EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52012AB0005

Advies van de Europese Centrale Bank van 25 januari 2012 inzake een voorstel voor een richtlijn betreffende de toegang tot de werkzaamheden van kredietinstellingen en het bedrijfseconomisch toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en een voorstel voor een verordening betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen (CON/2012/5)

OJ C 105, 11.4.2012, p. 1–36 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

11.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 105/1


ADVIES VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 25 januari 2012

inzake een voorstel voor een richtlijn betreffende de toegang tot de werkzaamheden van kredietinstellingen en het bedrijfseconomisch toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en een voorstel voor een verordening betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen

(CON/2012/5)

2012/C 105/01

Inleiding en rechtsgrondslag

Op 20 september 2011 ontving de Europese Centrale Bank (ECB) een verzoek van de Raad van de Europese Unie voor een advies inzake een voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot de werkzaamheden van kredietinstellingen en het bedrijfseconomisch toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat (1) (hierna het „richtlijnvoorstel” genoemd). Op 30 november 2011 ontving de ECB een verzoek van de Raad voor een advies inzake een voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen (2) (hierna de „ontwerpverordening” genoemd).

De bevoegdheid van de ECB om een advies uit te brengen over het richtlijnvoorstel en de ontwerpverordening is gebaseerd op artikel 127, lid 4, en artikel 282, lid 5, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, aangezien het richtlijnvoorstel en de ontwerpverordening bepalingen bevatten betreffende de basistaken van het Europees Stelsel van centrale banken (ESCB), d.w.z. het bepalen en ten uitvoer leggen van het monetair beleid van de Unie, het bevorderen van de soepele werking van betalingssystemen en het bijdragen tot een goede beleidsvoering van de bevoegde autoriteiten ten aanzien van het bedrijfseconomisch toezicht op kredietinstellingen en de stabiliteit van het financiële stelsel. Om redenen van efficiëntie en duidelijkheid heeft de ECB besloten één enkel advies uit te brengen over deze twee wetgevingsvoorstellen. Overeenkomstig de eerste volzin van artikel 17.5 van het Reglement van orde van de Europese Centrale Bank heeft de Raad van bestuur van de ECB dit advies goedgekeurd.

Algemene overwegingen

1.   Doelstellingen van de ontwerpverordening en het richtlijnvoorstel

Op 20 juli 2011 heeft de Europese Commissie het richtlijnvoorstel en de ontwerpverordening ter vervanging van de Richtlijnen 2006/48/EG (3) en 2006/49/EG (4) vastgesteld. De voorstellen betekenen een belangrijke stap in de richting van het versterken van de regulering van de sector van banken en beleggingsondernemingen en van het creëren van een gezonder en veiliger financieel stelsel in de Unie. De ECB verwelkomt de vastbeslotenheid van de Unie om internationale normen en overeenkomsten op het gebied van financiële regulering in te voeren, waarbij, waar van toepassing, specifieke kenmerken van het juridische en financiële stelsel van de Unie in aanmerking worden genomen. De ECB is een sterk voorstander van de tijdige en effectieve invoering van de kapitaal- en liquiditeitsnormen van Bazel (5). In dit verband neemt de ECB nota van de leidende rol die de Commissie op zich heeft genomen bij het gestand doen van de toezegging van de G20 „deze normen vast te stellen en integraal in te voeren binnen het overeengekomen tijdsbestek dat consistent is met economisch herstel en financiële stabiliteit” (6) door als een van de eersten invoering van het Bazel III-kader (7) en van de overeenkomsten van de Groep van gouverneurs en hoofdtoezichthouders (GHOS) (8) in Unieregelgeving voor te stellen. De voorgestelde maatregelen zullen de systemische veerkracht aanzienlijk verhogen, bijdragen tot de soepele werking van het financiële stelsel en een stabiel en duurzaam kader voor het verlenen van financiële diensten in de Unie verzekeren.

2.   Hervorming van de bancaire wetgeving van de Unie

De ECB verwelkomt de innovatieve aanpak van de Commissie, met name met betrekking tot de ontwerpverordening, waarin de meeste van de technische bijlagen bij Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG zijn vervat en die de opties en vrijheid van lidstaten beperkt. Het voorgestelde kader zal leiden tot grotere rechtszekerheid, terwijl de risico's van duplicering op lidstaatniveau worden verminderd. De financiële crisis heeft ook de noodzaak aangetoond om snel en efficiënt te handelen. Het is belangrijk om het gepaste niveau van flexibiliteit te verzekeren voor de ontwikkeling van Uniewetgeving voor het bankwezen. Wat betreft toekomstige herzieningen van de ontwerpverordening en zoals in eerdere adviezen naar voren gebracht (9), beveelt de ECB aan te verzekeren dat alleen in de ontwerpverordening vervatte kaderbeginselen die essentiële politieke keuzes en essentiële aangelegenheden weerspiegelen, onderworpen blijven aan de gewone wetgevingsprocedure. Technische regels, met inbegrip van die in de ontwerpverordening, dienen te worden vastgesteld als gedelegeerde handelingen of uitvoeringshandelingen uit hoofde van artikel 290 en 291 van het Verdrag, die bijgevolg de belangrijkste regels zullen blijken te zijn die gelden voor financiële instellingen in de Unie.

3.   Gemeenschappelijk Europees wetboek in de financiële sector

3.1

Zoals gesteld in eerdere adviezen (10), is de ECB een sterk voorstander van een gemeenschappelijk Europees wetboek voor alle financiële instellingen (11) aangezien het de soepele werking van de gemeenschappelijke markt binnen de Unie bevordert en een grotere financiële integratie in Europa vergemakkelijkt. Een gemeenschappelijk Europees wetboek verzekert dat financiële instellingen die financiële diensten verlenen op de gemeenschappelijke markt, voldoen aan één stel prudentiële voorschriften. Dit beperkt mogelijkheden voor regelgevingsarbitrage en vervalsingen van mededinging. Voorts verbeteren geharmoniseerde regels de transparantie en verminderen ze regelgevings- en nalevingskosten.

3.2

Het gemeenschappelijk Europees wetboek vereist: a) een duidelijke en toepasselijke identificatie van relevante gebieden voor gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen; b) adequate betrokkenheid van de Europese toezichthoudende autoriteiten (ESA's), waardoor gebruik wordt gemaakt van de expertise van autoriteiten in het ontwikkelen van ontwerpen van technische normen; c) een consistente en gecoördineerde aanpak voor alle financiële sectoren; d) coherente criteria in alle financiële wetgeving van de Unie voor de aanwending van gedelegeerde handelingen of uitvoeringshandelingen, met of zonder de voorafgaande ontwikkeling van ontwerpen van technische reguleringsnormen of technische uitvoeringsnormen door de ESA's (12). In het bankwezen zal de systematische betrokkenheid van de Europese Bankautoriteit (EBA) bij de vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van de Unie via de ontwikkeling van ontwerpen van technische normen, met name wanneer voorafgaande technische analyse is vereist, een flexibel regelgevend kader op Unieniveau verzekeren dat de gemeenschappelijke markt in financiële diensten binnen de Unie effectief zal onderbouwen.

4.   De adviesrol van de ECB betreffende ontwerpen van gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen

4.1

Gezien het belang van gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen als een wezenlijke component van het gemeenschappelijk Europees wetboek, overweegt de ECB het volgende met betrekking tot de uitoefening van haar eigen adviesrol op grond van artikel 127, lid 4, en artikel 282, lid 5, van het Verdrag.

4.2

Ontwerpen van gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen van de Commissie vallen onder „voorstellen voor besluiten van de Unie” in de zin van artikel 127, lid 4, en artikel 282, lid 5, van het Verdrag. Zowel gedelegeerde als uitvoeringshandelingen vormen rechtshandelingen van de Unie. Veelbetekenend is dat de meerderheid van de taalversies van artikel 282, lid 5, van het Verdrag verwijst naar „ontwerpen” van rechtshandelingen van de Unie waarover de ECB moet worden geraadpleegd (13). De reikwijdte van de plicht om de ECB te raadplegen kan derhalve niet worden beperkt tot alleen die ontwerpen van handelingen die zijn gebaseerd op een Commissievoorstel.

4.3

In zaak C-11/00 (14) heeft het Hof van Justitie verduidelijkt dat de verplichting om de ECB te raadplegen „in hoofdzaak beoogt te verzekeren dat het besluit eerst wordt genomen nadat de instantie is gehoord die door de speciale bevoegdheden waarover zij binnen het communautaire kader op het desbetreffende gebied beschikt, en door haar grote deskundigheid, in het bijzonder in staat is zinvol bij te dragen aan het wetgevingsproces.”.

4.4

Tegen deze achtergrond en om de volle voordelen van het uitoefenen door de ECB van haar adviserende rol te benutten, dient de ECB tijdig te worden geraadpleegd over elk ontwerp van handelingen van de Unie, met inbegrip van ontwerpen van gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen op de gebieden die onder haar bevoegdheid vallen. Voorts, gelet op het belang van ontwerpen van technische normen als onderdeel van de ontwikkeling van Uniewetgeving inzake financiële diensten, zal de ECB bij het uitoefenen van haar adviserende rol inzake aangelegenheden die binnen de bevoegdheid van de ECB vallen, al het mogelijke doen om rekening te houden met de tijdschema's voor het vaststellen van deze handelingen en met de noodzaak om de soepele uitvaardiging van uitvoeringsvoorschriften te verzekeren.

Specifieke overwegingen

5.   Macroprudentieel toezicht en ruimte voor strengere regels

5.1

De ontwerpverordening legt de prudentiële normen vast die in de hele Unie direct van toepassing zullen zijn. Zoals boven gesteld, is de ECB een sterk voorstander van de aanpak van de Commissie, die in feite een gemeenschappelijk Europees wetboek voor financiële instellingen vaststelt. Daarnaast ondersteunt de ECB volledig het doel om gerichte risicoposities aan te pakken betreffende, onder andere, bepaalde sectoren, regio's of lidstaten via gedelegeerde handelingen die de Commissie machtigen strengere prudentiële vereisten op te leggen, wanneer dit vereist is om rekening te houden met wijzigingen in de intensiteit van micro- en macroprudentiële risico's als gevolg van marktontwikkelingen (15). Niettemin dienen de gedelegeerde handelingen die de Commissie kan vaststellen, zich uit te strekken tot prudentiële vereisten betreffende grote uitzettingen en tot openbaarmakingsvereisten, alsook tot hefboomwerking en liquiditeitsvereisten, zodra hefboomwerking en liquiditeitsvereisten effectief deel gaan uitmaken van het van toepassing zijnde regelgevingskader van de Unie. De ECB merkt echter op dat een tijdsbestek van zes maanden of minder voor het opleggen van strengere vereisten om dergelijke risico's aan te pakken in veel gevallen onvoldoende zal zijn en een veel langer tijdsbestek zou vergen, bv. twee jaar of langer, om effectief te zijn en het gewenste doel te bereiken (16).

5.2

Bovendien acht de ECB het belangrijk dat de ontwerpverordening het lidstaten mogelijk maakt strengere prudentiële vereisten toe te passen indien systeemrisico's ten aanzien van financiële stabiliteit optreden. De noodzaak voor een dergelijke regeling wordt onder meer gerechtvaardigd door het feit dat economische en financiële cycli niet volledig EU-breed zijn geharmoniseerd, en lidstaten met verschillende soorten systeemrisico's kunnen worden geconfronteerd. Voorts zijn er ook belangrijke verschillen in de structurele kenmerken van de financiële sectoren in de verschillende lidstaten. Het kan derhalve nodig zijn voor autoriteiten met een macroprudentieel mandaat om de kwantitatieve ratio's en limieten van bepaalde, in de ontwerpverordening vervatte prudentiële beleidsinstrumenten aan te scherpen teneinde prudentiële vereisten beter aan te passen aan hun specifieke cyclische situatie en de ermee verbonden systeemrisico's effectief aan te pakken (17).

5.3

Tegen deze achtergrond maken bepaalde bepalingen in de ontwerpverordening het mogelijk prudentiële vereisten op nationaal niveau enigszins aan te passen. De eerste bepaling in dit verband is de invoering van een kader voor anticyclische kapitaalbuffers (18). De tweede is de voorgestelde uitbreiding van de reikwijdte van het toetsingsproces om nationale autoriteiten toe te staan op bepaalde instellingen strengere prudentiële regels toe te passen (19). De ECB merkt echter op dat deze voorgestelde uitbreiding voornamelijk bestaat uit een microprudentieel instrument dat is ontworpen om risico's aan te pakken die opkomen bij individuele instellingen of groepen van instellingen en niet om te worden gebruikt als een macroprudentieel beleidsinstrument om systeemrisico's aan te pakken. In de derde plaats introduceert de ontwerpverordening de mogelijkheid voor nationale autoriteiten om risicogewichten aan te passen of strengere criteria te stellen, bv. ten aanzien van de ratio van de lening ten opzichte van de waarde, voor uitzettingen die gedekt zijn door niet-zakelijk of zakelijk onroerend goed indien de risicokenmerken van dat specifieke marktsegment zulks in een bepaalde lidstaat rechtvaardigen (20).

