voor het verzekeringswezen overnemen. Het ECVB zal zich bijgevolg buigen over elk vraagstuk met betrekking tot de toepassing van de communautaire bepalingen op het gebied van het verzekeringswezen en meer in het bijzonder de richtlijnen betreffende het directe verzekeringsbedrijf. Tevens wordt het Comité voor het verzekeringswezen door de Commissie geraadpleegd over nieuwe wetgevingsvoorstellen die op de verzekeringsbranche betrekking hebben. In dit besluit wordt bijgevolg ook de adviserende rol van het ECVB bevestigd. Deze rol zal zowel voor verzekeringen en herverzekeringen als voor bedrijfspensioenen worden vervuld.

Om ervoor te zorgen dat beide comités nauwe betrekkingen met elkaar onderhouden, zal de voorzitter van het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen (CETVB) als waarnemer aan de vergaderingen van het ECVB deelnemen.

1.4.6. Overdracht van de bevoegdheden van het icbe-Contactcomité

Zoals in afdeling 1.4.1 wordt opgemerkt, fungeert het huidige Contactcomité tegelijk als comitologiecomité en als adviescomité. Doel van dit voorstel is alle naar het huidige Contactcomité verwijzende bepalingen van de Richtlijnen 85/611/EEG en 2001/108/EG zodanig te wijzigen dat:

* zijn comitologietaken worden overgedragen aan het ECEB. In overeenstemming met het model dat in Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake marktmisbruik [15] is neergelegd, zal het ECEB bijgevolg het nieuwe comitologiecomité op het gebied van icbe's worden. In Richtlijn 2001/108/EG is bepaald dat het icbe-Contactcomité de Commissie bijstaat bij de vaststelling van de volgende, beperkte uitvoeringsmaatregelen:

[15] Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (marktmisbruik), PB L 96 van 12.4.2003, blz. 16-25.

- de verduidelijking van de definities; en

- de aanpassing van de terminologie en formulering van de definities volgens de procedures neergelegd in de bepalingen betreffende de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden.

Het voorstel laat de reikwijdte van deze bestaande regelgevende bevoegdheden onverlet.

* de verwijzingen naar de adviserende bevoegdheid van het bestaande comité worden geschrapt en aan het ECEB en het CEER worden overgedragen.

De Commissiebesluiten van 6 juni 2001 waarbij beide comités werden opgericht, zullen in deze zin worden gewijzigd bij besluiten die tegelijk met dit voorstel zullen worden aangenomen. Zoals hierboven evenwel is aangestipt, zullen deze wijzigingen afhankelijk worden gesteld van en pas op dezelfde dag in werking treden als deze richtlijn.

2. Artikelen

Artikelen 1 en 2 - Wijziging van de Richtlijnen 93/6/EG en 94/19/EG

Deze artikelen wijzigen een aantal verwijzingen naar het RCB in de Gemeenschapswetgeving op het gebied van financiële diensten. Zij voorzien in de wijziging van Richtlijn 93/6/EG (kapitaaltoereikendheid) en Richtlijn 94/19/EG (depositogarantiestelsels).

De uit artikel 7, lid 9, van Richtlijn 93/6/EEG voortvloeiende duplicatie van de kennisgeving tussen de Commissie en het comité voor het bankwezen wordt afgeschaft.

Artikel 3 - Wijziging van Richtlijn 2000/12/EG

Artikel 3 - Punten 1 en 2

Deze wijzigingen brengen de procedure voor de wijziging van de lijst van permanent van de werkingssfeer van Richtlijn 2000/12/EG uitgesloten instellingen en de procedure voor de herziening van de regels die gelden voor van de toepassing van sommige bepalingen van Richtlijn 2000/12/EG vrijgestelde kredietinstellingen als gevolg van hun aansluiting bij een centraal orgaan, in overeenstemming met de standaardprocedure voor het aanbrengen van technische aanpassingen in de richtlijn. De thans in artikel 2, leden 4 en 5, neergelegde procedures dateren van de Eerste Coördinatierichtlijn Bankrecht (Richtlijn 77/780/EEG) en zijn thans achterhaald.

Artikel 3 - Punt 3

Deze bepaling schaft de duplicatie van de kennisgeving tussen de Commissie en het Raadgevend Comité voor het bankwezen af van:

- de voorwaarden voor de verlening van een vergunning aan kredietinstellingen;

- de wijze waarop kredietrisico's worden verlaagd tot onder de bij artikel 49 vastgelegde grenswaarden;

- de gebruikmaking door de lidstaten van de mogelijkheid om de termijn voor het terugdringen van de kredietrisico's tot onder de bij artikel 49 vastgelegde grenswaarden te verlengen.

Deze duplicatie van de kennisgeving is overbodig en dient bijgevolg te worden afgeschaft.

Artikel 3 - Punt 4 - Verslag over de intrekking van vergunningen

Deze wijziging van artikel 22, lid 9, van Richtlijn 2000/12/EG ontslaat de Commissie van de verplichting om de twee jaar verslag uit te brengen aan het comité voor het bankwezen over de intrekking van vergunningen door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst.

