EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52006AB0057

Advies van de Europese Centrale Bank van 12 december 2006 inzake een ontwerp-Richtlijn van de Commissie tot uitvoering van Richtlijn 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) wat de verduidelijking van een aantal definities betreft (CON/2006/57)

OJ C 31, 13.2.2007, p. 1–6 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

13.2.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 31/1


ADVIES VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 12 december 2006

inzake een ontwerp-Richtlijn van de Commissie tot uitvoering van Richtlijn 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) wat de verduidelijking van een aantal definities betreft

(CON/2006/57)

(2007/C 31/01)

Inleiding en rechtsgrondslag

De ECB brengt dit advies op eigen initiatief uit aan de Commissie inzake een ontwerp-Richtlijn van de Commissie tot uitvoering van Richtlijn 85/611/EEG van de Raad tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (1) wat de verduidelijking van een aantal definities (2) betreft (hierna de „ontwerp-Richtlijn” te noemen). De ontwerp-Richtlijn, een op basis van artikel 53bis van de ICBE-richtlijn opgestelde uitvoeringsmaatregel, beoogt hoofdzakelijk de betekenis en de reikwijdte van bepaalde definities in de ICBE-richtlijn te verduidelijken, om de uniforme toepassing ervan binnen de Europese Unie te garanderen en de werking van het ICBE-productenpaspoort te verbeteren (3).

De bevoegdheid van de ECB om een advies uit te brengen is gebaseerd op artikel 105, lid 4 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, daar de ontwerp-Richtlijn verband houdt met de tenuitvoerlegging van het monetair beleid van het eurogebied, met name wat betreft de werking van de Europese geldmarkten. Dienaangaande is de ECB van mening dat de voorgestelde niveau-2 rechtshandelingen een „voorstel voor communautaire besluiten” zijn in de zin van artikel 105, lid 4 van het Verdrag. Daarom had de ECB verwacht dat de Commissie overeenkomstig de relevante bepalingen van het Verdrag de ECB formeel zou raadplegen over de ontwerp-Richtlijn. Aangezien de ECB betreffende de ontwerp-Richtlijn meerdere opmerkingen heeft, heeft de ECB besloten dit advies op eigen initiatief uit te brengen. Overeenkomstig de eerste volzin van artikel 17.5 van het Reglement van orde van de Europese Centrale Bank heeft de Raad van bestuur dit advies aangenomen.

1.   Algemene opmerkingen

1.1

Een efficiënt en goed geïntegreerd financieel stelsel is belangrijk voor de goede en effectieve doorwerking van het monetaire beleid in het gehele eurogebied. Hoewel dit voor alle segmenten van het financieel stelsel geldt, is dit met name direct van belang voor het voor de uitvoering van het monetair beleid belangrijke marktsegment, namelijk de geldmarkt. De Europese markt voor kortlopende effecten is het minst geïntegreerde geldmarktsegment binnen de EU. Daarom volgt de ECB met name regelgevende en door de markt gestuurde initiatieven om de integratie, de ontwikkeling en de transparantie van markten voor kortlopende effecten in Europa te verbeteren (4).

1.2

De gelijke tenuitvoerlegging en uitlegging van de EU-wetgeving is cruciaal voor de opbouw van de interne markt voor financiële diensten. Tegen deze achtergrond lijkt de keuze voor een richtlijn als een rechtsinstrument ter realisatie van de gelijke tenuitvoerlegging in dit geval in strijd te zijn met de doelstelling van de uitvoeringsmaatregelen met betrekking tot de ICBE-richtlijn, namelijk de verduidelijking van de definities om „een geharmoniseerde toepassing van deze richtlijn binnen de gemeenschap te bevorderen” (5), om „eenzelfde lezing te bevorderen van de vraag of bepaalde activa beleenbaar zijn voor investeringen krachtens de ICBE-richtlijn”, om „mogelijke afwijkende interpretaties van de ICBE-richtlijn te beperken”en „voor meer rechtszekerheid en een coherentere uitlegging van de ICBE-richtlijn” (6). Een verordening als ontwerpuitvoeringsmaatregel met gedetailleerde, onmiddellijk op alle ICBE's toepasselijke bepalingen, zou de huidige ongelijke toepassing van een aantal algemene beginselen uit de ICBE-richtlijn (bijvoorbeeld, de beleenbaarheidsregels van geldmarktinstrumenten) verminderen.