5.4

De ECB ondersteunt het bovengenoemde kader, dat het nationale autoriteiten mogelijk maakt bepaalde prudentiële vereisten aan te passen, en overweegt dat het dient te worden uitgebreid om nationale autoriteiten toe te staan voor macroprudentiële doeleinden op nationaal niveau strengere prudentiële vereisten op te leggen. Dit is noodzakelijk om tegemoet te komen aan zorgen ten aanzien van financiële stabiliteit die voortvloeien uit de structurele kenmerken van een nationaal financieel stelsel, of om op een integrale en effectieve manier systeemrisico's aan te pakken. De reikwijdte van het voorgestelde kader zou derhalve kunnen worden uitgebreid tot strengere vereisten voor: a) kapitaal; b) limieten aan grote uitzettingen; c) liquiditeitsvereisten en hefboomwerkingsratio, zodra deze zijn ingevoerd in het regelgevingskader van de Unie. In deze context zou het nationale autoriteiten dienen te worden toegestaan in hun nationale wetgeving strengere vereisten op te leggen, d.w.z. de kwantitatieve ratio's en limieten voor punten a), b) en c) aan te scherpen, na kennisgeving van de voorgestelde maatregelen aan het Europees Comité voor systeemrisico's (ESRB); dergelijke vereisten dienen echter te worden toegepast met volledige inachtneming van de overige aspecten van de bepalingen van de ontwerpverordening die ongewijzigd zouden blijven.

5.5

Met het oog op het behoud van transparantie en op het verzekeren van de consistentie van binnen de Unie vastgestelde maatregelen, beveelt de ECB aan dat de mogelijke toepassing van strengere vereisten door nationale autoriteiten aan waarborgen wordt onderworpen. In dit opzicht zou het ESRB een belangrijke coördinerende rol kunnen spelen bij het beoordelen van zorgen ten aanzien van financiële stabiliteit en mogelijke onbedoelde gevolgen en overloopeffecten van dergelijke maatregelen op andere lidstaten. Bovendien dienen de EBA en het ESRB op hun websites regelmatig updates te publiceren van door lidstaten vastgestelde maatregelen die strenger zijn dan die in de ontwerpverordening. Tenslotte, wanneer een einde komt aan de zorgen ten aanzien van financiële stabiliteit die aanleiding gaven tot de toepassing van strengere prudentiële maatregelen, dienen de kwantitatieve ratio's en limieten weer te worden ingesteld op het door de ontwerpverordening vastgestelde geharmoniseerde niveau.

5.6

In het algemeen kan de mogelijke toepassing van strengere prudentiële maatregelen door specifieke lidstaten zowel de financiële stabiliteit als de financiële integratie in de Unie verhogen. In concreto kunnen autoriteiten, door systeemrisico's te beperken en de gemeenschappelijke markt op een gecoördineerde manier te beschermen tegen de opbouw van excessieve systeemrisico's, effectief bijdragen aan de soepele werking van het financiële stelsel van de Unie en de duurzame levering van financiële diensten op de gemeenschappelijke markt op de middellange tot lange termijn bevorderen.

6.   Eigen vermogen

6.1

De ECB is een sterk voorstander van de voorgestelde versterking van de toelaatbaarheidscriteria voor wettelijk eigen vermogen, alsook van de verdere harmonisatie van aftrek. Eigenvermogensvereisten vertegenwoordigen een hoeksteen van de internationaal overeengekomen kapitaalhervorming. Vanuit een perspectief van financiële stabiliteit is het derhalve essentieel dat de vereisten voor eigen vermogen in de ontwerpverordening garanderen dat het bankwezen van de Unie kapitaal van de hoogste kwaliteit zal aanhouden, met name wat betreft uit gewone aandelen bestaand tier 1-kapitaal, hetgeen zal resulteren in een hoge mate van verliesabsorptie. Door de crisis heeft de nieuwe kapitaalhervorming bijzondere nadruk gelegd op uit gewone aandelen bestaand tier 1-kapitaal. Het doel is te verzekeren dat Europese kredietinstellingen uit gewone aandelen bestaand tier 1-kapitaal aanhouden dat van even hoge kwaliteit is als dat van hun internationale tegenhangers, alsook volledige consistentie te verzekeren met het Bazel III-akkoord zoals bevestigd door de GHOS (21). In dit verband dienen de volgende aangelegenheden te worden benadrukt.

6.2

De ECB ondersteunt de lijst van voorwaarden die vervuld moeten worden om te worden aangemerkt als uit gewone aandelen bestaande tier 1-bestanddelen, die de basiskenmerken reflecteren van aandelen in termen van duurzaamheid, verliesabsorptie en flexibiliteit van betalingen. In overeenstemming met het Bazel III-akkoord dienen de in de ontwerpverordening bedoelde „kapitaalinstrumenten” alleen te bestaan uit aandelen in vennootschappen zoals gedefinieerd in de respectieve nationale wetten in de lidstaten (met uitzondering van door onderlinge maatschappijen, coöperatieve banken en soortgelijke instellingen uitgegeven kapitaalinstrumenten (22)), en dienen ze uitsluitend als uit gewone aandelen bestaande tier 1-bestanddelen te worden aangemerkt indien ze voldoen aan alle in de ontwerpverordening bepaalde voorwaarden (23). De ECB beveelt ook aan dat de Commissie, via de vaststelling van een uitvoeringshandeling, de door de EBA vastgestelde lijst van soorten aandelen die in aanmerking komen als uit gewone aandelen bestaand tier 1-kapitaal, bevestigt om de lijst bindende werking te verlenen. Daarnaast dienen ontwerpen van technische normen te worden ontwikkeld die de bovengenoemde voorwaarden verder specificeren. Naleving van deze voorwaarden dient doorlopend door bevoegde autoriteiten in samenwerking met de EBA te worden verzekerd. Deze waarborgen zouden ertoe bijdragen consistentie in de Unie verder te verzekeren en de ruimte voor financiële instrumentering te verminderen.

6.3

Wat betreft significante deelnemingen in verzekeringsondernemingen, herverzekeringsondernemingen en verzekeringsholdings, vereist het Bazel III-akkoord dat deze deelnemingen, boven een bepaalde drempel, worden afgetrokken van uit gewone aandelen bestaand tier 1-kapitaal, d.w.z. de corresponderende aftrekaanpak (24). Het Bazel III-akkoord neemt in aanmerking dat deze entiteiten buiten het toepassingsgebied van regelgevingsconsolidatie vallen en streeft ernaar het dubbel tellen van toetsingsvermogen te vermijden. De ontwerpverordening handhaaft de reeds in Richtlijn 2006/48/EG bestaande mogelijkheid voor bevoegde autoriteiten om machtiging te geven voor de toepassing van de in Richtlijn 2002/87/EG (25) uiteengezette methoden als een alternatief voor „aftrek” (26).

6.4

De ECB deelt in het algemeen de zienswijze dat wettelijk eigen vermogen binnen een bankgroep alleen dient te worden aangewend om verliezen te dekken die voortvloeien uit bankrisico's. De ECB is er derhalve voorstander van de kwestie van dubbel gebruik van wettelijk eigen vermogen zowel op het niveau van de bankgroep, d.w.z. consolidatie van alle dochterondernemingen die instellingen en financiële instellingen zijn (27), aan te pakken als op het niveau van financieel conglomeraat, d.w.z. ook verzekeringsdochters mee te nemen in het toepassingsgebied van regelgevingsconsolidatie. In deze context dient toepassing van de in bijlage I bij Richtlijn 2002/87/EG uiteengezette methoden niet op enigerlei tijd te resulteren in een hoger wettelijk eigen vermogen voor groepen van instellingen en financiële instellingen als bedoeld in de ontwerpverordening (28) vergeleken met wat het wettelijk eigen vermogen zou zijn indien de aftrekaanpak zou worden toegepast.

6.5

Het Bazel III-akkoord in aanmerking nemend en ook, in voorkomend geval, de internationale beginselen van het Gezamenlijk Forum voor financiële conglomeraten, beveelt de ECB aan te verzekeren dat deze teksten voor alle sectoren volledig consistent zijn (29), hetgeen vereist dat de ontwerpverordening in overeenstemming wordt gebracht met de overeenkomstige bepalingen van de Richtlijnen 2009/138/EG (30) en 2002/87/EG (31). Bovendien, terwijl de ECB de ontwikkeling van ontwerpen van technische normen door het Gemengd Comité van ESA's ondersteunt met betrekking tot de in Richtlijn 2002/87/EG uiteengezette methoden, beveelt ze, omwille van de juridische duidelijkheid en om sectoroverschrijdende inconsistenties in de wetgeving inzake financiële diensten te vermijden, aan deze bevoegdheid alleen in Richtlijn 2002/87/EG op te nemen (32).

6.6

In januari 2011 maakte de GHOS bekend ermee akkoord te gaan dat alle aanvullend-tier 1- en tier 2-instrumenten van een instelling volledig en definitief moeten kunnen worden afgeschreven of volledig moeten kunnen worden omgezet in uit gewone aandelen bestaand tier 1-kapitaal wanneer het punt van niet-levensvatbaarheid van de instelling is bereikt (33). De ontwerpverordening bevestigt de bedoeling van de wetgever om dit volledig op te nemen (34). De ECB begrijpt dat de Commissie een dergelijk vereiste voor zowel aanvullend-tier 1- als tier 2-instrumenten zal opnemen in samenhang met het aanstaande voorstel van de Commissie inzake bankliquidatie en crisisbeheer in de financiële sector.

7.   Kapitaalbuffers

7.1

De ECB verwelkomt de keuze van het richtlijnvoorstel voor de invoering van het kader voor kapitaalbuffers, aangezien deze aanpak het autoriteiten mogelijk zal maken systeemrisico's op een effectieve en flexibele manier in de verschillende lidstaten aan te pakken. De ECB beschouwt met name de anticyclische kapitaalbuffers een belangrijk element van een breder macroprudentieel instrumentenpakket (35) en is een sterk voorstander van de invoering van een expliciet anticyclisch element in financiële regelgeving.

7.2

Een anticyclische kapitaalbuffer kan de veerkracht van het bankwezen aanzienlijk verbeteren en zodoende bijdragen tot de soepele verlening van financiële diensten door de hele conjunctuurcyclus heen. In dit verband benadrukt de ECB dat een besluit met betrekking tot een anticyclische kapitaalbuffer door nationale autoriteiten dient te worden onderworpen aan onbeperkte wederkerigheidsvereisten tot 2,5 % van risicogewogen activa, terwijl boven deze drempel vrijwillige wederkerigheid van toepassing dient te zijn. Daarnaast ondersteunt de ECB het voorstel dat nationale autoriteiten de bevoegdheid hebben een anticyclische kapitaalbuffer op te zetten die rekening houdt met alle financiële en economische variabelen die relevant worden geacht voor de beoordeling van excessieve kredietgroei en de opbouw van systeemrisico's. Deze variabelen dienen echter niet structureel van aard te zijn aangezien de anticyclische kapitaalbuffer niet gericht dient te zijn op het aanpakken van structurele risico's in het financiële stelsel. De ECB stelt daarom voor dat in het richtlijnvoorstel geen variabelen van niet-cyclische aard in het anticyclische kapitaalbuffermechanisme worden opgenomen (36).

8.   Liquiditeit

8.1

De ECB verwelkomt de ondubbelzinnige toezegging van de Commissie om in Uniewetgeving zowel een liquiditeitsdekkingsvereiste (LCR) als een netto stabiele financieringsratio (NSFR) in te voeren, in lijn met de Bazel III-akkoorden (37). De invoering van een liquiditeitsrisicokader in de voorgestelde wetgeving zal aanzienlijke micro- en macroprudentiële voordelen opleveren. De liquiditeitsvereisten zullen de liquiditeitsbuffers van kredietinstellingen verhogen en looptijdrisicotransformatie verminderen, hetgeen excessieve verwevenheid in het financiële stelsel vermindert en systemisch liquiditeitsrisico verlaagt. Bovendien dienen geharmoniseerde liquiditeitsrisicoregels bij te dragen tot de verwezenlijking van gelijkwaardige concurrentievoorwaarden met gezonde praktijken van liquiditeitsrisicobeheer en hebben ze in het algemeen een welvaartverhogend effect op de Europese economie.

8.2

Wat betreft het voorgestelde liquiditeitskader zou de ECB de volgende punten naar voren willen halen.

8.2.1

Aangaande de rapportage betreffende liquide activa bestaan er een aantal overlappingen tussen de in de ontwerpverordening gepresenteerde posten aangaande „Rapportage over liquide activa” (38) en de posten waarvoor aanvullende rapportage van liquide activa geldt (39). Dienovereenkomstig beveelt de ECB de vaststelling aan van één enkele transparante lijst van te rapporteren posten. Wat betreft de behandeling van aandelen of rechten op deelnemingen in collectieve beleggingsinstellingen (ICB's) als liquide activa, is het belangrijk het relatieve bedrag van deze instrumenten in het totale LCR te beperken, naast het vaststellen van een absoluut drempelbedrag van 250 miljoen EUR, om concentratierisico's in kleine instellingen te beperken (40).