Deze bepaling, die overgenomen is uit de Tweede Coördinatierichtlijn Bankrecht (Richtlijn 89/649/EG), is verouderd in het licht van de aanmerkelijke vooruitgang die inmiddels is geboekt op het gebied van de samenwerking tussen de autoriteiten van de lidstaat van herkomst en die van de lidstaat van ontvangst. De bilaterale samenwerking tussen toezichthouders in de EER is er immers aanzienlijk op vooruitgegaan, niet alleen in het kader van een uitgebreid netwerk van memoranda van overeenstemming - waarvan sommige betrekking hebben op specifieke grensoverschrijdende bancaire en financiële groepen -, maar ook in de vorm van een intensieve multilaterale uitwisseling van informatie binnen de Groupe de Contact van Europese bankentoezichthouders. De kennisgeving van de intrekking van een vergunning lijkt een vast onderdeel te vormen van de gewoonlijk tussen toezichthoudende autoriteiten uitgewisselde informatie. Als gevolg daarvan is het niet langer noodzakelijk dat de Commissie dergelijke intrekkingen regelmatig opvolgt en daarover verslag uitbrengt aan het Raadgevend Comité voor het bankwezen.

Artikel 3 - Punt 5 - Verslag over de weigering van vergunningen

Deze bepaling wijzigt artikel 22, lid 10, op zodanige wijze dat de Commissie niet langer verplicht is om de twee jaar aan het comité voor het bankwezen verslag uit te brengen over gevallen waarin een vergunning is geweigerd. De ervaring heeft immers geleerd dat een dergelijke routinematige rapportering - ingevoerd bij de Tweede Coördinatierichtlijn Bankrecht (Richtlijn 89/649/EG) - niet langer nodig is nu de interne markt voor bankdiensten reeds geruime tijd een feit is.

Artikel 3 - Punt 6 - Routinematige kennisgeving van vergunningverleningen en deelnemingen in derde landen

Deze bepaling wijzigt artikel 23, lid 1, op zodanige wijze dat de Commissie niet langer verplicht is het comité voor het bankwezen stelselmatig in kennis te stellen van individuele vergunningverleningen en deelnemingen in derde landen. Deze routinematige kennisgeving is immers inconsistent met de werkzaamheden van het Europees Comité voor het bankwezen, dat zich vooral toelegt op regelgeving. Dit sluit uiteraard niet uit dat de Commissie het Europees Comité voor het bankwezen van dergelijke vergunningverleningen en deelnemingen in kennis kan stellen indien zij zulks passend acht.

Artikel 3 - Punt 7

Dit artikel vervangt twee verwijzingen naar het RCB door verwijzingen naar het ECBW.

Artikel 3 - Punt 8 - Onderzoek van het resultaat van onderhandelingen

Deze bepaling wijzigt een verwijzing naar het RCB en biedt meer rechtszekerheid door duidelijk te maken dat het bepaalde niet in strijd is met de Verdragsbepalingen betreffende externe bevoegdheden.

Artikel 3 - Punt 9 - Kennisgeving van overgedragen bevoegdheden

Ten gevolge van deze wijziging van artikel 52, lid 9, van Richtlijn 2000/12/EG is het niet langer verplicht het comité voor het bankwezen in kennis te stellen van de overdracht van verantwoordelijkheden met betrekking tot het toezicht op bepaalde dochterondernemingen.

Deze bepaling, die afkomstig is van Richtlijn 89/647/EG, lijkt thans achterhaald in het licht van de bovenvermelde vorderingen op het gebied van de samenwerking tussen toezichthoudende autoriteiten. Hoewel kennisgeving aan de Commissie dienstig is bij het toezicht op de tenuitvoerlegging van de communautaire bepalingen betreffende de samenwerking tussen de diverse toezichthoudende autoriteiten die bij het toezicht op een groep betrokken zijn, en hoewel informatie van de bevoegde toezichthoudende autoriteiten uit andere lidstaten nodig is om uit te maken wie de verantwoordelijke autoriteit is ingeval het een groep betreft, lijkt de stelselmatige kennisgeving van elke overdracht van toezichthoudende verantwoordelijkheden aan het comité voor het bankwezen overbodig en inconsistent met de werkzaamheden van het nieuw Europees Comité voor het bankwezen, dat zich vooral toelegt op regelgeving. In de derde volzin moet het persoonlijk voornaamwoord "Zij", dat naar de Commissie verwijst, bijgevolg worden vervangen door de zinsnede "Een bevoegde autoriteit die tot een dergelijke overdracht overgaat,".

Artikel 3 - Punt 10 - Adviserende taken van het RCB en observatieratio's

Deze bepaling voorziet in de schrapping van titel VI van Richtlijn 2000/12/EG (artikelen 57-59). Zoals in afdeling 1.4.2 wordt uitgelegd, moet deze titel worden geschrapt omdat de artikelen 57 en 58 betrekking hebben op de adviserende taken van het RCB en deze taken thans worden geregeld bij Besluit [2003/.../EG] van de Commissie tot instelling van het Europees Comité voor het bankwezen.

Ook artikel 59 betreffende observatieratio's voor solvabiliteit en liquiditeit, dat overgenomen is uit de Eerste Coördinatierichtlijn Bankrecht (Richtlijn 77/780/EG), wordt geschrapt. Deze bepalingen zijn verouderd als gevolg van de harmonisatie van de solvabiliteitsregeling en gezien de ontwikkeling van de technieken die door de banksector worden gehanteerd om het liquiditeitsrisico te meten en te beheersen.

De controle van de solvabiliteit is hoofdzakelijk gebaseerd op de geharmoniseerde maatstaven voor de kapitaaltoereikendheid die vastgelegd zijn in de afdelingen 1 en 2 van hoofdstuk 2 van Richtlijn 2000/12/EG. De in artikel 59, lid 1, bedoelde coördinatie is bewerkstelligd. De berekening van observatieratio's voor het volgen van de solvabiliteit is dan ook overbodig geworden omdat de rol ervan grotendeels is overgenomen door de solvabiliteitsratio als omschreven in titel V (hoofdstuk 2, afdeling 2).