2.   Specifieke opmerkingen

2.1

Ten eerste, de ontwerp-Richtlijn voert verschillende publiciteits- en de informatievereisten in al naargelang de juridische aard van de uitgevende instelling. Bijvoorbeeld, de informatie kan voor door aan prudentiëel toezicht (7) onderworpen vestigingen uitgegeven geldmarktinstrumenten beperkt blijven tot ofwel informatie over de uitgifte of het uitgifteprogramma ofwel over de juridische en financiële situatie van de uitgevende instelling vóór de uitgifte van het geldmarktinstrument (8). De vereisten voor niet-financiële vennootschappen (9) omvatten daarentegen informatie over de uitgifte en het uitgifteprogramma en over de juridische en financiële situatie van de uitgevende instelling. De Commissie merkt op dat deze differentiatie er rekening mee houdt dat „bijvoorbeeld bepaalde depositocertificaten moeilijk zouden kunnen voldoen aan bepaalde criteria van artikel 5, lid 2” van de ontwerp-Richtlijn. In het algemeen is de ECB van mening dat de toegang van de marktdeelnemers tot geschikte en gestandaardiseerde informatie en gestandaardiseerde statistieken belangrijk is voor een goede en efficiënte marktwerking. Daarom wordt voor artikel 5, lid 3 onder a) dezelfde tekst aanbevolen als voor artikel 5, lid 2 onder a) van de ontwerp-Richtlijn.

2.2

Ten tweede, zou de opname nader kunnen worden overwogen van door een locale of regionale overheid van een lidstaat (of als de lidstaat een federale staat is, een lid van de federatie), niet door een lidstaat krachtens artikel 5, lid 2 („andere” uitgevende instellingen), eerder dan krachtens artikel 5, lid 4 van de ontwerp-Richtlijn (nl. naast andere openbare lichamen van lidstaten) gegarandeerde, uitgegeven geldmarktinstrumenten. Locale, regionale en federale autoriteiten in de EU krijgen meestal financiële steun van hun respectievelijke lidstaten en een bijzonder statuut binnen het nationale insolventierecht. Verder zou de vraag of de lidstaten de verbintenissen van locale, regionale en federale autoriteiten binnen de EU formeel garanderen in bepaalde gevallen complexe vragen kunnen opwerpen, waardoor een geschikte basis zou kunnen ontbreken voor de differentiatie tussen instrumenten met en zonder een waarborg. Zowel in de „niveau-1” ICBE-richtlijn (het eerste gedachtenstreepje van artikel 19, lid 2 onder h), alsook in de Prospectusrichtlijn 2003/71/EG (10), zouden alle regionale, locale en (voor de ICBE-richtlijn) federale autoriteiten van de lidstaten op dezelfde wijze kunnen worden behandeld. Hetzelfde kan gelden voor internationale publiekrechtelijke instellingen. De Commissie zou dus de in artikel 5, lid 2 van de ontwerp-Richtlijn opgenomen verwijzing naar plaatselijke, regionale en federale autoriteiten van lidstaten en internationale publiekrechtelijke instellingen met het oog op hun gelijke behandeling kunnen schrappen.