8.2.2

Centrale banken dienen te worden betrokken bij het bepalen van de mate waarin een centrale bank reserves mee mag tellen in de voorraad van liquide activa in tijden van stress (41).

8.2.3

Gelet op de significante wisselwerking die te verwachten is tussen liquiditeitsvereisten en monetaire beleidstransacties, beveelt de ECB aan te worden geraadpleegd door de EBA bij het ontwikkelen van een uniforme definitie van activa van hoge kwaliteit, alsook betreffende de beoordeling uiterlijk op 31 december 2015 over hoe gegarandeerd moet worden dat instellingen gebruikmaken van stabiele bronnen van financiering (42). Ondanks de positieve effecten van liquiditeitsregulering op de tenuitvoerlegging van monetair beleid, d.w.z. toegenomen liquiditeitsbuffers en stabielere financiering van kredietinstellingen verminderen het aandeel van persistente kredietinstellingen in centrale-banktransacties, zouden ook negatieve effecten kunnen optreden, bv. door het verlagen van de gemiddelde liquiditeit van zekerheden en van de kredietkwaliteit van tegenpartijen en door het beïnvloeden van de soepele uitvoering van monetair beleid.

8.2.4

De ontwikkeling van een adequaat nalevingskader voor het LCR, d.w.z. regels ten aanzien van het gebruik van de voorraad liquide activa in een stressscenario en hoe bevoegde autoriteiten dienen te reageren in geval van niet-nakoming, is van bijzonder belang. Gezien het belang van het LCR, zowel vanuit het perspectief van microprudentieel als van macroprudentieel toezicht, is de ECB van mening dat de EBA, in samenwerking met het ESRB, dient te worden betrokken bij het formuleren van leidraden betreffende het mogelijk aanspreken en vervolgens opbouwen van de liquiditeitsbuffer in tijden van stress (43).

8.3

Invoering van de NSFR (44) zal verzekeren dat kredietinstellingen over een stabiele financiering beschikken om aan hun verplichtingen te voldoen. Een van de kernproblemen waarmee financiële instellingen in de crisis werden geconfronteerd, was de urgente financieringsnoodzaak die het gevolg was van een hoge mate van looptijdonevenwichtigheid. Dit hield in dat doorlopend een beroep op de geldmarkten moest worden gedaan voor de verlenging van kortlopende verplichtingen, hetgeen resulteerde in financieringsproblemen die zich verspreidden naar de financiële markten. In dit verband suggereert de ECB wijzigingen in de formulering om een mogelijke dubbelzinnigheid in de uitvoering van dit vereiste te voorkomen. Terwijl erkend wordt dat het ontwerp van de NSFR enige verfijning behoeft, wordt verwacht dat de lange waarnemingsperiode die duurt tot 1 januari 2018, de nodige tijd zal geven om de ratio verder af te stemmen teneinde het risico van mogelijk onbedoelde gevolgen te vermijden.

9.   Hefboomwerking

De financiële crisis heeft duidelijk de noodzaak aangetoond om excessieve hefboomwerking in de financiële sector te beheersen. De ECB verwelkomt daarom de toezegging van de Commissie om als bindend vereiste een niet-risicogebaseerde hefboomwerkingsratio in te voeren, afhankelijk van passende evaluatie en kalibrering door maximaal gebruik te maken van de overeengekomen evaluatieperiode (45). Tegen deze achtergrond suggereert de ECB in de ontwerpverordening de toezegging van de wetgever om dit vereiste in te voeren te verduidelijken (46).

10.   Rapportage aan de toezichthoudende autoriteit

De rapportagekaders van financiële verslaglegging (FINREP) en van gemeenschappelijke verslaglegging (COREP) aan de toezichthoudende autoriteit zijn recentelijk ontwikkeld door het Comité van Europese bankentoezichthouders (47). Deze kaders zijn thans gebaseerd op niet-bindende richtsnoeren en modelrapportageformulieren. In deze context beveelt de ECB aan: a) in de ontwerpverordening het COREP-rapportagekader te verduidelijken; b) een duidelijke juridische basis voor FINREP in te voeren; en c) het toepassingsgebied van de door de EBA op dit gebied te ontwikkelen ontwerpen van technische normen verder te specificeren (48). Met name wordt voorgesteld dat de EBA en het ESRB dienen samen te werken om de reikwijdte te bepalen van financiële informatie die nodig is ten behoeve van macroprudentieel oversight. Met het oog op het verzamelen van de informatie die noodzakelijk is voor de uitvoering van taken van macroprudentieel oversight, met betrekking tot de rapportageverplichtingen in verband met grote uitzettingen, liquiditeitsrapportage en hefboomwerkingsratio (49), suggereert de ECB ook ten minste kwartaalrapportage in te voeren en het ESRB te betrekken bij de ontwikkeling van de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen.

11.   Uitbreiding van regelingen voor informatie-uitwisseling

11.1

Hoewel de recente hervorming van Europees financieel toezicht al heeft voorzien in de uitbreiding van regelingen voor informatie-uitwisseling (50), heeft de financiële crisis het belang onderstreept om passende regelingen voor informatie-uitwisseling tussen overheden en met name tussen centrale banken, met inbegrip van de ECB, en toezichthoudende autoriteiten te garanderen. De ECB suggereert om in het richtlijnvoorstel de door de hervorming van het toezicht ingevoerde wijzigingen tot uitdrukking te brengen en de uitwisseling van informatie tussen toezichthoudende autoriteiten en centrale banken van het ESCB, met inbegrip van de ECB, verder te verbeteren, wanneer deze informatie van belang is voor de uitvoering van hun respectieve taken (51). De ECB zou ook willen aanbevelen dat de Commissie, met de assistentie van de desbetreffende instellingen en autoriteiten (waaronder de ECB, het ESRB en de EBA) binnen twee jaar na de inwerkingtreding van het richtlijnvoorstel, een volledige evaluatie uitvoert van de effectiviteit van deze regelingen en, waar nodig, voorstellen formuleert om dit kader op Unieniveau verder uit te breiden, waarbij met name rekening wordt gehouden met de belangrijke informatiegerelateerde synergieën tussen de centrale-bank functies en de toezichthoudende functies, zowel in normale tijden als in tijden van stress (52).

11.2

De ECB beveelt ook een diepgaande beoordeling aan door de Commissie, op basis van een verslag van de EBA, van de toepassing van het richtlijnvoorstel en de ontwerpverordening wat betreft de samenwerking van de Unie en lidstaten met derde landen. De uit de financiële crisis getrokken lessen in aanmerking nemend, zou een dergelijke beoordeling leemtes moeten aangeven en gebieden moeten vaststellen die een verdere uitbreiding van samenwerking, informatie-uitwisseling en wederkerigheidsregelingen vereisen, met inbegrip van de tenuitvoerlegging van toezichtregels in derde landen. In deze beoordeling dient ook de noodzaak te worden meegenomen tot verdere verbetering van samenwerkingsovereenkomsten tussen lidstaten en de EBA enerzijds en internationale financiële instellingen of lichamen, zoals het Internationaal Monetair Fonds (IMF) of de Raad voor financiële stabiliteit, anderzijds.

Meer specifiek beveelt de ECB ook een volledige evaluatie aan van de bepalingen van het richtlijnvoorstel die verband houden met de toegangsvoorwaarden voor bijkantoren van in derde landen gevestigde instellingen ter verbetering van de harmonisatie van regels binnen lidstaten die van toepassing zijn op de oprichting van bijkantoren van kredietinstellingen die hun hoofdkantoor buiten de Unie hebben, en om sectoroverschrijdende consistentie van Uniewetgeving inzake financiële diensten te verzekeren (53).

12.   Overige aangelegenheden

Verschillende andere aangelegenheden die verband houden met: a) samenwerking tussen bevoegde autoriteiten voor toezicht op en oversight van centrale tegenpartijen; b) toezichthoudende bevoegdheden; c) governance kwesties; d) op externe kredietbeoordelingsinstellingen (EKBI's) van toepassing zijnde regels en terminologie; e) securitisatie, worden ook in de bijlage bij het advies aan de orde gesteld en geven aanleiding tot specifieke wijzigingsvoorstellen.

Door de ECB aanbevolen wijzigingen van het richtlijnvoorstel en de ontwerpverordening gaan in de bijlage vergezeld van specifieke formuleringsvoorstellen met een uitleg.

Gedaan te Frankfurt am Main, 25 januari 2012.

De vice-president van de ECB

Vítor CONSTÂNCIO


(1)  COM(2011) 453 final.

(2)  COM(2011) 452 final.

(3)  Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (PB L 177 van 30.6.2006, blz. 1).

(4)  Richtlijn 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (PB L 177 van 30.6.2006, blz. 201).

(5)  Zie punt 29 van de Verklaring van de G20-leiders op de top in Seoul van 11 en 12 november 2010 waarin gesteld wordt dat: „Het nieuwe kader zal worden vertaald in onze nationale wet- en regelgeving, en zal met ingang van 1 januari 2013 ten uitvoer worden gelegd en uiterlijk 1 januari 2019 volledig zijn ingevoerd.”.

(6)  Punt 29 van de Verklaring van de G20-leiders op de top in Seoul van 11 en 12 november 2010.

(7)  Zie „Bazel III: Een wereldomvattend wettelijk kader voor meer veerkrachtige banken en bancaire systemen”, Bazel Comité voor bankentoezicht, december 2010, herziene versie juni 2011 (hierna „het Bazel III-akkoord” genoemd).

(8)  Zie de persberichten van de GHOS van 26 juli en 12 september 2010, beschikbaar op de website van de BIS op www.bis.org.

(9)  Zie bijvoorbeeld paragraaf 2 van ECB Advies CON/2009/17 van 5 maart 2009 op verzoek van de Raad van de Europese Unie betreffende een voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG wat betreft banken die zijn aangesloten bij centrale instellingen, bepaalde eigenvermogensbestanddelen, grote posities, het toezichtkader en het crisisbeheer (PB C 93 van 22.4.2009, blz. 3). Alle adviezen van de ECB worden gepubliceerd op de website van de ECB op www.ecb.europa.eu.

(10)  Zie, bijvoorbeeld, paragraaf 3 van ECB Advies CON/2011/42 van 4 mei 2011 inzake een voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 2003/71/EG en 2009/138/EG wat de bevoegdheden van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen en van de Europese Autoriteit voor effecten en markten betreft (PB C 159 van 28.5.2011, blz. 10).

(11)  Zie paragraaf 20 van de conclusies van de Europese Raad van 18 en 19 juni 2009.

(12)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12), Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48) en Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84). De verordeningen tot oprichting van de ESA's introduceren een procedure voor het ontwikkelen door de ESA's van ontwerpen van technische reguleringsnormen en uitvoeringsnormen voorafgaande aan de bevestiging ervan door de Commissie in de vorm van respectievelijk gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen.

(13)  Artikel 282, lid 5, van het Verdrag verwijst in de volgende taalversies naar ontwerpen van handelingen van de Unie: Bulgaars („проект на акт на Съюза”); Spaans („proyecto de acto de la Unión”); Deens („udkast”); Duits („Entwurf für Rechtsakte der Union”); Estlands („ettepanekute”); Grieks („σχέδιο πράξης της Ένωσης”); Frans („projet d'acte de l'Union”); Italiaans („progetto di atto dell'Unione”); Lets („projektiem”); Litouws („Sąjungos aktų projektų”); Nederlands („ontwerp van een handeling van de Unie”); Portugees („projectos de acto da União”); Roemeens („proiect de act al Uniunii”); Slowaaks („navrhovaných aktoch Únie”); Sloveens („osnutki aktov Unije”); Fins („esityksistä”); Zweeds („utkast”). De Ierse versie luidt „gniomh Aontais arna bheartu”, hetgeen correspondeert met het begrip „geplande” handelingen van de Unie.

(14)  Uitspraak van 10 juli 2003 in zaak C-11/00, Commissie van de Europese Gemeenschappen v. Europese Centrale Bank (Jurispr. 2003, blz. I-7147, met name paragraaf 110 en 111).

(15)  Artikel 443 van de ontwerpverordening.

(16)  Zie overweging 87 van de ontwerpverordening.

(17)  Zie het voortgangsrapport van de gemeenschappelijke Raad voor financiële stabiliteit, het Internationaal Monetair Fonds en de Bank voor Internationale Betalingen aan de G20 betreffende macroprudentiële beleidsinstrumenten en -kaders van 27 oktober 2011, beschikbaar op de website van de FSB op www.financialstabilityboard.org.

(18)  Zie hoofdstuk 4 van titel VII van het richtlijnvoorstel.

(19)  Artikel 95 van het richtlijnvoorstel.

(20)  Artikel 119, lid 2, van de ontwerpverordening.

(21)  Zie de persberichten van de GHOS van 26 juli en 12 september 2010.

(22)  Zie artikel 27 van de ontwerpverordening.