Wat de controle van de liquiditeit betreft, is gebleken dat de vaststelling van een eenvoudig geharmoniseerd verhoudingsgetal tussen de activa en passiva van kredietinstellingen op tal van technische problemen stuit en wordt bemoeilijkt door verschillen in de liquiditeitsontwikkeling van verscheidene belangrijke categorieën activa en passiva (bv. de liquiditeitspatronen van deposito's in reactie op rentewijzigingen lopen sterk uiteen in de EU). Even belangrijk is dat aanzienlijke vorderingen zijn gemaakt op het gebied van het beheer van activa en passiva: geavanceerde modellen met verfijnde hypothesen betreffende de ontwikkeling van activa en liquiditeiten komen in de plaats van minder geavanceerde, statische liquiditeitsratio's. Om die redenen lijkt de verwijzing naar liquiditeitsratio's thans achterhaald.

Bovendien valt het volgen van de solvabiliteit en de liquiditeit in het algemeen onder het toezicht, een terrein waarop andere fora van bankentoezichthouders hun activiteit aanzienlijk hebben uitgebreid nadat Richtlijn 2000/12/EG was aangenomen. Deze controle, die op uitvoerige kwantitatieve en kwalitatieve analyse berust, geschiedt gewoonlijk aan de hand van een hele reeks relevante indicatoren en draagt ertoe bij dat een algemener beeld van de solvabiliteit en liquiditeit van banken wordt verkregen.

Deze controlewerkzaamheden zouden niet passen in de activiteiten van het Europees Comité voor het bankwezen, dat zich vooral toelegt op regelgeving. Het verdient dan ook aanbeveling deze werkzaamheden over te laten aan comités die daar de afgelopen jaren zwaar in hebben geïnvesteerd.

Artikel 3 - Punt 11 - Identificatie van het comité

Deze bepaling tot wijziging van artikel 60 identificeert het bij artikel 60, lid 2, ingestelde comitologiecomité formeel als het bij Besluit [2003/...EG] van de Commissie ingestelde Europees Comité voor het bankwezen. Aangezien sommige technische bepalingen van Richtlijn 2000/12/EG zowel op kredietinstellingen als op beleggingsondernemingen van toepassing zijn, moet het ECBW bij het uitbrengen van een advies over technische aanpassingen van deze bepalingen zodanig zijn samengesteld dat met het gezichtspunt van de beleggingsondernemingen rekening wordt gehouden.

Artikel 4

Deze bepaling wijzigt een verwijzing naar het CV in Richtlijn 73/273/EEG, als laatstelijk gewijzigd.

Artikel 5 - Wijziging van Richtlijn 91/675/EEG

Artikel 5 - Punt 1 - Naam van het comité

Dit punt wijzigt de naam van het Comité voor het verzekeringswezen om te preciseren dat het comité bevoegd zal zijn voor verzekeringen en bedrijfspensioenen.

Artikel 5 - Punt 2 - Samenstelling van het comité

In deze bepalingen wordt aangegeven wie als lid en wie als waarnemer in het ECVB zitting hebben.

Het ECVB is samengesteld uit hooggeplaatste vertegenwoordigers van de lidstaten.

Zoals reeds in Richtlijn 91/675/EEG is bepaald, zal de Commissie het voorzitterschap van het ECVB waarnemen.

Om ervoor te zorgen dat het ECVB en het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen (CETVB) effectief contact met elkaar onderhouden, zal de voorzitter van het CETVB als waarnemer aan de vergaderingen van het ECVB deelnemen.

Het ECVB kan deskundigen en waarnemers, zoals bijvoorbeeld leden van andere comités, uitnodigen om aan zijn vergaderingen deel te nemen.

In artikel 2 van Besluit [2003/.../EG] van de Commissie tot instelling van het ECVB in een adviserende rol wordt een identieke formulering gehanteerd.

Artikel 5 - Punt 3 - Uitoefening van comitologietaken door het ECVB

In dit punt wordt bepaald dat de comitologietaken van het ECVB, namelijk het verlenen van bijstand aan de Commissie in de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden op het gebied van verzekeringen en bedrijfspensioenen, moeten worden vervuld volgens de procedure van de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG. Deze bepaling breidt de comitologietaken van het ECVB tevens uit tot bedrijfspensioenen.

Artikel 5 - Punt 4 - Raadgevende rol van het ECVB

In overeenstemming met de in afdeling 1.4.1 geschetste benadering voorziet deze bepaling in de schrapping van verwijzingen naar het CV als adviescomité.

Artikel 6 - Wijziging van Richtlijn 2002/83/EG

Deze bepaling wijzigt drie verwijzingen naar het CV in Richtlijn 2002/83/EG betreffende levensverzekering.

Artikel 7 - Wijziging van Richtlijn 85/611/EEG

Artikel 7 - Punten 1 tot en met 4 - Naam van het comité

Er zij op gewezen dat artikel 14, lid 6, direct uit Richtlijn 85/611/EEG is overgenomen, terwijl de overige bepalingen in kwestie voortvloeien uit wijzigingen die in deze oorspronkelijke richtlijn zijn aangebracht bij respectievelijk Richtlijn 2001/107/EG (artikel 6 quater) en Richtlijn 2001/108/EG (artikel 21, lid 4, en artikel 22, lid 4, derde alinea). De wijzigingen hadden ten doel de oorspronkelijke richtlijn in overeenstemming te brengen met de institutionele normen.