2.3

Ten derde, artikel 5, lid 3 onder c) van de ontwerp-Richtlijn verwijst naar de behoefte aan betrouwbare statistieken over de uitgifte of het uitgifteprogramma, „dan wel andere gegevens die een adequate beoordeling van de aan een belegging in dergelijke instrumenten verbonden kredietrisico's mogelijk maakt”. Daaromtrent zij opgemerkt dat de beschikbaarheid van betrouwbare statistieken en van andere gegevens voor een adequate beoordeling van kredietrisico's, twee verschillende en wenselijke elkaar slechts gedeeltelijk overlappende marktkenmerken zijn. Daarom mogen zij niet als equivalente gegevens behandeld worden. Verder is dit criterium gedeeltelijk overbodig, indien gelezen in samenhang met artikel 5, lid 1 onder b) dat al bepaalt dat voor onder artikel 19, lid 1, onder h), eerste streepje, van de ICBE-richtlijn opgenomen geldmarktinstrumenten informatie beschikbaar zou moeten zijn die „een adequate beoordeling van de aan een belegging in dergelijke instrumenten verbonden kredietrisico's mogelijk maakt”. Daarom zou de verwijzing naar „dan wel van andere gegevens die een adequate beoordeling van de aan een belegging in dergelijke instrumenten verbonden kredietrisico's mogelijk maakt” in artikel 5, lid 3 onder c) van de ontwerp-Richtlijn geschrapt moeten worden.

2.4

Ten vierde ontstaan belangrijke interpretatieproblemen door de verwijzing in artikel 5, lid 2 onder c) van de ontwerp-Richtlijn naar „controle van de informatie” door een „terzake gekwalificeerde derde”. In haar eerdere toelichtingen (11) heeft de Commissie opgemerkt dat handelaars, accountants, overheidsinstellingen of andere marktstructuren in aanmerking zouden kunnen komen voorzover zij niet onderworpen zijn aan instructies van de uitgevende instelling. Volgens de Commissie beoogt dit criterium de betrouwbaarheid van de informatie over door ondernemingsorganen uitgegeven instrumenten te garanderen — in het bijzonder ermee rekening houdend dat deze entiteiten niet gecontroleerd of gereguleerd worden — en een gekwalificeerd onderzoek van deze informatie te verzekeren. Voor het bereiken van het doel staat het Commissie-ontwerp enige flexibiliteit toe en legt geen specifieke structuur op. Het is niet duidelijk wie uiteindelijk moet beslissen over de „geschiktheid” van een derde. Bovendien bepaalt artikel 5, lid 2 onder c) van de ontwerp-Richtlijn dat de controle van de informatie zowel de uitgifte of het uitgifteprogramma als de juridische en financiële situatie van de uitgevende instelling betreft. Maar afhankelijk van de aard van de derde zal de controlerende entiteit niet noodzakelijkerwijze beide elementen „controleren”. Een accountant zal bijvoorbeeld de financiële situatie van de uitgevende instelling controleren, maar niet het programma. Het is twijfelachtig of advocatenkantoren en handelaars financiële informatie controleren. Een openbaar lichaam kan eventueel het programma controleren maar niet noodzakelijkerwijze de financiële situatie van de uitgevende instelling. Tenslotte lijkt de opname in de ontwerp-Richtlijn van controlemechanismen voor ongespecificeerde informatie door een „terzake gekwalificeerde derde” (12) de informatievereisten voor geldmarktinstrumenten nauwer te doen aansluiten bij de voor formele prospectussen geldende vereisten. Daaromtrent dient te worden benadrukt dat de vereisten voor prospectussen blijkbaar volledig geregeld worden door de Prospectusrichtlijn waarin geldmarktinstrumenten niet vallen onder de definitie van effecten (13).

2.5

Klaarblijkelijk is de beoordelingsvrijheid van de lidstaten over de toepassing van dit criterium in strijd met de doelstelling van deze uitvoeringsmaatregelen te zorgen voor meer rechtszekerheid en een uniforme toepassing te verzekeren. Tenzij het mogelijk is de betekenis van de bepaling te verduidelijken, wat problematisch lijkt gezien de verschillende mogelijk eronder vallende situaties, wordt daarom voorgesteld dit criterium te schrappen.