(23)  Zie artikel 26, lid 1 van de ontwerpverordening.

(24)  Zie paragraaf 84 van het Bazel III-akkoord.

(25)  Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat en tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 79/267/EEG, 92/49/EEG, 92/96/EEG, 93/6/EEG en 93/22/EEG van de Raad en van de Richtlijnen 98/78/EG en 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 35 van 11.2.2003, blz. 1).

(26)  Zie artikel 46 van de ontwerpverordening.

(27)  Overeenkomstig artikel 16 van de ontwerpverordening.

(28)  Overeenkomstig artikel 16 van de ontwerpverordening.

(29)  Zie paragraaf 6.1 van Advies CON/2011/42.

(30)  Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).

(31)  Een vergelijking van deze teksten brengt een aantal verschillen aan het licht wat betreft de behandeling van sectoroverschrijdende deelnemingen op individueel en groepsniveau. Bijvoorbeeld, op grond van Richtlijn 2009/138/EG worden deelnemingen van een verzekeringsonderneming in instellingen of financiële instellingen op individueel niveau afgetrokken, ongeacht of de verzekeringsonderneming en instellingen deel uitmaken van hetzelfde financieel conglomeraat. De ontwerpverordening daarentegen voorziet in een vrijstelling, d.w.z. bevoegde autoriteiten kunnen besluiten deelnemingen van een instelling in andere instellingen, financiële instellingen of verzekeringsondernemingen niet op individueel niveau af te trekken, indien: de entiteiten deel uitmaken van hetzelfde financieel conglomeraat; of indien ze geen deel uitmaken van een financieel conglomeraat, maar één van de drie methoden wordt gebruikt zoals uiteengezet in bijlage I bij Richtlijn 2002/87/EG. Wat betreft de reikwijdte van groepstoezicht, worden kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en financiële instellingen opgenomen in het toepassingsgebied van groepstoezicht op grond van Richtlijn 2009/138/EG. De reikwijdte van toezicht op grond van de ontwerpverordening daarentegen is beperkt tot instellingen en financiële instellingen die dochterondernemingen van een instelling zijn, of, in voorkomend geval, van de financiële holding of gemengde financiële holding (artikel 16 van de ontwerpverordening).

(32)  Zie artikel 139 van het richtlijnvoorstel tot wijziging van artikel 21 van Richtlijn 2002/87/EG. Dit zou vereisen dat artikel 46, lid 4 van de ontwerpverordening wordt geschrapt.

(33)  Zie overweging 27 van de ontwerpverordening en het persbericht van de GHOS van 13 januari 2011.

(34)  Zie overweging 27 van de ontwerpverordening.

(35)  De anticyclische kapitaalbuffer moet worden geactiveerd in perioden van excessieve kredietgroei die gepaard gaat met de opbouw van systeemrisico's, en worden aangesproken in stresssituaties.

(36)  Zie artikel 126, lid 3, onder c), en artikel 126, lid 4, van het richtlijnvoorstel.

(37)  Zie overwegingen 75 en 76 van de ontwerpverordening.

(38)  Artikel 404 van de ontwerpverordening.

(39)  Bijlage III bij de ontwerpverordening.

(40)  Artikel 404, lid 5, van de ontwerpverordening.

(41)  Zie met name artikel 403 en 404 van en bijlage III bij de ontwerpverordening.

(42)  Zie artikel 481 van de ontwerpverordening.

(43)  Zie artikel 402 van de ontwerpverordening.

(44)  Zie overweging 76 en artikel 481, lid 3, van de ontwerpverordening.

(45)  Zie overwegingen 64 tot en met 70 van de ontwerpverordening.

(46)  Zie artikel 482 van de ontwerpverordening.

(47)  Zie het compendium van normen en richtsnoeren van het Comité van Europese bankentoezichthouders, blz. 448-473.

(48)  Zie artikel 94 van de ontwerpverordening.

(49)  Artikel 383, 403 en 417 van de ontwerpverordening.

(50)  Zie Verordening (EU) nr. 1093/2010, Verordening (EU) nr. 1092/2010, Verordening (EU) nr. 1096/2010 van de Raad van 17 november 2010 tot toewijzing aan de Europese Centrale Bank van specifieke taken betreffende de werking van het Europees Comité voor systeemrisico’s (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 162).

(51)  Zie, bijvoorbeeld, paragraaf 13 tot en met 15 van Advies CON/2009/17, paragraaf 2.2 van ECB Advies CON/2010/23 van 18 maart 2010 inzake een voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 1998/26/EG, 2002/87/EG, 2003/6/EG, 2003/41/EG, 2003/71/EG, 2004/39/EG, 2004/109/EG, 2005/60/EG, 2006/48/EG, 2006/49/EG en 2009/65/EG wat de bevoegdheden van de Europese Bankautoriteit, de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen en de Europese Autoriteit voor effecten en markten betreft (PB C 87 van 1.4.2010, blz. 1) en paragraaf 5 van Advies CON/2011/42.

(52)  Zie paragraaf 15 van Advies CON/2009/17.

(53)  Zie bijvoorbeeld het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende markten voor financiële instrumenten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad (COM(2011) 656 final).


BIJLAGE

Formuleringsvoorstellen voor het richtlijnvoorstel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Door de ECB voorgestelde wijzigingen (1)

Wijziging 1

Overweging 3 van het richtlijnvoorstel

„(3)

De in Verordening [in te voegen door het Publicatiebureau] vastgelegde algemene prudentiële vereisten worden aangevuld met door de bevoegde autoriteiten te treffen individuele regelingen naar aanleiding van hun doorlopende toetsing van elke individuele kredietinstelling en beleggingsonderneming. In deze richtlijn zou alleen worden aangegeven welke regelingen toezichthouders kunnen treffen. De bevoegde autoriteiten moeten immers in staat zijn naar eigen inzicht regelingen op te leggen. Wat de individuele regelingen met betrekking tot de liquiditeit betreft, dienen de bevoegde autoriteiten rekening te houden met de beginselen die zijn vastgelegd in de richtsnoeren inzake liquiditeit die zijn bekendgemaakt door het Comité van Europese bankentoezichthouders [voetnoot].”

„(3)

De in Verordening [in te voegen door het Publicatiebureau] vastgelegde algemene prudentiële vereisten worden aangevuld met door de bevoegde autoriteiten te treffen individuele regelingen naar aanleiding van hun doorlopende toetsing van elke individuele kredietinstelling en beleggingsonderneming. In deze richtlijn zou alleen worden aangegeven welke regelingen toezichthouders kunnen treffen. De bevoegde autoriteiten moeten immers in staat zijn naar eigen inzicht regelingen op te leggen. ”

Uitleg

De ESA's vervangen de Lamfalussy Niveau 3-comités en nemen alle taken en verantwoordelijkheden van die comités op zich, met inbegrip van de continuering van lopend werk en lopende projecten, bv. overweging 10 en artikel 8, lid 1, onder l), van Verordening (EU) nr. 1093/2010. De verwijzing naar deze richtsnoeren in de overweging dient derhalve te worden geschrapt.

Wijziging 2

Artikel 2, lid 4, van het richtlijnvoorstel (nieuw)

Geen tekst.

„4.   De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen ter verdere afbakening van de criteria voor het opnemen van een instelling op de lijst in lid 3 en voor de typen gevallen die door nationale wetgeving als bedoeld in artikel 3, lid 2, kunnen worden bestreken.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.”

Uitleg

Het is thans niet mogelijk de criteria te bepalen waarop de in artikel 2, lid 3, van het richtlijnvoorstel opgesomde entiteiten worden geselecteerd. Om nationale opties en vrijheid te beperken, stelt de ECB voor dat de EBA objectieve criteria ontwikkelt op grond waarvan in toekomstige wijzigingen van het richtlijnvoorstel kan worden beoordeeld of de in artikel 2, lid 3, onder 3 tot en met 22, vervatte lijst dient te worden gewijzigd. Eén suggestie is om dezelfde procedure toe te passen op de typen gevallen die onder artikel 3, lid 2, van het richtlijnvoorstel vallen. Deze wijziging dient te worden gelezen in samenhang met artikel 136, onder a), van het richtlijnvoorstel, dat de Commissie de bevoegdheid geeft technische aanpassingen aan te brengen in de lijst in artikel 2 van het richtlijnvoorstel.

Wijziging 3

Artikel 7 van het richtlijnvoorstel

„Artikel 7

Samenwerking met de EBA

Bij de uitoefening van hun taken houden de bevoegde autoriteiten rekening met de convergentie van de toezichtinstrumenten en -praktijken bij de toepassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die overeenkomstig deze richtlijn zijn vastgesteld. Te dien einde dragen de lidstaten er zorg voor dat:

a)

de bevoegde autoriteiten deelnemen aan de werkzaamheden van de EBA;

b)

de bevoegde autoriteiten zich overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 tot het uiterste inspannen om aan de richtsnoeren en aanbevelingen van de EBA te voldoen;

(c)

nationale mandaten die aan de bevoegde autoriteiten worden toegekend, hun taakvervulling als leden van de EBA of in het kader van deze richtlijn en verordening [in te voegen door het Publicatiebureau] niet in de weg staan.”

„Artikel 7

Samenwerking met de EBA en binnen het Europees Systeem voor financieel toezicht (ESFT)

Bij de uitoefening van hun taken houden de bevoegde autoriteiten rekening met de convergentie van de toezichtinstrumenten en -praktijken bij de toepassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die overeenkomstig deze richtlijn en Verordening [in te voegen door het Publicatiebureau] zijn vastgesteld. Te dien einde dragen de lidstaten er zorg voor dat:

a)

bevoegde autoriteiten, als partijen bij het ESFT, met vertrouwen en volledig wederzijds respect samenwerken, met name wanneer zij de stroom van passende en betrouwbare informatie tussen hen en andere partijen bij het ESFT garanderen in overeenstemming met het beginsel van loyale samenwerking op grond van artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie;

b)

bevoegde autoriteiten deelnemen aan de werkzaamheden van de EBA en, waar van toepassing, in de colleges van toezichthouders;

c)

de bevoegde autoriteiten zich overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 tot het uiterste inspannen om aan de richtsnoeren en aanbevelingen van de EBA te voldoen, en aan de waarschuwingen en aanbevelingen van het ESRB op grond van artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1092/2010;

d)

de bevoegde autoriteiten nauw samenwerken met het ESRB;

e)

nationale mandaten die aan de bevoegde autoriteiten worden toegekend, hun taakvervulling als leden van de EBA, van het ESRB, waar van toepassing, of in het kader van deze richtlijn en Verordening [in te voegen door het Publicatiebureau] niet in de weg staan.”

Uitleg

Omwille van de duidelijkheid en rechtszekerheid, zullen de wijzigingen verzekeren dat het richtlijnvoorstel de beginselen van samenwerking weerspiegelt die zijn uiteengezet in Verordening (EU) nr. 1092/2010  (2) , Verordening (EU) nr. 1096/2010 en in de verordeningen tot oprichting van de ESA's. De ECB beveelt aan, waar van toepassing, gelijksoortige wijzigingen in overige relevante financiële sectorrichtlijnen op te nemen.

Wijziging 4

Artikel 8 van het richtlijnvoorstel

„Artikel 8

Europese dimensie van het toezicht

De bevoegde autoriteiten in de ene lidstaat nemen bij de uitoefening van hun algemene taken naar behoren de gevolgen in overweging die hun besluiten, met name in noodsituaties, kunnen hebben voor de stabiliteit van het financiële stelsel van alle andere betrokken lidstaten, uitgaande van de op het desbetreffende tijdstip beschikbare informatie.”

„Artikel 8

Europese dimensie van het toezicht

De bevoegde autoriteiten in de ene lidstaat nemen bij de uitoefening van hun algemene taken naar behoren de gevolgen in overweging die hun besluiten, met name in noodsituaties, kunnen hebben voor de stabiliteit van het financiële stelsel van alle andere betrokken lidstaten, uitgaande van de op het desbetreffende tijdstip beschikbare informatie, rekening houdend met de noodzaak om het functioneren van de interne markt te verbeteren en de integratie van de Europese financiële markten te vergroten.”

Uitleg

De voorgestelde wijziging beoogt de door bevoegde autoriteiten na te streven doelstellingen betreffende de Europese dimensie van hun activiteiten verder te verduidelijken. Overweging 42 van het richtlijnvoorstel dient eveneens dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

Wijziging 5

Artikel 49 tot en met 51 van het richtlijnvoorstel

„TITEL VII

BEDRIJFSECONOMISCH TOEZICHT

HOOFDSTUK 1

Grondregels voor bedrijfseconomisch toezicht

AFDELING I

Bevoegdheden van de lidstaten van herkomst en van ontvangst

Artikel 49

Toezichtbevoegdheid van de lidstaat van herkomst

1.   Het bedrijfseconomisch toezicht op een instelling, met inbegrip van het bedrijfseconomisch toezicht op de werkzaamheden die deze instelling overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 33 en 34 uitoefent, berust bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst, onverminderd de bepalingen van de onderhavige richtlijn welke een bevoegdheid van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst inhouden.