De term "icbe-Contactcomité" wordt vervangen door de term "Europees Comité voor het effectenbedrijf"; laatstgenoemd comité wordt het nieuwe comitologiecomité dat bevoegd is voor icbe's.

Artikel 14, lid 6, tweede alinea, bepaalt dat de Commissie binnen vijf jaar na de tenuitvoerlegging van de richtlijn verslag dient uit te brengen over de toepassing van de leden 4 en 5 van artikel 14. Aangezien deze richtlijn in 1985 is vastgesteld en tegen 1 oktober 1989 ten uitvoer moest zijn gelegd, is deze alinea achterhaald en dient hij bijgevolg te worden geschrapt.

Artikel 7 - Punt 5 - Titel van afdeling X

Deze bepaling wijzigt de titel van afdeling X om aan te geven dat het bevoegde comité voortaan het Europees Comité voor het effectenbedrijf is.

Artikel 7 - Punt 6 - Schrapping van artikel 53

Anders dan de bovenbeschreven bepalingen, die voorschrijven dat in het bevoegde comitologiecomité specifieke gedachtewisselingen over of doelgerichte besprekingen van verslagen van de Commissie moeten plaatsvinden, bevat artikel 53 van Richtlijn 85/611/EEG een opsomming van de algemene beginselen en taken die bepalend zijn voor de werkzaamheden van het icbe-Contactcomité wanneer dit niet in de hoedanigheid van comitologiecomité vergadert. Dit artikel regelt onder meer ook het lidmaatschap en het voorzitterschap van het Contactcomité. Zoals in afdeling 1.4.2 wordt opgemerkt, gelden deze beginselen zowel voor comitologietaken als toezichttaken.

In overeenstemming met het model dat in Richtlijn 2003/6/EG inzake marktmisbruik is neergelegd, moeten deze algemene beginselen worden vastgelegd bij Commissiebesluiten tot regeling van de organisatie van de werkzaamheden van het ECEB (wanneer het niet in de hoedanigheid van comitologiecomité optreedt) en het CEER, aangevuld met het reglement van orde en de werkregeling van deze comités. Er wordt bijgevolg voorgesteld artikel 53 te schrappen en twee Commissiebesluiten aan te nemen waarbij de besluiten tot instelling van het ECEB en het CEER zodanig worden gewijzigd dat bovenbedoelde adviserende taken aan deze comités worden toevertrouwd, binnen de grenzen die in de besluiten tot instelling van beide comités zijn afgebakend. De betrokken Commissiebesluiten zullen pas in werking treden als het richtlijnvoorstel is aangenomen.

Het moge evenwel duidelijk zijn dat, wat icbe's betreft, de voor bespreking in het ECEB in aanmerking komende beleidskwesties ook de volgende elementen omvatten: de strengere of aanvullende vereisten die de lidstaten eventueel kunnen vaststellen op grond van artikel 1, lid 7, van de gewijzigde icbe-richtlijn, alsmede de bepalingen die zij overeenkomstig de artikelen 44 en 45 van deze richtlijn kunnen aannemen.

Artikel 7 - Punt 7 - Comitologiebevoegdheden van het ECEB in het kader van de richtlijn

Deze bepaling voorziet louter in de vervanging van het icbe-Contactcomité door het Europees Comité voor het effectenbedrijf, zonder dat aan de inhoud van de huidige comitologiebevoegdheden van het eerstgenoemde comité wordt geraakt. Tevens wordt bepaald dat de comitologietaken van het ECEB, namelijk het verlenen van bijstand aan de Commissie in de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden op het gebied van icbe's, moeten worden vervuld volgens de procedure van de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG.

Artikel 8 - Wijziging van de in de Richtlijn Financiële Conglomeraten voorkomende verwijzingen naar het Raadgevend Comité voor het bankwezen en het Comité voor het verzekeringswezen

Deze bepaling wijzigt drie verwijzingen naar het RCB en het CV in Richtlijn 2002/87/EG betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat (Richtlijn Financiële Conglomeraten). Zij biedt tevens meer rechtszekerheid door te verduidelijken dat het bepaalde niet in strijd is met de Verdragsbepalingen betreffende externe bevoegdheden.

Conform de elders in deze wijzigingsrichtlijn gevolgde benadering brengt de wijziging van artikel 29, punt 11 (dat een nieuw artikel 56 bis invoegt in de Geconsolideerde Bankrichtlijn 2000/12/EG), deze bepaling in overeenstemming met de gangbare institutionele gewoonten door te verduidelijken dat het ECBW op verzoek van de Commissie richtsnoeren dient te verstrekken over de vraag of de regelingen inzake geconsolideerd toezicht van de bevoegde autoriteiten in derde landen waarschijnlijk de doeleinden zullen verwezenlijken zoals die elders in het hoofdstuk zijn bepaald.

Artikel 9 - Inwerkingtreding

Er is geen enkele reden om de oprichting van de comités uit te stellen. De richtlijn zal bijgevolg in werking treden op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad.

2003/0263 (COD)

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 85/611/EEG, 91/675/EEG, 93/6/EEG en 94/19/EG van de Raad en van de Richtlijnen 2000/12/EG, 2002/83/EG en 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad met het oog op de instelling van een nieuwe comitéstructuur voor financiële diensten

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 47, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie [16],

[16] PB C [...] van [...], blz. [...].