2.6

Ten vijfde, bepaalt artikel 5, lid 4 van de ontwerp-Richtlijn dat voor alle onder artikel 19, lid 1, onder h), eerste streepje, van de ICBE-richtlijn vallende geldmarktinstrumenten (met uitzondering van die bedoeld in lid 2 van dit artikel) passende informatie, informatie is over de uitgifte of het uitgifteprogramma, dan wel over de juridische en financiële situatie van de uitgevende instelling voor de emissie van het geldmarktinstrument. Voor de uitgevende instelling omvat het eerste streepje van artikel 19, lid 1 onder h) van de ICBE-richtlijn met name niet-lidstaten, de EU, de Europese Investeringsbank, de ECB en centrale banken van lidstaten. Deze ontwerp-bepaling zou daarom gelden voor de investeringen door collectieve beleggingsondernemingen in bepaalde door centrale banken uitgegeven, bij de tenuitvoerlegging van het monetair beleid gebruikte instrumenten (14). Ermee rekening houdend dat de informatie over de juridische en financiële situatie van de uitgevende instelling niet onmiddellijk relevant zou zijn voor de ICBE-beleggers, in casu centrale banken, en tevens gezien de prerogatieven van het Eurosysteem omtrent de uitgiftevoorwaarden van dergelijke instrumenten (15), stelt de ECB voor artikel 5, lid 4 van de ontwerp-Richtlijn te wijzigen zodat alle door de ECB of een centrale bank van een lidstaat uitgegeven geldmarktinstrumenten niet onder dat lid vallen.

2.7

Tenslotte definieert artikel 3, lid 2 van de ontwerp-Richtlijn van de Commissie geldmarktinstrumenten als gewoonlijk op de geldmarkt verhandelde instrumenten die aan volgende criteria voldoen: (i) zij hebben een looptijd bij uitgifte van ten hoogste 397 dagen; of (ii) zij hebben een resterende looptijd van ten hoogste 397 dagen; of (iii) de opbrengst ervan ondergaat regelmatig en ten minste elke 397 dagen een aanpassing die spoort met de geldmarktontwikkelingen; of (iv) het risicoprofiel ervan stemt overeen met dat van financiële instrumenten die een looptijd van ten hoogste 397 dagen hebben of waarvan de opbrengst een aanpassing als bedoeld onder iii) ondergaat. De aandacht van de Commissie wordt erop gevestigd dat de definitie niet strookt met de definitie van geldmarktinstrumenten in Verordening ECB/2001/13 (16), die verwijst naar een resterende looptijd van ten hoogste één jaar of een regelmatige renteaanpassing die spoort met de geldmarktontwikkelingen ten minste om de twaalf maanden. De ECB weet dat de voorgestelde 397 dagen gebaseerd zijn op een CEER-suggestie de looptijd van 12 maanden te verlengen tot 397 dagen om rekening te houden met een vertraagde afwikkeling, hetgeen kan leiden tot een breuk bij een vertraagde afwikkeling van het instrument (17). Het voorstel luidt weer te opteren voor de door de Commissie in vroegere versies van de ontwerp-Richtlijn voorgestelde oplossing van een looptijd van één jaar „onverminderd enigerlei bij de uitgifte of in het uitgifteprogramma voorziene extra tijd bij de afwikkeling”.

3.   Formuleringsvoorstellen

Voorzover het bovenvermelde advies tot wijzigingen in de ontwerp-Richtlijn zou leiden, zijn formuleringsvoorstellen bijgevoegd in de bijlage.

Gedaan te Frankfurt am Main, 12 december 2006.

De President van de ECB

Jean-Claude TRICHET


(1)  Richtlijn 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (PB L 375 van 31.12.1985, blz. 3). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/1/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 79 van 24.3.2005, blz. 9), (verder de „ICBE-richtlijn'” te noemen).