2.   Lid 1 belet geenszins de uitoefening van toezicht op geconsolideerde basis.

Artikel 50

Bevoegdheid van de lidstaat van ontvangst

Door de lidstaat van ontvangst getroffen maatregelen mogen geen discriminerende of restrictieve behandeling inhouden uit hoofde van het feit dat aan de instelling in een andere lidstaat vergunning is verleend.

Artikel 51

Samenwerking inzake toezicht

[…]”

„TITEL VII

BEDRIJFSECONOMISCH TOEZICHT

HOOFDSTUK 1

Grondregels voor bedrijfseconomisch toezicht

AFDELING I

De lidstaten van herkomst en van ontvangst

Artikel 49

Toezichtbevoegdheid van de lidstaat van herkomst

1.   Het bedrijfseconomisch toezicht op een instelling, met inbegrip van het bedrijfseconomisch toezicht op de werkzaamheden die deze instelling overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 33 en 34 uitoefent, berust bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst, onverminderd de bepalingen van de onderhavige richtlijn welke een bevoegdheid van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst inhouden.

2.   Lid 1 belet geenszins de uitoefening van toezicht op geconsolideerde basis.

Artikel 50

Samenwerking tussen de lidstaten van herkomst en van ontvangst

[…]”

Uitleg

Artikel 50 van het richtlijnvoorstel herhaalt de derde alinea van artikel 41 van Richtlijn 2006/48/EG. Deze derde alinea verwijst naar de tweede alinea van artikel 41, die het toezicht op de liquiditeit van bijkantoren aan de orde stelt en de maatregelen die door lidstaten van ontvangst zouden kunnen worden genomen voortvloeiend uit de tenuitvoerlegging van hun monetair beleid  (3) . Deze derde alinea, die vanwege de verwijzing naar de bovengenoemde maatregelen verouderd is, dient ook te worden verwijderd zoals met de eerste en tweede alinea van hetzelfde artikel van Richtlijn 2006/48/EG is gebeurd  (4).

De voorgestelde wijziging beoogt de juridische duidelijkheid te verbeteren met betrekking tot de rollen van de autoriteiten van de lidstaten van herkomst en van ontvangst in de titels van de bovengenoemde bepalingen. In de eerste plaats zet artikel 49, lid 1, het beginsel van de bevoegdheid van de lidstaat van herkomst uiteen. Dit doet geen afbreuk aan de bepalingen van het richtlijnvoorstel dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst verantwoordelijkheid geeft. De verwijzing naar de bevoegdheid van de lidstaat van ontvangst in de titel van artikel 50 is daarom misleidend, aangezien dit aspect al in het vorige artikel aan de orde wordt gesteld. In de tweede plaats is artikel 50 onnodig aangezien het beginsel van non-discriminatie voortvloeit uit de bepalingen van het Verdrag zelf.

Wijziging 6

Artikel 54, lid 2 van het richtlijnvoorstel

„2.   Lid 1 belet niet dat de bevoegde autoriteiten van de verschillende lidstaten overeenkomstig deze richtlijn, Verordening [in te voegen door het Publicatiebureau] en andere richtlijnen die op kredietinstellingen van toepassing zijn, alsook de artikelen 31 en 35 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 informatie uitwisselen of aan de EBA doen toekomen. Deze informatie is onderworpen aan de voorwaarden met betrekking tot het in lid 1 bedoelde beroepsgeheim.”

„2.   Lid 1 belet niet dat de bevoegde autoriteiten van de verschillende lidstaten overeenkomstig deze richtlijn, Verordening [in te voegen door het Publicatiebureau] en andere richtlijnen die op kredietinstellingen van toepassing zijn, alsook de artikelen 31, 35 en 36 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 en artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1092/2010 informatie uitwisselen of aan de EBA doen toekomen. Deze informatie is onderworpen aan de voorwaarden met betrekking tot het in lid 1 bedoelde beroepsgeheim.”

Uitleg

De voorgestelde wijziging verduidelijkt dat de bevoegde autoriteiten en de EBA alle informatie aan het ESRB kunnen doen toekomen die het ESRB nodig heeft voor de uitvoering van zijn taken overeenkomstig de voorwaarden uiteengezet in artikel 36 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 en artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1092/2010. De ECB beveelt aan, waar van toepassing, gelijksoortige wijzigingen in overige relevante financiële sectorrichtlijnen op te nemen.

Wijziging 7

Artikel 59 van het richtlijnvoorstel

„Artikel 59

Doorgeven van informatie over monetaire, systeem- en betalingsaspecten

1.   De bepalingen van dit hoofdstuk houden geen belemmering voor een bevoegde autoriteit in om voor de uitoefening van haar taak dienstige gegevens mede te delen aan:

[…]

4.   In een noodsituatie als bedoeld in artikel 109, lid 1, staan de lidstaten de bevoegde autoriteiten toe dat zij onverwijld gegevens toezenden […].”

„Artikel 59

Doorgeven van informatie over monetaire, systeem- en betalingsaspecten

1.   Lidstaten nemen de geëigende maatregelen om obstakels te verwijderen die bevoegde autoriteiten belemmeren om voor de uitoefening van hun respectieve taken dienstige gegevens mede te delen aan:

[…]

4.   Lidstaten nemen de noodzakelijke maatregelen om te verzekeren dat, in een noodsituatie als bedoeld in artikel 109, lid 1, de bevoegde autoriteiten onverwijld gegevens toezenden […].”

Uitleg

De financiële crisis heeft bevestigd dat het verzekeren van passende regelingen voor informatie-uitwisseling tussen overheden en met name tussen centrale banken en toezichthoudende autoriteiten van het allergrootste belang is. De ECB suggereert daarom de methoden voor de uitwisseling van informatie tussen toezichthoudende autoriteiten en centrale banken van het ESCB, met inbegrip van de ECB, verder te verbeteren, wat betreft de informatie die relevant is voor de uitoefening van hun wettelijke taken, speciaal in noodsituaties (zie ook wijziging 12).

Wijziging 8

Artikel 64 van het richtlijnvoorstel

„Artikel 64

Toezichtbevoegdheden

Voor de toepassing van artikel 99 en Verordening [in te voegen door het Publicatiebureau] beschikken de bevoegde autoriteiten ten minste over de volgende bevoegdheden:

[…].”

„Artikel 64

Toezichtbevoegdheden

Voor de toepassing van artikel 99 en Verordening [in te voegen door het Publicatiebureau] beschikken de bevoegde autoriteiten ten minste over de volgende bevoegdheden:

[…]

k)

één of meerdere leden van het leidinggevend orgaan te verwijderen, indien zij niet voldoen aan de op grond van artikel 87 opgelegde vereisten.

Uitleg

De voorgestelde wijziging beoogt te verzekeren dat nationale wetten bevoegde autoriteiten de bevoegdheid geven passende maatregelen te nemen, met inbegrip van het verwijderen van leden van het leidinggevend orgaan en de belangrijkste bestuurders die niet voldoen aan de in artikel 87 van het richtlijnvoorstel bepaalde vereisten, in overeenstemming met internationale normen  (5).

Wijziging 9

Artikel 67, lid 1 van het richtlijnvoorstel

„1.   Dit artikel is van toepassing in alle volgende omstandigheden:

[…].”

„1.   Dit artikel is van toepassing in alle volgende omstandigheden:

[…]

n)

een instelling is bevonden aansprakelijk te zijn voor een ernstige schending van de nationale voorschriften die zijn vastgesteld op grond van Richtlijn 2005/60/EG tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme [voetnoot]”.

Uitleg

Bevoegde autoriteiten dienen de mogelijkheid te hebben om de vergunning van een instelling in te trekken op grond van artikel 18, onder f), van het richtlijnvoorstel, indien de instelling de regels van de Unie betreffende de voorkoming van witwassen van geld en financiering van terrorisme ernstig heeft geschonden.

Wijziging 10

Artikel 75, lid 5, van het richtlijnvoorstel

„5.   […]

De risicomanagementfunctie is in staat, indien nodig, onafhankelijk van de hoogste leiding rechtstreeks verslag uit te brengen aan het leidinggevend orgaan in zijn toezichtfunctie.

Het hoofd van de risicomanagementfunctie is een onafhankelijk hoog kaderlid met aparte verantwoordelijkheid voor de risicomanagementfunctie.

[…].”

„5.   […]

De risicomanagementfunctie is in staat, indien nodig, onafhankelijk van de hoogste leiding rechtstreeks verslag uit te brengen aan het leidinggevend orgaan in zijn toezichtfunctie en uiting te geven aan zijn bezorgdheid en dit orgaan, indien nodig, te waarschuwen, in het geval van specifieke risico-ontwikkelingen die de instelling beïnvloeden of kunnen beïnvloeden, onverminderd de verantwoordelijkheden van het leidinggevend orgaan in zowel zijn toezichthoudende functies en/of bestuursfuncties op grond van deze richtlijn en Verordening [in te voegen door het Publicatiebureau].

Het hoofd van de risicomanagementfunctie is een onafhankelijk hoog kaderlid met aparte verantwoordelijkheid voor de risicomanagementfunctie.

[…].”

Uitleg

De ECB beveelt deze voorgestelde wijziging aan om preciezer te omschrijven dat het uiten van bezorgdheid en het waarschuwen van het leidinggevend orgaan tot de taak van de risicomanagementfunctie behoren in zijn toezichthoudende hoedanigheid in het geval van ontwikkelingen die risicoposities van een instelling betreffen.

Wijziging 11

Artikel 87 van het richtlijnvoorstel

„Artikel 87

Leidinggevend orgaan

1.   De bevoegde autoriteiten eisen dat alle leden van het leidinggevend orgaan van een instelling steeds als voldoende betrouwbaar bekendstaan, over voldoende kennis, vaardigheden en ervaring beschikken en genoeg tijd aan de vervulling van hun taken besteden. De leden van het leidinggevend orgaan voldoen in het bijzonder aan de volgende vereisten:

[…]

b)

het leidinggevend orgaan in zijn geheel genomen beschikt over voldoende kennis, vaardigheden en ervaring om inzicht te hebben in de bedrijfsactiviteiten van de instelling, met inbegrip van de voornaamste risico's waaraan zij is blootgesteld.

[…]

5.   De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen met het oog op de specificatie van het volgende:

[…]

b)

het begrip „voldoende kennis, vaardigheden en ervaring van het leidinggevend orgaan in zijn geheel genomen”, als bedoeld in lid 1, onder b);

[…].”

„Artikel 87

Leidinggevend orgaan

1.   De bevoegde autoriteiten eisen dat alle leden van het leidinggevend orgaan van een instelling steeds als voldoende betrouwbaar bekendstaan, over voldoende kennis, vaardigheden en ervaring beschikken en genoeg tijd aan de vervulling van hun taken besteden. De leden van het leidinggevend orgaan voldoen in het bijzonder aan de volgende vereisten:

[…]

b)

het leidinggevend orgaan beschikt individueel en in zijn geheel genomen over voldoende kennis, vaardigheden en ervaring om inzicht te hebben in de bedrijfsactiviteiten van de instelling, met inbegrip van de voornaamste risico's waaraan zij is blootgesteld.

[…]

5.   De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen met het oog op de specificatie van het volgende:

[…]

b)

het begrip „voldoende kennis, vaardigheden en ervaring van het leidinggevend orgaan individueel en in zijn geheel genomen”, als bedoeld in lid 1, onder b);

[…].”

Uitleg

De wijziging beoogt te verzekeren dat niet alleen het leidinggevend orgaan in zijn geheel genomen, maar ook elk individueel lid van het leidinggevend orgaan de geëigende kennis en vereiste vaardigheden bezit (zie paragraaf 5.1 van het groenboek van de Commissie over Corporate governance in financiële instellingen en het beloningsbeleid  (6) ). In dit verband wordt voorgesteld dat aan de EBA ook de taak dient te worden toevertrouwd ontwerpen van technische reguleringsnormen te ontwikkelen om het begrip voldoende individuele kennis, vaardigheden en ervaring van leden van het leidinggevend orgaan te omschrijven.

Wijziging 12

Artikel 109, lid 1, van het richtlijnvoorstel

„1.   Als zich in een bankgroep een noodsituatie voordoet, met inbegrip van een situatie als bedoeld in artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, of een situatie van ongunstige ontwikkelingen op de markten, die de liquiditeit van de markt en de stabiliteit van het financiële stelsel kan ondermijnen in een van de lidstaten waar aan entiteiten van de groep vergunning is verleend of significante bijkantoren als bedoeld in artikel 52 zijn gevestigd, waarschuwt de consoliderende toezichthouder, behoudens hoofdstuk 1, afdeling 2, en, in voorkomend geval, de artikelen 54 en 58 van Richtlijn 2004/39/EG, zo spoedig mogelijk de EBA, het ESRB en de in artikel 59, lid 4, en artikel 60 bedoelde autoriteiten en deelt hij alle informatie mee die voor de uitoefening van hun taken van essentieel belang is. Deze verplichtingen gelden voor alle bevoegde autoriteiten. Als de in artikel 59, lid 4, bedoelde autoriteit kennis krijgt van een situatie als beschreven in de eerste alinea, waarschuwt zij zo spoedig mogelijk de in artikel 107 bedoelde bevoegde autoriteiten en de EBA.