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité [17],

[17] PB C [...] van [...], blz. [...].

Gezien het advies van het Comité van de Regio's [18],

[18] PB C [...] van [...], blz. [...].

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag [19],

[19] PB C [...] van [...], blz. [...].

Overwegende hetgeen volgt:

(1) In het Actieplan voor financiële diensten [20] van de Commissie is een reeks acties vastgesteld die nodig zijn om de interne markt voor financiële diensten te voltooien.

[20] COM(1999) 232 def.

(2) Tijdens zijn bijeenkomst in maart 2000 te Lissabon heeft de Europese Raad aangedrongen op de uitvoering van dit actieplan tegen 2005.

(3) Op 17 juli 2000 heeft de Raad het Comité van wijzen voor de regulering van de Europese effectenmarkten ingesteld. In zijn eindverslag heeft dit comité gepleit voor de invoering van een regelgevingskader met vier niveaus om het regelgevingsproces met betrekking tot de communautaire effectenwetgeving flexibeler, efficiënter en transparanter te maken.

(4) In zijn resolutie over een efficiëntere regulering van de effectenmarkten in de Europese Unie neemt de Europese Raad van Stockholm met instemming kennis van het verslag van het Comité van wijzen en stelt hij dat de benadering met vier niveaus zijn beslag moet krijgen.

(5) In het licht van deze ontwikkelingen heeft de Commissie de Besluiten 2001/527/EG [21] en 2001/528/EG [22] tot instelling van respectievelijk het Comité van Europese effectenregelgevers (CEER) en het Europees Comité voor het effectenbedrijf (ECEB) aangenomen.

[21] PB L 191 van 13.7.2001, blz. 43.

[22] PB L 191 van 13.7.2001, blz. 45.

(6) In de resoluties van 5 februari 2002 en 21 november 2002 heeft het Europees Parlement deze benadering met vier niveaus met betrekking tot effecten onderschreven en erop aangedrongen bepaalde aspecten van die benadering uit te breiden tot het bank- en verzekeringswezen, mits de Raad een ondubbelzinnige toezegging tot hervorming doet om een goed institutioneel evenwicht te waarborgen.

(7) Op 3 december 2002 heeft de Raad de Commissie verzocht regelingen te treffen voor de overige financiële-dienstensectoren op basis van het eindverslag van het Comité van wijzen.

(8) Wat de banksector betreft, dient daartoe de rol te worden aangepast van het Raadgevend Comité voor het bankwezen, dat is ingesteld bij Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen [23].

[23] PB L 126 van 26.5.2000, blz. 1.

(9) Om uiting te geven aan deze gewijzigde rol, dient het RCB te worden omgedoopt tot "Europees Comité voor het bankwezen".

(10) Aangezien de maatregelen die voor de toepassing van Richtlijn 2000/12/EG zijn vereist, maatregelen van algemene strekking zijn in de zin van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden [24], dienen deze maatregelen te worden vastgesteld volgens de comitéprocedure van artikel 5 van dat besluit.

[24] PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(11) Een aantal van de bestaande bepalingen voor het aanbrengen van technische aanpassingen in Richtlijn 2000/12/EG dienen in overeenstemming te worden gebracht met Besluit 1999/468/EG van de Raad.

(12) Om de institutionele en juridische samenhang met de op andere bevoegdheidsterreinen van de Gemeenschap gevolgde benadering te waarborgen, stelt Besluit [2003/.../EG] van de Commissie van [...] [25] het Europees Comité voor het bankwezen in in een adviserende rol om de Commissie van advies te dienen bij de uitwerking van communautaire bankwetgeving.

[25] PB C [...] van [...], blz. [...].

(13) De in Richtlijn 2000/12/EG voorkomende verwijzingen naar de adviserende taken van het RCB dienen bijgevolg te worden geschrapt.

(14) De bevoegdheden van het RCB op het gebied van de controle van observatieratio's voor de solvabiliteit en liquiditeit van kredietinstellingen zijn niet langer nodig in het licht van de harmonisatie van de kapitaaltoereikendheidsvoorschriften en de ontwikkelingen in de technieken die door kredietinstellingen worden gehanteerd om hun liquiditeitsrisico te meten en te beheersen.

(15) Bovendien zijn aanzienlijke vorderingen gemaakt op het gebied van de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen toezichthoudende autoriteiten, met name via memoranda van overeenstemming, waardoor de regelmatige opvolging door de Commissie en de stelselmatige kennisgeving aan het RCB van individuele instellingen betreffende besluiten van toezichthouders overbodig is geworden.

(16) De instelling van het Europees Comité voor het bankwezen dient andere vormen van samenwerking tussen de verschillende bij de regelgeving van en het toezicht op kredietinstellingen betrokken zijnde autoriteiten onverlet te laten, zoals met name de samenwerking binnen het bij Besluit [2003/...EG] van de Commissie [26] ingestelde Comité van Europese bankentoezichthouders.

[26] PB C [...] van [...], blz. [...].

(17) Het Comité voor het verzekeringswezen (CV), dat in het leven is geroepen bij Richtlijn 91/675/EEG van de Raad van 19 december 1991 tot oprichting van een Comité voor het verzekeringswezen [27], is ingesteld om de Commissie bij te staan in de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden die haar bij de richtlijnen op het gebied van het verzekeringswezen zijn verleend, en met name bij het aanbrengen van de technische aanpassingen die nodig zijn om met de ontwikkelingen in de verzekeringsbranche rekening te houden; deze maatregelen worden vastgesteld volgens de comitéprocedure van Besluit 1999/468/EG.