(2)  Werkdocument van de Commissie ESC/43/2006.

(3)  De ECB merkt op dat de Raad zowel het Europees Monetair Instituut, voorganger van de ECB, als de ECB geraadpleegd heeft over de ICBE-richtlijn in respectievelijk 1995 en 1999. Zie het advies van het Europees Monetair Instituut CON/1994/48 van 27 juli 1995 inzake een voorstel van de Commissie voor een richtlijn betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's): ECB-Advies CON/98/54 van 16 maart 1999 op verzoek van de Raad van de Europese Unie krachtens artikel 109, lid 2 en artikel 109f, lid 6 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en artikel 5.3 van de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank houdende twee voorstellen van de Commissie voor richtlijnen van het Europees parlement en de Raad tot wijziging van richtlijn 85/611/EEG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (ICBE's), ref. 98/0242-COM (1998) 451 definitief en ref. 98/0243 — COM(1998) 449 definitief, PB C 285 van 7.10.1999, blz. 9.

(4)  Daarom ondersteunt de ECB het Short-Term European Paper (STEP)-initiatief, een door de Financial Markets Association (ACI) en de European Banking Federation (FBE) gesteund, door de markt gestuurd initiatief ter bevordering van de integratie en de ontwikkeling van de Europese markten voor kortlopende effecten door het convergeren van marktstandaarden. De STEP Marktconventie vermeldt de te vervullen criteria en vereisten voor een STEP-conform uitgifteprogramma, dat bijgevolg het STEP-label kan krijgen. Deze criteria betreffen de bekendmaking, het documentatieformaat, de afwikkeling en de gegevensvoorziening voor het opmaken van STEP-statistieken.

(5)  Zie artikel 53bis, lid 1 van de ICBE-richtlijn.

(6)  Zie de achtergrondnota, blz. 1, derde alinea.

(7)  Nl. uitgevende instellingen die vallen onder artikel 5, lid 3 van de ontwerp-Richtlijn.

(8)  Artikel 5, lid 3, onder a) van de ontwerp-Richtlijn

(9)  Artikel 5, lid 2, onder a) van de ontwerp-Richtlijn

(10)  Artikel 1, lid 2 onder d) van Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG, PB C 125 E van 27.5.2003, blz. 21.

(11)  Zie het werkdocument ESC/24/2006.

(12)  Artikel 5, lid 2, onder c) van de ontwerp-Richtlijn.

(13)  Artikel 2, lid 1, onder a) van Richtlijn 2003/71/EG.

(14)  Bijvoorbeeld kan de ECB, als een deel van de open-markt transacties van het Eurosysteem, schuldbewijzen uitgeven ter beïnvloeding van de structurele positie van het Eurosysteem ten opzichte van de financiële sector om aldus een liquiditeitstekort in de markt te bewerkstelligen. Deze schuldbewijzen hebben een looptijd van minder dan 12 maanden. De algemene voorwaarden van dergelijke schuldbewijzen worden vastgelegd door de ECB (zie Europese Centrale Bank, De tenuitvoerlegging van het monetair beleid in het eurogebied: Algemene documentatie met betrekking tot de monetaire-beleidsinstrumenten en -procedures van het Eurosysteem, september 2006, blz. 17).

(15)  Zie artikel 105, lid 2 eerste streepje van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (het „Verdrag”) en de artikelen 18, lid 2 en 20 van het protocol gehecht aan de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank.

(16)  Zie het vijfde streepje van punt 7 in Bijlage 1 bij de Verordening ECB/2001/13 van 22 november 2001 met betrekking tot de geconsolideerde balans van de sector monetaire financiële instellingen, PB L 333 van 17.12.2001, blz. 1, laatstelijk gewijzigd bij Verordening ECB/2004/21 (PB L 371, 18.12.2004, blz. 42).

(17)  Advies van het CEER betreffende de verduidelijking van definities inzake voor investeringen van ICBE's beleenbare activa ( januari 2006) (CEER/06-005), blz. 20, punten 63-64.