Indien mogelijk gebruiken de bevoegde autoriteit en de in artikel 59, lid 4, bedoelde autoriteit de bestaande gedefinieerde communicatiekanalen.”

„1.   Als zich in een bankgroep een noodsituatie voordoet, met inbegrip van een situatie als bedoeld in artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, of een situatie van ongunstige ontwikkelingen op de markten, die de liquiditeit van de markt en de stabiliteit van het financiële stelsel kan ondermijnen in een van de lidstaten waar aan entiteiten van de groep vergunning is verleend of significante bijkantoren als bedoeld in artikel 52 zijn gevestigd, waarschuwt de consoliderende toezichthouder, behoudens hoofdstuk 1, afdeling 2, en, in voorkomend geval, de artikelen 54 en 58 van Richtlijn 2004/39/EG, zo spoedig mogelijk de EBA, hetESRB, centrale banken en de in artikel 60 bedoelde autoriteiten en deelt hij alle informatie mee die voor de uitoefening van hun taken relevant is. Als een centrale bank of het ESRB kennis krijgt van een situatie als beschreven in de eerste alinea, waarschuwt zij zo spoedig mogelijk de in artikel 107 bedoelde bevoegde autoriteiten en de EBA.

Indien mogelijk gebruiken de bevoegde autoriteiten, centrale banken en het ESRB de bestaande gedefinieerde communicatiekanalen.”

Uitleg

Zoals aangegeven in wijzigingen 4 en 5 van Advies CON/2009/17, beogen de voorgestelde wijzigingen het begrip„autoriteiten” in dit artikel te verduidelijken. Met name is het belangrijk duidelijk te maken dat de in artikel 59, lid 4, bedoelde autoriteiten overeenkomen met centrale banken en het ESRB en niet met bevoegde autoriteiten. Kruisverwijzingen door de tekst heen naar dit begrip „autoriteiten” dienen te worden vermeden om het lezen van het richtlijnvoorstel te vergemakkelijken en meer rechtszekerheid te scheppen.

De overige voorgestelde wijzigingen beogen de aard van de door te geven informatie te verduidelijken, in lijn met artikel 59 van het richtlijnvoorstel. Met name dient doorgegeven informatie niet alleen te worden afgebakend als „essentiële” informatie, maar dient daartoe ook elke informatie te behoren die „relevant” is voor de uitvoering van de taken van centrale banken en het ESRB  (7).

Wijziging 13

Artikel 126, lid 4, van het richtlijnvoorstel

„4.   De in lid 3, onder c), bedoelde variabelen zijn onder meer […].”

   ”

Uitleg

We verwijzen naar paragraaf 7 van het advies. De voorgestelde wijziging (schrappen van lid 4 van artikel 126 van het richtlijnvoorstel) zal het structurele element uit de anticyclische kapitaalbuffer verwijderen, hetgeen het richtlijnvoorstel in overeenstemming brengt met de operationele kenmerken van het Bazel III-akkoord. In deze context dient artikel 126, lid 8, onder h), van het richtlijnvoorstel dienovereenkomstig te worden geschrapt, alsook de verwijzing naar „structurele variabelen” in overweging 58 van het richtlijnvoorstel en de tweede en derde zin van overweging 60 van het richtlijnvoorstel.

Wijziging 14

Artikel 149, lid 6, van het richtlijnvoorstel

„6.   De lidstaten kunnen een kortere overgangsperiode vaststellen dan die welke in lid 1 is gespecificeerd, en dat op gelijk welk tijdstip tijdens die periode, indien zulks gerechtvaardigd wordt doordat er zich een buitensporige kredietgroei voordoet. Ingeval een lidstaat daartoe overgaat, geldt de kortere periode alleen voor de berekening van de instellingsspecifieke anticyclische kapitaalbuffer door instellingen waaraan in de betrokken lidstaat vergunning is verleend en waarvoor de aangewezen autoriteit verantwoordelijk is.”

„6.   De lidstaten kunnen voor de invoering van de kapitaalinstandhoudingsbuffer en de anticyclische kapitaalbuffer een kortere overgangsperiode vaststellen dan die welke in lid 1 is gespecificeerd en dat op gelijk welk tijdstip tijdens die periode indien zulks gerechtvaardigd wordt doordat er zich een buitensporige kredietgroei voordoet. Ingeval een lidstaat daartoe overgaat, kan de kortere periode die voor de anticyclische kapitaalbuffer is vastgesteld, door andere lidstaten worden erkend ten behoeve van de berekening van het instellingsspecifieke anticyclische kapitaalbuffervereiste door binnenlandse instellingen waaraan vergunning is verleend.”

Uitleg

Lidstaten waarin in de overgangsperiode zoals gespecificeerd in artikel 149, lid 1, van het richtlijnvoorstel een buitensporige kredietgroei plaatsvindt, kunnen overwegen de opbouw van de kapitaalinstandhoudingsbuffer en de anticyclische kapitaalbuffer te versnellen  (8) . Om regelgevingsarbitrage te vermijden, dient het de overige lidstaten te worden toegestaan de versnelde toepassing van de anticyclische kapitaalbuffer te erkennen.

Wijziging 15

Artikel 150, lid 5, van het richtlijnvoorstel (nieuw)

Geen tekst.

„5.   Uiterlijk op 31 december 2014 raadpleegt de Commissie de ESA's, het ESCB, het ESRB en overige betrokken partijen om de effectiviteit te evalueren van regelingen voor informatie-uitwisseling op grond van deze richtlijn, met name op grond van afdeling 2 van hoofdstuk 1 van titel VII en zal ze, waar nodig, voorstellen formuleren om deze voorzieningen en/of regelingen verder te ontwikkelen, waarbij met name de belangrijke informatiegerelateerde synergieën in aanmerking worden genomen tussen de centrale-bankiersfunctie en de prudentiële toezichthoudersfunctie, zowel in normale tijden als in tijden van stress.”

Uitleg

Zie paragraaf 11 van het advies.

Wijziging 16

Artikel 150, lid 6, van het richtlijnvoorstel (nieuw)

Geen tekst.

„6.   Uiterlijk op 31 december 2014 evalueert de EBA de toepassing van de bepalingen in deze richtlijn en Verordening [in te voegen door het Publicatiebureau] betreffende de samenwerking van de Unie en de lidstaten met derde landen en brengt ze daarover verslag uit. Die evaluatie identificeert eventuele leemtes en bepaalt welke gebieden verdere ontwikkeling behoeven wat betreft samenwerking, informatie-uitwisseling en wederkerigheidsregelingen met inbegrip van de tenuitvoerlegging van toezichtregels in derde landen.

De EBA beoordeelt ook de noodzaak voor de verdere ontwikkeling van samenwerkingsovereenkomsten tussen lidstaten en de EBA enerzijds en internationale financiële instellingen of lichamen zoals het IMF of de Raad voor financiële stabiliteit anderzijds.

De Commissie bestudeert de beoordeling in het EBA-verslag om te bepalen of wetgevingsvoorstellen noodzakelijk zijn.”

Uitleg

Om effectieve samenwerking en informatie-uitwisseling tussen autoriteiten van de Unie en de lidstaten met autoriteiten van derde landen te verzekeren, de tenuitvoerlegging van toezichtregels in deze landen te garanderen, alsook rekening houdend met het op grond van artikel 33 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 vastgestelde verslag, is het noodzakelijk dat de EBA deze materie uiterlijk op 31 december 2014 grondig onderzoekt en daarover rapporteert. Dit rapport dient ook de aspecten te bestrijken die verband houden met de samenwerking en informatie-uitwisselingsregelingen met internationale financiële instellingen. Op basis van de door dit rapport geïdentificeerde kwesties, zal de Commissie beoordelen of een wetgevingsvoorstel ter verbetering van dit kader noodzakelijk is.

Wijziging 17

Artikel 150, lid 7, van het richtlijnvoorstel (nieuw)

Geen tekst.

„7.   Na ontvangst van een mandaat van de Commissie, verkent de EBA of entiteiten uit de financiële sector die verklaren dat zij hun werkzaamheden overeenkomstig islamitische beginselen van het bankbedrijf uitvoeren, afdoende worden bestreken door de bepalingen van deze richtlijn en Verordening [in te voegen door het Publicatiebureau].

De Commissie evalueert het door de EBA opgestelde rapport en dient, indien nodig, een wetgevingsvoorstel in bij het Europees Parlement en de Raad.”

Uitleg

Gelet op de recente toename van het aantal entiteiten uit de financiële sector in Europa die hun werkzaamheden uitvoeren overeenkomstig islamitische beginselen van het bankbedrijf, beveelt de ECB aan dat aan de EBA de taak wordt toevertrouwd een volledige evaluatie van dit type financiële activiteit uit te voeren en de noodzaak te onderzoeken voor passende aanpassingen van het kader van het bankbedrijf in de Unie.


Formuleringsvoorstellen voor de ontwerpverordening

Door de Commissie voorgestelde tekst

Door de ECB voorgestelde wijzigingen (9)

Wijziging 1

Preambule van de ontwerpverordening (nieuwe vermelding)

„Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,”

„Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank,,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,”

Uitleg

Overeenkomstig artikel 296 van het Verdrag, dat bepaalt dat rechtshandelingen verwijzen naar adviezen waarin de Verdragen voorzien, is de voorgestelde wijziging noodzakelijk om weer te geven dat de handeling van de Unie wordt vastgesteld in overeenstemming met artikel 127, lid 4, en 282, lid 5, van het Verdrag die voorzien in de verplichting de ECB te raadplegen over elk voorstel voor een besluit van de Unie op de gebieden die onder haar bevoegdheid vallen.

Wijziging 2

Overweging 16 bis van de ontwerpverordening (nieuw)

Geen tekst.

(16 bis)

Het verslag van de groep deskundigen op hoog niveau inzake financieel toezicht in de Europese Unie, onder voorzitterschap van Jacques de Larosière, stelde dat microprudentieel toezicht niet in staat is financiële stabiliteit effectief te waarborgen zonder ontwikkelingen op macroniveau afdoende in aanmerking te nemen, terwijl macroprudentieel oversight niet zinvol is tenzij het op de een of andere manier invloed kan hebben op toezicht op het microniveau.

Nauwe samenwerking tussen de EBA en het ESRB is essentieel om het functioneren van het ESRB en de opvolging van diens waarschuwingen en aanbevelingen ten volle effectief te maken. Met name dient de EBA in staat te zijn aan het ESRB alle relevante informatie door te geven die door bevoegde autoriteiten overeenkomstig de in deze verordening uiteengezette rapportageverplichtingen is verzameld.

Uitleg

De voorgestelde overweging stelt het belang aan de orde van macroprudentieel oversight in de gehele Unie en verduidelijkt dat informatie die onderworpen is aan rapportageverplichtingen, zowel een micro- als macroprudentieel doel heeft. Een identieke overweging zou in het richtlijnvoorstel kunnen worden opgenomen.

Wijziging 3

Overweging 56 bis van de ontwerpverordening (nieuw)

Geen tekst.

(56 bis)

Een belangrijke uit de crisis voortvloeiende les is de noodzaak om de verliesabsorptiecapaciteit van toetsingsvermogen aanzienlijk te versterken. Met het oog op dit doel vereist het Bazel III-akkoord met betrekking tot vennootschappen op aandelen dat, „wil een instrument worden opgenomen in uit gewone aandelen bestaand tier 1-kapitaal, dan moet het aan alle in het akkoord aangegeven criteria voldoen en moet uitsluitend met gewone aandelen aan de criteria worden voldaan”. De verordening legt deze strikte criteria ten uitvoer „om de eigenvermogensinstrumenten van de hoogste kwaliteit voor internationaal actieve banken die vennootschappen op aandelen zijn, te bestrijken”.”

Uitleg

Het voorstel beoogt de desbetreffende bepalingen van het Bazel III-akkoord te onderstrepen met betrekking tot de toelaatbaarheidscriteria voor aandelen als uit gewone aandelen bestaande tier 1-instrumenten (zie ook wijzigingen 6, 7, 8 en 9).

Wijziging 4

Artikel 68 van de ontwerpverordening.

„(68)

Een hefboomwerkingsratio is een nieuw regelgevings- en toezichtshulpmiddel voor de Unie. Overeenkomstig internationale overeenkomsten moet deze eerst als een aanvullend instrument worden ingevoerd dat naar inzicht van de toezichthoudende autoriteiten op individuele instellingen kan worden toegepast. Dankzij de rapportageverplichtingen voor instellingen zouden een degelijke evaluatie en kalibrering kunnen worden gemaakt met het oog op een migratie naar een bindend vereiste in 2018.”