[27] PB L 374 van 31.12.1991, blz. 32.

(18) Richtlijn 91/675/EEG bepaalt voorts dat het CV elk vraagstuk dient te behandelen met betrekking tot de toepassing van communautaire bepalingen op het gebied van het verzekeringswezen en, meer in het bijzonder, de Commissie dient te adviseren in verband met wetgevingsvoorstellen die zij voornemens is aan het Europees Parlement en de Raad voor te leggen.

(19) Met het oog op de totstandbrenging van een interne markt die verzekeringnemers en begunstigden afdoende bescherming biedt, zijn verzekeringsondernemingen en instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening die op de interne markt actief zijn op grond van de beginselen van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten, aan specifieke communautaire wetgeving onderworpen. Om de goede werking van de interne markt te waarborgen en de financiële stabiliteit te handhaven, moet deze wetgeving, en met name de financiële en technische aspecten ervan, onmiddellijk kunnen worden aangepast aan de zich op de markten voltrekkende veranderingen die op deze sectoren van invloed zijn.

(20) De rol van het CV dient bijgevolg te worden aangepast en het dient te worden omgedoopt tot het "Europees Comité voor verzekeringen en bedrijfspensioenen".

(21) Aangezien de maatregelen die voor de toepassing van onder Richtlijn 91/675/EG vallende besluiten zijn vereist, maatregelen van algemene strekking zijn in de zin van artikel 2 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden, dienen deze maatregelen te worden vastgesteld volgens de comitéprocedure van artikel 5 van dat besluit.

(22) Om de institutionele en juridische samenhang met de op andere bevoegdheidsterreinen van de Gemeenschap gevolgde benadering te waarborgen, stelt Besluit [2003/.../EG] van de Commissie van [...] [28] het Europees Comité voor verzekeringen en bedrijfspensioenen in in een adviserende rol om de Commissie bij te staan op het gebied van verzekeringen en bedrijfspensioenen.

[28] PB C [...] van [...], blz. [...].

(23) De in Richtlijn 91/675/EEG voorkomende verwijzingen naar de adviserende taken van het CV dienen bijgevolg te worden geschrapt.

(24) Richtlijn 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) [29] voorziet in de instelling van een icbe-Contactcomité dat de Commissie bijstaat door het bevorderen van een geharmoniseerde tenuitvoerlegging van bovengenoemde richtlijn via regelmatig overleg, het vergemakkelijken van overleg tussen de lidstaten en het adviseren van de Commissie, indien nodig, over in de richtlijn aan te brengen wijzigingen.

[29] PB L 375 van 31.12.1985, blz. 3.

(25) Het icbe-Contactcomité mag eveneens optreden als een comitologiecomité in de zin van Besluit 1999/468/EG om de Commissie bij te staan in verband met de in Richtlijn 85/611/EEG aan te brengen technische aanpassingen.

(26) Op 3 december 2002 heeft de Raad de Commissie verzocht stappen te ondernemen om onder meer de taak van het icbe-Contactcomité als adviesorgaan van de Commissie bij de uitoefening van haar uitvoeringsbevoegdheden over te dragen aan het ECEB.

(27) Teneinde het model dat in de recente effectenrichtlijnen, en met name in Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (marktmisbruik) [30], is neergelegd - waarbij het ECEB wordt belast met de taak de Commissie van advies te dienen bij de uitoefening van haar regelgevende bevoegdheden, terwijl de organisatie van andere aspecten van de werkzaamheden van het ECEB worden geregeld bij Besluit 2001/528/EG -, volledig ten uitvoer te leggen, dient tot schrapping te worden overgegaan van de in artikel 53 van Richtlijn 85/611/EEG vervatte bepalingen tot regeling van de organisatie en taken van het huidige icbe-Contactcomité wanneer dit comité niet in de hoedanigheid van comitologiecomité handelt.

[30] PB L 96 van 12.4.2003, blz. 16.

(28) Daarom dienen de bevoegdheden die reeds bij Richtlijn 2003/6/EG aan het ECEB zijn verleend, uitdrukkelijk op zodanige wijze te worden uitgebreid dat zij ook de taken bestrijken die thans in Richtlijn 85/611/EEG zijn omschreven. Aangezien de maatregelen die voor de toepassing van genoemde richtlijn zijn vereist, maatregelen van algemene strekking zijn in de zin van artikel 2 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden, dienen deze maatregelen te worden vastgesteld volgens de comitéprocedure van artikel 5 van dat besluit.

(29) Het is bijgevolg ook noodzakelijk over te gaan tot de dienovereenkomstige wijziging van Eerste Richtlijn 73/239/EEG van de Raad van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan [31], Richtlijn 92/49/EEG van de Raad van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en houdende wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG (derde richtlijn schadeverzekering) [32], Richtlijn 93/6/EEG van de Raad van 15 maart 1993 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen [33], Richtlijn 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels [34], Richtlijn 2000/12/EG, Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende levensverzekering [35] en Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat en tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 79/267/EEG, 92/49/EEG, 92/96/EEG, 93/6/EEG en 93/22/EEG van de Raad en van de Richtlijnen 98/78/EG en 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad [36],

[31] PB L 228 van 16.8.1973, blz. 3.

[32] PB L 228 van 11.8.1992, blz. 1.