BIJLAGE

Formuleringsvoorstellen

Door de Commissie voorgestelde tekst

Door de ECB voorgestelde wijzigingen (1)

Wijziging 1

Artikel 5, lid 2

Voor onder artikel 19, lid 1, onder h), tweede en vierde streepje, van Richtlijn 85/611/EEG vallende geldmarktinstrumenten of voor geldmarktinstrumenten die worden uitgegeven door een regionale of plaatselijke overheid van een lidstaat, dan wel door een internationale publiekrechtelijke instelling, maar die niet worden gegarandeerd door een lidstaat of, bij een federale staat die een lidstaat is, door één van de deelstaten van de federatie, houdt passende informatie als bedoeld in lid 1, onder b), van dit artikel het volgende in:

(a)

informatie over zowel de uitgifte of het uitgifteprogramma als over de juridische en financiële situatie van de uitgevende instelling vóór de emissie van het geldmarktinstrument;

(b)

actualiseringen van de onder a) bedoelde informatie op regelmatige basis en telkens als er zich een significante gebeurtenis voordoet;

(c)

controle van de onder a) bedoelde informatie door een terzake gekwalificeerde derde die geen instructies aanneemt van de uitgevende instelling;

(d)

beschikbaarheid van betrouwbare statistieken over de uitgifte of het uitgifteprogramma.

Voor onder artikel 19, lid 1, onder h), tweede, derde en vierde streepje, van Richtlijn 85/611/EEG vallende geldmarktinstrumenten of voor geldmarktinstrumenten die worden uitgegeven door een regionale of plaatselijke overheid van een lidstaat, dan wel door een internationale publiekrechtelijke instelling, maar die niet worden gegarandeerd door een lidstaat of, bij een federale staat die een lidstaat is, door één van de deelstaten van de federatie, houdt passende informatie als bedoeld in lid 1, onder b), van dit artikel het volgende in:

(a)

informatie over zowel de uitgifte of het uitgifteprogramma als over de juridische en financiële situatie van de uitgevende instelling vóór de emissie van het geldmarktinstrument;

(b)

actualiseringen van de onder a) bedoelde informatie op regelmatige basis en telkens als er zich een significante gebeurtenis voordoet;

(c)

controle van de onder a) bedoelde informatie door een terzake gekwalificeerde derde die geen instructies aanneemt van de uitgevende instelling;

(c d)

beschikbaarheid van betrouwbare statistieken over de uitgifte of het uitgifteprogramma.

Rechtvaardiging — Zie de paragrafen 2.1-2.5 van het advies

Wijziging 2

Artikel 5, lid 3

Voor onder artikel 19, lid 1, onder h), derde streepje, van Richtlijn 85/611/EEG vallende geldmarktinstrumenten houdt passende informatie als bedoeld in lid 1, onder b), van dit artikel het volgende in:

(a)

informatie over de uitgifte of het uitgifteprogramma, dan wel over de juridische en financiële situatie van de uitgevende instelling vóór de emissie van het geldmarktinstrument;

(b)

actualiseringen van de onder a) bedoelde informatie op regelmatige basis en telkens als er zich een significante gebeurtenis voordoet;

(c)

beschikbaarheid van betrouwbare statistieken over de uitgifte of het uitgifteprogramma, dan wel van andere gegevens die een adequate beoordeling van de aan een belegging in dergelijke instrumenten verbonden kredietrisico's mogelijk maakt.

Voor onder artikel 19, lid 1, onder h), derde streepje, van Richtlijn 85/611/EEG vallende geldmarktinstrumenten houdt passende informatie als bedoeld in lid 1, onder b), van dit artikel het volgende in:

(a)

informatie over de uitgifte of het uitgifteprogramma, dan wel over de juridische en financiële situatie van de uitgevende instelling vóór de emissie van het geldmarktinstrument;

(b)

actualiseringen van de onder a) bedoelde informatie op regelmatige basis en telkens als er zich een significante gebeurtenis voordoet;

(c)

beschikbaarheid van betrouwbare statistieken over de uitgifte of het uitgifteprogramma, dan wel van andere gegevens die een adequate beoordeling van de aan een belegging in dergelijke instrumenten verbonden kredietrisico's mogelijk maakt.