„(68)

Een hefboomwerkingsratio is een nieuw regelgevings- en toezichtshulpmiddel voor de Unie, overeenkomstig het Bazel III-akkoord. Deze moet eerst als een aanvullend instrument worden ingevoerd dat naar inzicht van de toezichthoudende autoriteiten op individuele instellingen kan worden toegepast. Dankzij de rapportageverplichtingen voor instellingen zouden een degelijke evaluatie en kalibrering kunnen worden gemaakt, om de verplichte toepassing van de hefboomwerkingsratio te verzekeren vanaf 2018.”

Uitleg

Deze wijziging verduidelijkt dat de hefboomwerkingsratio vanaf 1 januari 2018 van toepassing zal zijn.

Wijziging 5

Artikel 4 van de ontwerpverordening (nieuwe definities)

Geen tekst.

„ „Externe kredietbeoordelingsinstelling” (EKBI): een ratingbureau dat is geregistreerd of gecertificeerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1060/2009 of een centrale bank die kredietbeoordelingen afgeeft die zijn vrijgesteld van de toepassing van Verordening (EG) nr. 1060/2009.”

„ „Aangewezen EKBI”: een EKBI die door een instelling is aangewezen.”

Uitleg

Omwille van de duidelijkheid definieert de voorgestelde wijziging „EKBI” en „aangewezen EKBI” en voegt die definities toe aan de lijst van definities van de ontwerpverordening en het richtlijnvoorstel. Aangezien Verordening (EG) nr. 1060/2009  (10) EKBI's definieert als alle ratingbureaus die zijn geregistreerd of gecertificeerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1060/2009 of centrale banken die kredietbeoordelingen afgeven en zijn vrijgesteld van Verordening (EG) nr. 1060/2009, bestaat er geen noodzaak om in de ontwerpverordening en het richtlijnvoorstel „erkende” EKBI te definiëren. Om dezelfde reden dienen de overige bepalingen die naar deze termen verwijzen, dienovereenkomstig te worden gewijzigd. Omwille van sectoroverschrijdende consistentie beveelt de ECB ook aan te verzekeren dat de bepalingen overeenkomen met de met EKBI's verband houdende bepalingen in het onder discussie zijnde voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 2003/71/EG en 2009/138/EG wat de bevoegdheden van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen en van de Europese Autoriteit voor effecten en markten betreft  (11). Dit geldt ook voor de regels die verband houden met de mapping van kredietbeoordelingen van EKBI's en de mogelijkheid om het Gemengd Comité van ESA's in te schakelen  (12).

Wijziging 6

Artikel 24, lid 4, van de ontwerpverordening.

„4.   De EBA maakt, actualiseert en publiceert een lijst van de soorten kapitaalinstrumenten in elke lidstaat die tot uit gewone aandelen bestaande tier 1-instrumenten kunnen worden gerekend. De EBA maakt en publiceert deze lijst uiterlijk op 1 januari 2013.”

„4.   De bevoegde autoriteiten stellen de EBA in kennis van de soorten aandelen die zij volgens hun nationale recht toelaatbaar achten als uit gewone aandelen bestaande tier 1-instrumenten . De EBA evalueert deze soorten aandelen voortdurend en ontwikkelt een conceptlijst van de soorten aandelen in elke lidstaat die overeenkomstig lid 5 kunnen worden gerekend tot uit gewone aandelen bestaande tier 1-instrumenten.

Op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief kan de EBA besluiten juridisch advies in te winnen om de toelaatbaarheid van de door lidstaten aangegeven soorten aandelen te verifiëren aan de in artikel 26 omschreven voorwaarden.

Uitleg

De EBA dient bevoegd te zijn de soorten aandelen te evalueren die toelaatbaar worden geacht als uit gewone aandelen bestaande tier 1-instrumenten op basis van de van bevoegde autoriteiten ontvangen informatie en in overeenstemming met de in de ontwerpverordening gedefinieerde regels, met name artikel 26, lid 1, van de ontwerpverordening. Te dien einde kan de EBA ook extern juridisch advies inwinnen om de toelaatbaarheid van bepaalde door lidstaten aangegeven soorten aandelen te beoordelen.

Wijziging 7

Artikel 24, leden 5 en 6, van de ontwerpverordening (nieuw)

Geen tekst.

„5.   De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen die de soorten aandelen inventariseren die voldoen aan de in artikel 26 omschreven voorwaarden.

De EBA legt de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 1 januari 2013 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend om de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen van technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

6.   Alleen de soorten aandelen die opgenomen zijn in de door de Commissie overeenkomstig lid 5 vastgestelde uitvoeringshandeling, worden toelaatbaar geacht als uit gewone aandelen bestaande tier 1-instrumenten.

De bevoegde autoriteiten houden voortdurend toezicht op de naleving van de in hoofdstuk 2 omschreven voorwaarden voor uit gewone aandelen bestaand tier 1-kapitaal.”

Uitleg

De EBA dient bevoegd te zijn de soorten aandelen te evalueren die toelaatbaar zijn als uit gewone aandelen bestaande tier 1-instrumenten op basis van de van bevoegde autoriteiten ontvangen informatie en in overeenstemming met de in de ontwerpverordening gedefinieerde regels, met name artikel 26, lid 1. De ECB stelt voor dat de door de EBA gemaakte conceptlijst wordt omgezet in een uitvoeringshandeling van de Commissie.

Wijziging 8

Artikel 26, lid 1, van de ontwerpverordening.

„1.   Kapitaalinstrumenten worden uitsluitend als de volgende voorwaarden zijn vervuld als uit gewone aandelen bestaande tier 1-instrumenten aangemerkt:

[…].”

„1.   Kapitaalinstrumenten uitgegeven door andere instellingen dan vermeld in artikel 27 bestaan uit aandelen van ondernemingen op de in artikel 24, lid 4, bedoelde lijst en worden uitsluitend als de volgende voorwaarden zijn vervuld als uit gewone aandelen bestaande tier 1-instrumenten aangemerkt:

[…].”

Uitleg

De ontwerpverordening verwijst naar „kapitaalinstrumenten” als componenten van uit gewone aandelen bestaande tier 1-bestanddelen. Het Bazel III-akkoord verwijst naar „gewone aandelen” als de belangrijkste vorm van uit gewone aandelen bestaand tier 1-kapitaal. De ECB beveelt aan te verduidelijken dat uit gewone aandelen bestaande tier 1-instrumenten uitsluitend zullen bestaan uit aandelen die voldoen aan de criteria in artikel 26, lid 1, van de ontwerpverordening.

Wijziging 9

Artikel 26, lid 3, van de ontwerpverordening.

„3.   De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen met het oog op de specificatie van het volgende:

a)

de toepasselijke vormen en aard van indirecte financiering van kapitaalinstrumenten;

b)

de betekenis van uitkeerbare posten ter bepaling van het beschikbare bedrag voor uitkering aan de houders van eigenvermogensinstrumenten van een instelling.”

„3.   De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen met het oog op de specificatie van het volgende:

a)

de toepasselijke vormen en aard van indirecte financiering van kapitaalinstrumenten;

b)

de betekenis van uitkeerbare posten ter bepaling van het beschikbare bedrag voor uitkering aan de houders van eigenvermogensinstrumenten van een instelling;

c)

de betekenis van preferentiële uitkeringen;

d)

de definitie en implicaties van „opvangen van het eerste en in verhouding grootste deel van de verliezen wanneer deze zich voordoen”;

e)

de aard van een maximum of andere beperking van het maximumniveau van uitkeerbare posten.

Uitleg

De ECB is van mening dat de EBA op de bovengenoemde gebieden ontwerpen van technische reguleringsnormen dient te ontwikkelen om de geharmoniseerde toepassing te verbeteren van de criteria voor de toelaatbaarheid van aandelen als uit gewone aandelen bestaande tier 1-bestanddelen in de lidstaten.

Wijziging 10

Artikel 46 van de ontwerpverordening.

„Artikel 46

Andere uitzonderingen op en alternatieven voor aftrek wanneer consolidatie wordt toegepast

1.   Als alternatief voor de aftrek van het bezit van een instelling aan uit gewone aandelen bestaande tier 1-instrumenten van verzekeringsondernemingen, herverzekeringsondernemingen en verzekeringsholdings waarin de instelling een significante deelneming heeft, kunnen bevoegde autoriteiten instellingen toestaan de methoden 1, 2 of 3 van bijlage I bij Richtlijn 2002/87/EG toe te passen. De instelling past de gekozen methode consequent toe in de tijd. Een instelling mag methode 1 uitsluitend toepassen (consolidatie van jaarrekeningen) als zij de voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit heeft gekregen. De bevoegde autoriteit mag een dergelijke toestemming uitsluitend verlenen indien zij ervan overtuigd is dat het geïntegreerd beheer en de interne controle van de entiteiten die onder de consolidatie volgens methode 1 zouden vallen, toereikend zijn.

[…]

3.   Bevoegde autoriteiten kunnen in de volgende gevallen instellingen toestaan het in artikel 33, lid 1, de punten h) en i), bedoelde bezit van een bestanddeel niet af te trekken:

a)

wanneer het gaat om een deelneming in een relevante entiteit die onder hetzelfde aanvullende toezicht overeenkomstig Richtlijn 2002/87/EG als de instelling valt;

b)

wanneer een in artikel 25 bedoelde instelling een deelneming heeft in een andere dergelijke instelling of in haar centrale of regionale kredietinstelling, en aan de volgende voorwaarden is voldaan:

[…].”

„Artikel 46

Andere uitzonderingen op en alternatieven voor aftrek wanneer consolidatie wordt toegepast

1.   Als alternatief voor de aftrek van het bezit van een instelling aan uit gewone aandelen bestaande tier 1-instrumenten van verzekeringsondernemingen, herverzekeringsondernemingen en verzekeringsholdings waarin de instelling een significante deelneming heeft, kunnen bevoegde autoriteiten instellingen toestaan de methoden 1, 2 of 3 van bijlage I bij Richtlijn 2002/87/EG toe te passenmits de toepassing van deze methoden niet resulteert in een hoger eigen vermogen vergeleken met de aftrekaanpak op het niveau van de instellingen en financiële instellingen bedoeld in artikel 16. De instelling past de gekozen methode consequent toe in de tijd. Een instelling mag methode 1 uitsluitend toepassen (consolidatie van jaarrekeningen) als zij de voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit heeft gekregen. De bevoegde autoriteit mag een dergelijke toestemming uitsluitend verlenen indien zij ervan overtuigd is dat het geïntegreerd beheer en de interne controle van de entiteiten die onder de consolidatie volgens methode 1 zouden vallen, toereikend zijn.

[…]

3.   Bevoegde autoriteiten kunnen in de volgende gevallen instellingen toestaan het in artikel 33, lid 1, de punten h) en i), bedoelde bezit van een bestanddeel niet af te trekken:

a)

wanneer het gaat om een deelneming in een relevante entiteit die onder hetzelfde aanvullende toezicht overeenkomstig Richtlijn 2002/87/EG als de instelling valt;

b)

wanneer het alternatief voor aftrek niet resulteert in een hoger eigen vermogen vergeleken met de aftrekaanpak op het niveau van instellingen en financiële instellingen bedoeld in artikel 16;

c)

wanneer een in artikel 25 bedoelde instelling een deelneming heeft in een andere dergelijke instelling of in haar centrale of regionale kredietinstelling, en aan de volgende voorwaarden is voldaan:

[…].”

Uitleg

De ECB begrijpt dat het elimineren van het dubbel gebruik van wettelijk eigen vermogen op sectorniveau (door het aftrekken van significante deelnemingen in verzekeringsondernemingen) en het vaststellen van extra eigenvermogensvereisten op het niveau van het financieel conglomeraat (door gebruik van één van de drie methoden vastgelegd in bijlage I bij Richtlijn 2002/87/EG) elkaar niet uitsluiten. Als gevolg dient een alternatief voor de aftrekaanpak zoals door de GHOS overeengekomen niet te resulteren in een hoger wettelijk eigen vermogen op groepsniveau van instellingen en financiële instellingen als bedoeld in artikel 16 van de ontwerpverordening..

Wijziging 11

Artikel 95 van de ontwerpverordening.

„Artikel 95

Rapportage inzake eigenvermogensvereisten

1.   Instellingen die hun eigenvermogensvereisten voor positierisico berekenen, brengen ten minste om de drie maanden over deze eigenvermogensvereisten verslag uit.

Deze rapportage voorziet ook in financiële informatie die is opgesteld overeenkomstig het kader voor financiële verslaggeving dat krachtens Verordening (EG) nr. 1606/2002 en Richtlijn 86/635/EEG op de instelling van toepassing is, voor zover dit noodzakelijk is om een volledig beeld te krijgen van het risicoprofiel van de activiteiten van de instelling.

De rapportage door instellingen inzake de in artikel 87 vastgestelde verplichtingen moet ten minste tweemaal per jaar plaatsvinden.

Instellingen delen de resultaten en alle gevraagde desbetreffende gegevens mee aan de bevoegde autoriteiten.