[33] PB L 141 van 11.6.1993, blz. 1.

[34] PB L 135 van 31.5.1994, blz. 5.

[35] PB L 345 van 19.12.2002, blz. 1.

[36] PB L 35 van 11.2.2003, blz. 1.

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Hoofdstuk I

Wijziging van de Richtlijnen 93/6/EEG, 94/19/EG en 2000/12/EG met betrekking tot de banksector

Artikel 1 Richtlijn 93/6/EEG

In artikel 7, lid 9, van Richtlijn 93/6/EEG wordt de term "Raadgevend Comité voor het bankwezen" geschrapt.

Artikel 2 Richtlijn 94/19/EG

In artikel 3, lid 1, van Richtlijn 94/19/EG wordt de term "Raadgevend Comité voor het bankwezen" vervangen door de term "Europees Comité voor het bankwezen".

Artikel 3 Richtlijn 2000/12/EG

Richtlijn 2000/12/EG wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 2, lid 4, wordt vervangen door:

"4. De Commissie besluit over elke eventuele wijziging van de in lid 3 vermelde lijst volgens de procedure van artikel 60, lid 2."

2. De laatste twee volzinnen van artikel 2, lid 5, worden vervangen door:

"Voorzover het gaat om andere kredietinstellingen dan die welke worden opgericht in nieuw ingepolderde gebieden, respectievelijk zijn voortgekomen uit fusie of afsplitsing van bestaande, onder het centrale orgaan ressorterende instellingen, kan de Commissie volgens de procedure van artikel 60, lid 2, aanvullende regels vaststellen voor de toepassing van het bepaalde in de tweede alinea, zulks met inbegrip van de opheffing van de in de eerste alinea bedoelde vrijstellingen, wanneer zij oordeelt dat aansluiting van nieuwe instellingen volgens de in de tweede alinea vermelde regeling de concurrentie negatief kan beïnvloeden."

3. In artikel 4, artikel 64, lid 2, en artikel 64, lid 6, wordt de zinsnede "en het Raadgevend Comité voor het bankwezen" geschrapt.

4. De laatste volzin van artikel 22, lid 9, wordt geschrapt.

5. De laatste volzin van artikel 22, lid 10, wordt geschrapt.

6. In artikel 23, lid 1, worden de laatste volzin van punt a) en de laatste volzin van punt b) geschrapt.

7. In artikel 24, lid 2, en artikel 49, lid 2, wordt de term "Raadgevend Comité voor het bankwezen" vervangen door de term "Europees Comité voor het bankwezen".

8. Artikel 25, lid 3, wordt vervangen door:

"3. "Onverminderd artikel 300, leden 1 en 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, onderzoekt de Commissie met het Europees Comité voor het bankwezen het resultaat van de in lid 1 bedoelde onderhandelingen en de daaruit voortvloeiende situatie."

9. De derde volzin van artikel 52, lid 9, wordt vervangen door:

"Een bevoegde autoriteit die tot een dergelijke overdracht overgaat, licht de bevoegde autoriteiten van de overige lidstaten hierover in."

10. Titel VI wordt geschrapt.

11. Artikel 60, lid 2, wordt vervangen door:

"2. De Commissie wordt bijgestaan door het bij Besluit [2003/.../EG] van de Commissie ingestelde Europees Comité voor het bankwezen (hierna "het comité" te noemen), dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten en wordt voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

Wanneer naar dit lid wordt verwezen is de comitéprocedure van artikel 5 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 7, lid 3, en artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden."

Hoofdstuk II

Wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 91/675/EEG en 2002/87/EG betreffende de sector van de verzekeringen en de bedrijfspensioenen

Artikel 4 Richtlijn 73/239/EEG

Richtlijn 73/239/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1) Artikel 29 bis wordt vervangen door:

"Artikel 29 bis

1. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten stellen de Commissie in kennis van:

a) elke verlening van een vergunning aan een rechtstreekse of middellijke dochteronderneming waarvan één of meer moederondernemingen onder het recht van een derde land vallen;

b) elke deelneming van een dergelijke moederonderneming in een verzekeringsonderneming van de Gemeenschap waardoor laatstgenoemde de dochteronderneming van eerstgenoemde wordt.

De Commissie stelt het Europees Comité voor verzekeringen en bedrijfspensioenen daarvan in kennis.

2. Wanneer de in lid 1, onder a), bedoelde vergunning wordt verleend aan een rechtstreekse of middellijke dochteronderneming van één of meer moederondernemingen die onder het recht van een derde land vallen, wordt de structuur van de groep vermeld in de kennisgeving van de bevoegde autoriteiten aan de Commissie."

2) Artikel 29 ter, lid 4, tweede alinea, wordt vervangen door:

"In de in de eerste alinea bedoelde omstandigheden kan ook, naast het openen van onderhandelingen, overeenkomstig de in artikel 2, lid 2, van Richtlijn 91/675/EEG van de Raad* bedoelde procedure worden besloten dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten hun beslissingen moeten beperken of opschorten inzake:

a) op het tijdstip van het besluit of later ingediende vergunningsaanvragen; en

b) het verwerven van deelnemingen van rechtstreekse of middellijke moederondernemingen die onder het recht van het betrokken derde land vallen.

* PB L 374 van 31.12.1991, blz. 32."

Artikel 5 Richtlijn 91/675/EEG

Richtlijn 91/675/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1) In de titel worden de woorden "Comité voor het verzekeringswezen" vervangen door "Europees Comité voor verzekeringen en bedrijfspensioenen".