Rechtvaardiging — Zie de paragrafen 2.1-2.5 van het advies

Wijziging 3

Artikel 5, lid 4 zou artikel 5, lid 3 worden

Voor onder artikel 19, lid 1, onder h), eerste streepje, van Richtlijn 85/611/EEG vallende geldmarktinstrumenten, met uitzondering van die bedoeld in lid 2 van dit artikel, houdt passende informatie als bedoeld in lid 1, onder b), van dit artikel informatie in over de uitgifte of het uitgifteprogramma, dan wel over de juridische en financiële situatie van de uitgevende instelling vóór de emissie van het geldmarktinstrument.

Voor onder artikel 19, lid 1, onder h), eerste streepje, van Richtlijn 85/611/EEG vallende geldmarktinstrumenten, met uitzondering van die bedoeld in lid 2 van dit artikel en die uitgegeven door de Europese Centrale Bank of een centrale bank van een lidstaat, houdt passende informatie als bedoeld in lid 1, onder b), van dit artikel informatie in over de uitgifte of het uitgifteprogramma, dan wel over de juridische en financiële situatie van de uitgevende instelling vóór de emissie van het geldmarktinstrument.

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 2.6 van het advies

Wijziging 4

Artikel 3, lid 2

De verwijzing in artikel 1, lid 9, van Richtlijn 85/611/EEG naar geldmarktinstrumenten als instrumenten die gewoonlijk op de geldmarkt worden verhandeld, wordt opgevat als een verwijzing naar financiële instrumenten die aan één van de volgende voorwaarden voldoen:

(i)

zij hebben een looptijd bij uitgifte van ten hoogste 397 dagen;

(ii)

zij hebben een resterende looptijd bij uitgifte van ten hoogste 397 dagen;

(iii)

de opbrengst ervan ondergaat regelmatig en ten minste alle 397 dagen een aanpassing die spoort met de geldmarktontwikkelingen;

(iv)

het risicoprofiel ervan, met inbegrip van het krediet- en renterisico, stemt overeen met dat van financiële instrumenten die een looptijd als bedoeld onder i) of ii) hebben of waarvan de opbrengst een aanpassing als bedoeld onder iii) ondergaat.

De verwijzing in artikel 1, lid 9, van Richtlijn 85/611/EEG naar geldmarktinstrumenten als instrumenten die gewoonlijk op de geldmarkt worden verhandeld, wordt opgevat als een verwijzing naar financiële instrumenten die, onverminderd enigerlei bij de uitgifte of in het uitgifteprogramma voorziene extra tijd bij de afwikkeling, aan een van de volgende criteria voldoen:

(i)

zij hebben een looptijd bij uitgifte van ten hoogste één jaar 397 dagen;

(ii)

zij hebben een resterende looptijd bij uitgifte van ten hoogste één jaar 397 dagen;

(iii)

de opbrengst ervan ondergaat regelmatig en ten minste elk jaar alle 397 dagen een aanpassing die spoort met de geldmarktontwikkelingen;

(iv)

het risicoprofiel ervan, met inbegrip van het krediet- en renterisico, stemt overeen met dat van financiële instrumenten die een looptijd als bedoeld onder i) of ii) hebben of waarvan de opbrengst een aanpassing als bedoeld onder iii) ondergaat.

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 2.7 van het advies


(1)  Vetgedrukte tekst betreft door de ECB voorgestelde toe te voegen tekst. In het corpus van de tekst doorgehaalde tekst stelt de ECB voor te schrappen.


Top