2) Artikel 1 wordt vervangen door:

"Artikel 1

1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij Besluit [2003/.../EG] van de Commissie ingestelde Europees Comité voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (hierna "het comité" te noemen), dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten en wordt voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

2. Elke delegatie van een lidstaat wordt als één lid van het comité aangemerkt.

De voorzitter van het bij Besluit [2003/.../EG] [37] van de Commissie ingestelde Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen neemt als waarnemer deel aan de vergaderingen van het comité.

[37] PB C [...] van [...], blz. [...].

3. De Commissie kan deskundigen en waarnemers uitnodigen om de vergaderingen van het comité bij te wonen.

4. Het secretariaat van het comité wordt verzorgd door de Commissie.

5. Het comité stelt zijn reglement van orde vast."

3) Artikel 2 wordt vervangen door:

"Artikel 2

Indien in de besluiten die op het terrein van het directe schadeverzekeringsbedrijf en op dat van het directe levensverzekeringsbedrijf, alsmede op het gebied van herverzekeringen en bedrijfspensioenen worden aangenomen, de Commissie bevoegdheden worden verleend ter uitvoering van de regels die daarin worden gesteld, is de comitéprocedure van artikel 5 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 7, lid 3, en artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden."

4) De artikelen 3 en 4 worden geschrapt.

Artikel 6 Richtlijn 2002/83/EG

Richtlijn 2002/83/EG wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 46, lid 9, eerste zin, wordt de zinsnede "aan het Comité voor het verzekeringswezen een verslag voor" vervangen door "een verslag over".

2. De leden 1 en 3 van artikel 65 worden geschrapt.

Hoofdstuk III

Wijziging van Richtlijn 85/611/EEG met betrekking tot het effectenbedrijf

Artikel 7 Richtlijn 85/611/EEG

Richtlijn 85/611/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1) Artikel 6 quater wordt als volgt gewijzigd:

a) de laatste volzin van lid 9 wordt vervangen door:

"Om de twee jaar brengt de Commissie over deze gevallen verslag uit."

b) de laatste volzin van lid 10 wordt vervangen door:

"Om de twee jaar brengt de Commissie over deze gevallen verslag uit."

2) Artikel 14, lid 6, tweede alinea, wordt geschrapt.

3) Artikel 21, lid 4, wordt als volgt gewijzigd:

a) de laatste volzin wordt vervangen door:

"Over deze gegevens wordt in het Europees Comité voor het effectenbedrijf van gedachten gewisseld."

b) de volgende tweede alinea wordt toegevoegd:

"Binnen vijf jaar na de tenuitvoerlegging van deze richtlijn brengt de Commissie verslag uit over de toepassing van de leden 4 en 5. De Commissie stelt zo nodig passende maatregelen voor."

4) De laatste volzin van artikel 22, lid 4, derde alinea, wordt vervangen door:

"Over deze mededeling kan in het Europees Comité voor het effectenbedrijf van gedachten worden gewisseld."

5) De titel van afdeling X wordt vervangen door:

"Europees Comité voor het effectenbedrijf"

6) Artikel 53 wordt geschrapt.

7) Artikel 53 bis wordt vervangen door:

"Artikel 53 bis

De technische wijzigingen die op de hierna genoemde punten in deze richtlijn moeten worden aangebracht, worden goedgekeurd volgens de procedure van artikel 53 ter, lid 2:

a) verduidelijking van de definities om overal in de Gemeenschap een eenvormige toepassing van de richtlijn te waarborgen;

b) aanpassing van de terminologie en formulering van de definities aan latere voorschriften inzake icbe's en aanverwante zaken.

8) Het volgende artikel 53 ter wordt toegevoegd:

"Artikel 53 ter

1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (marktmisbruik)* ingestelde Europees Comité voor het effectenbedrijf, hierna "het comité" te noemen.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen is de comitéprocedure van artikel 5 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 7, lid 3, en artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

* PB L 96 van 12.4.2003, blz. 16."

Hoofdstuk IV

Wijziging van Richtlijn 2002/87/EG betreffende financiële conglomeraten

Artikel 8 Richtlijn 2002/87/EG

1. Artikel 19, lid 2, van Richtlijn 2002/87/EG wordt vervangen door:

"2. Onverminderd artikel 300, leden 1 en 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, onderzoekt de Commissie met het Europees Comité voor het bankwezen, het Europees Comité voor verzekeringen en bedrijfspensioenen en het Comité voor financiële conglomeraten het resultaat van de in lid 1 bedoelde onderhandelingen en de daaruit voortvloeiende situatie."

2. In artikel 28 wordt de zinsnede "De Commissie onderzoekt met het Comité voor het verzekeringswezen" vervangen door "Onverminderd artikel 300, leden 1 en 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, onderzoekt de Commissie met het Europees Comité voor verzekeringen en bedrijfspensioenen".

3. In artikel 29, punt 11, wordt de zinsnede "Het Raadgevend Comité voor het bankwezen kan algemene richtsnoeren verstrekken" vervangen door "De Europese Commissie kan het Europees Comité voor het bankwezen verzoeken algemene richtsnoeren te verstrekken".

Hoofdstuk V: Slotbepalingen

Artikel 9 Omzetting

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om binnen een termijn van een maand te rekenen vanaf de inwerkingtreding aan deze richtlijn te voldoen.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 10 Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 11 Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, op

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De Voorzitter De Voorzitter

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Top