2.   De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen ter bepaling van de uniforme formats, frequenties en data van de rapportage, alsook van de IT-oplossingen die voor deze rapportage moeten worden toegepast. De rapportageformats dienen in verhouding te staan tot de aard, de schaal en de complexiteit van de activiteiten van de instellingen. De EBA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 1 januari 2013 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de eerste alinea bedoelde uitvoeringsnormen overeenkomstig de in artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 bedoelde procedure vast te stellen.”

„Artikel 95

Rapportage inzake eigenvermogensvereisten en financiële informatie

1.   Instellingen rapporten ten minste op kwartaalbasis over de in artikel 87 vastgelegde verplichtingen..

1 bis.   Deze rapportage voorziet ook in financiële informatie die is opgesteld overeenkomstig het kader voor financiële verslaggeving dat krachtens Verordening (EG) nr. 1606/2002 en Richtlijn 86/635/EEG op de instelling van toepassing is, voor zover:

a)

de EBA deze informatie noodzakelijk acht om een volledig beeld te krijgen van het risicoprofiel van de activiteiten van de instelling;

b)

de EBA, in samenwerking met het ESRB, deze informatie noodzakelijk acht voor het uitvoeren van macroprudentiële oversighttaken, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1092/2010 en Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Instellingen delen de resultaten en alle gevraagde desbetreffende gegevens tijdig mee aan de bevoegde autoriteiten.

2.   De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen ter bepaling van de definities, indelingscriteria, uniforme formats, frequenties en data van de rapportage, alsook van de IT-oplossingen die voor deze rapportage moeten worden toegepast. De rapportageformats en -frequentie dienen in verhouding te staan tot de aard, de schaal en de complexiteit van de activiteiten van de instellingen. De EBA raadpleegt het ESRB over de ontwikkeling van ontwerpen van technische uitvoeringsnormen die verband houden met de in lid 1a, onder b) bedoelde informatie.

De EBA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 1 januari 2013 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de eerste alinea bedoelde uitvoeringsnormen overeenkomstig de in artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 bedoelde procedure vast te stellen.”

Uitleg

Deze wijziging verduidelijkt de huidige rechtsgrondslag voor de vaststelling van de COREP-rapportageformats en voert een rechtsgrondslag in voor FINREP-rapportageformats  (13). Bovendien beveelt de ECB aan dat rapportage op kwartaalbasis plaatsvindt, binnen twee maanden na het referentiekwartaal om een betere informatiestroom te verzekeren. Ook dient te worden verduidelijkt dat de voor macroprudentiële oversightdoeleinden verschafte informatie gemeenschappelijke definities en indelingscriteria dient te volgen. De EBA en het ESRB dienen samen te werken om de reikwijdte te bepalen van de financiële informatie die noodzakelijk is ten behoeve van macroprudentieel oversight. Het zal belangrijk te zijn te verzekeren dat de rapportageformats en frequenties worden aangepast aan de omvang van de instellingen. Om noodzakelijke informatie te verzamelen voor het uitvoeren van macroprudentiële oversighttaken met betrekking tot de rapportageverplichtingen voor grote uitzettingen, liquiditeitsrapportage en hefboomwerkingsratio  (14) , suggereert de ECB ten minste kwartaalrapportage in te voeren en het ESRB te betrekken bij de ontwikkeling van de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen. Tenslotte zouden de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen, in lijn met het evenredigheidsbeginsel, specifieke vereisten kunnen bevatten in termen van frequentie van de rapportage, afhankelijk van de aard, schaal en complexiteit van de werkzaamheden van de instellingen.

Wijziging 12

Artikel 130 van de ontwerpverordening.

Afdeling 3

Erkenning en mapping van kredietbeoordelingen

Onderafdeling 1

Erkenning van EKBI’s

Artikel 130

EKBI's

1.   Een externe kredietbeoordeling mag voor de bepaling van het risicogewicht van een uitzetting op basis van dit hoofdstuk alleen worden gebruikt als deze is afgegeven door een erkende EKBI of bekrachtigd is door een erkende EKBI overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1060/2009.

2.   Erkende EKBI’s zijn alle ratingbureaus die geregistreerd of gecertificeerd zijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1060/2009 en centrale banken die kredietbeoordelingen afgeven die vrijgesteld zijn van Verordening (EG) nr. 1060/2009.

3.   De EBA publiceert een lijst van erkende EKBI’s.”

Afdeling 3

Gebruik en mapping van kredietbeoordelingen

Onderafdeling 1

EKBI's

Artikel 130

Gebruik van kredietbeoordelingen door EKBI's

1.   Een externe kredietbeoordeling mag voor de bepaling van het risicogewicht van een uitzetting op basis van dit hoofdstuk alleen worden gebruikt als deze is afgegeven of bekrachtigd door een EKBI overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1060/2009.

2.   

   De EBA publiceert de lijst van EKBI's overeenkomstig artikel 2, lid 4, en 18, lid 3 van Verordening (EG) nr. 1060/2009 op haar website.

Uitleg

De voorgestelde wijziging beoogt de ontwerpverordening in overeenstemming te brengen met de thans in Verordening (EG) nr. 1060/2009 opgenomen procedure, op grond waarvan respectievelijk de EAEM en de Commissie de lijsten bepalen van ratingbureaus en centrale banken die zijn vrijgesteld van de toepassing van Verordening (EG) nr. 1060/2009 (zie ook wijzigingen 5, 14 en 15).

Wijziging 13

Artikel 238, lid 6, van de ontwerpverordening.

„6.   De bevoegde autoriteiten houden de EBA op de hoogte van de specifieke gevallen, waarvan sprake is in lid 2, waarin de mogelijke vermindering van de risicogewogen uitzettingsbedragen door een overeenkomstige overdracht van kredietrisico aan derden niet gerechtvaardigd is, en het gebruik dat de instellingen van lid 4 maken. De EBA gaat na welke werkwijzen op dit gebied worden gevolgd en geeft overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 richtsnoeren.”

„6.   De bevoegde autoriteiten houden de EBA op de hoogte van de specifieke gevallen, waarvan sprake is in lid 2, waarin de mogelijke vermindering van de risicogewogen uitzettingsbedragen door een overeenkomstige overdracht van kredietrisico aan derden niet gerechtvaardigd is, en het gebruik dat de instellingen van lid 4 maken. De EBA gaat na welke werkwijzen op dit gebied worden gevolgd en ontwikkelt overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, in het licht van de geconstateerde beste praktijken, ontwerpen van technische uitvoeringsnormen .”

Uitleg

De ECB is van mening dat, om gelijkwaardige concurrentievoorwaarden op het gebied van securitisatie te verzekeren en de transparantie en duidelijkheid van de van toepassing zijnde regels te vergroten, de EBA eerder ontwerpen van technische uitvoeringsnormen dan richtsnoeren dient te ontwikkelen, met betrekking tot de erkenning van een significante overdracht van kredietrisico, hetgeen een vermindering in risicogewogen uitzettingsbedragen mogelijk maakt. Het verbeteren van de transparantie en duidelijkheid van de regels op dit gebied zou niet alleen bijdragen tot het verzekeren van gelijkwaardige concurrentievoorwaarden over de grenzen heen en onder marktdeelnemers, maar ook de voorwaarden stellen voor de revitalisering van securitisatiemarkten. Een gelijksoortige wijziging wordt voorgesteld voor artikel 239, lid 6, van de ontwerpverordening.

Wijziging 14

Artikel 262 van de ontwerpverordening.

„Artikel 262

Erkenning van EKBI’s

1.   De instellingen mogen voor de bepaling van het risicogewicht van een securitisatiepositie van kredietbeoordelingen van een erkende EKBI slechts gebruik maken wanneer de kredietbeoordeling is gegeven door een EKBI of is bevestigd door een erkende EKBI overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1060/2009.

2.   Erkende EKBI’s zijn alle ratingbureaus die geregistreerd of gecertificeerd zijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1060/2009 en centrale banken die kredietbeoordelingen afgeven die vrijgesteld zijn van Verordening (EG) nr. 1060/2009.

3.   De EBA publiceert een lijst van erkende EKBI’s.”

„Artikel 262

Gebruik van kredietbeoordelingen door EKBI's

   De instellingen mogen voor de bepaling van het risicogewicht van een securitisatiepositie van kredietbeoordelingen slechts gebruik maken wanneer de kredietbeoordeling is gegeven of bevestigd door een EKBI overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1060/2009.

   

   ”

Uitleg

Zie wijzigingen 5, 12 en 15.

Wijziging 15

Artikel 263 van de ontwerpverordening.

„Artikel 263

Vereisten waaraan de kredietbeoordelingen van EKBI's moeten voldoen

Voor de berekening van risicogewogen uitzettingsbedragen overeenkomstig afdeling 3 gebruiken de instellingen een kredietbeoordeling van een erkende EKBI slechts indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

[…]

b)

de kredietbeoordelingen, procedures, methoden, aannames en de belangrijkste elementen ter ondersteuning van de beoordelingen zijn door de EKBI gepubliceerd. Tevens publiceert de EKBI verlies- en kasstroomanalyses en gegevens betreffende de gevoeligheid van de ratings voor veranderingen in de onderliggende ratingveronderstellingen, met inbegrip van de prestaties van poolactiva.Informatie die slechts aan een beperkt aantal entiteiten ter beschikking is gesteld, wordt geacht te zijn gepubliceerd. Informatie die slechts aan een beperkt aantal entiteiten ter beschikking is gesteld, wordt geacht te zijn gepubliceerd. De kredietbeoordelingen worden opgenomen in de overgangsmatrix van de EKBI;

[…].”

„Artikel 263

Vereisten waaraan de kredietbeoordelingen van EKBI's moeten voldoen

Voor de berekening van risicogewogen uitzettingsbedragen overeenkomstig afdeling 3 gebruiken de instellingen een kredietbeoordeling van een EKBI slechts indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

[…]

(b)

de EKBI publiceert verlies- en kasstroomanalyses en gegevens betreffende de gevoeligheid van de ratings voor veranderingen in de onderliggende ratingveronderstellingen, met inbegripvan de prestaties van poolactiva, alsook de kredietbeoordelingen, procedures, methoden, aannames en de belangrijkste elementen ter ondersteuning van de beoordelingen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1060/2009. Informatie die slechts aan een beperkt aantal entiteiten ter beschikking is gesteld, wordt niet geacht te zijn gepubliceerd. De kredietbeoordelingen worden opgenomen in de overgangsmatrix van de EKBI;

[…].”

Uitleg

De wijzigingen beogen te verduidelijken dat de vereisten in de ontwerpverordening een aanvulling vormen op de reeds in Verordening (EG) nr. 1060/2009 voorziene vereisten.

Wijziging 16

Artikel 295, lid 2, onder b), van het richtlijnvoorstel

„b)

de bevoegde autoriteit van de ctp waarvan sprake is in punt a), heeft een document gepubliceerd dat bevestigt dat die ctp voldoet aan alle aanbevelingen voor centrale tegenpartijen die door het Comité betalingen en verrekeningen en het Technisch Comité van de Internationale organisatie van effectentoezichthouders zijn gepubliceerd;”

„b)

de bevoegde autoriteiten voor toezicht en oversight van de ctp waarvan sprake is in punt a), hebben een document gepubliceerd dat bevestigt dat die ctp voldoet aan van toepassing zijnde internationale normen voorctp's die door het Comité betalingen en verrekeningen en het Technisch Comité van de Internationale organisatie van effectentoezichthouders zijn gepubliceerd;”

Uitleg

Dit artikel stelt voorwaarden op grond waarvan de „bevoegde autoriteit” bevestigt dat de centrale tegenpartij (ctp) voldoet aan alle aanbevelingen voor ctp's die door het Comité betalingen en verrekeningen en de Internationale organisatie van effectentoezichthouders (CPSS/IOSCO) zijn gepubliceerd. De „bevoegde autoriteit” alleen kan de gezamenlijke bevoegdheden van effectenregelgevers en toezichthouders niet afdoende waarnemen. Daarom dient in plaats daarvan verwezen te worden naar „de bevoegde autoriteiten voor toezicht en oversight van de ctp”, in overeenstemming met Advies CON/2011/1  (15) . Dit zou ook in lijn zijn met de CPSS/IOSCO-ontwerpbeginselen voor financiële marktinfrastructuren (FMI's) die bepalen dat van de desbetreffende autoriteiten, in overeenstemming met hun respectieve verantwoordelijkheden voor regulering, toezicht, en oversight van een FMI, wordt verwacht dat ze hun eigen beoordelingen van de FMI uitvoeren  (16) . Voorts kan de verwijzing naar CPSS/IOSCO-aanbevelingen voor ctp's spoedig verouderd zijn, omdat de aanbevelingen zullen worden vervangen door beginselen voor FMI's. Het gebruik van een algemenere term zou daarom meer aangewezen zijn om misverstanden te voorkomen en voorbereid te zijn op komende ontwikkelingen.

Wijziging 17

Artikel 296, lid 5, onder b), van het richtlijnvoorstel

„b)

de wetten, voorschriften, regels en contractuele regelingen die van toepassing zijn op of bindend zijn voor die instelling of de ctp waarborgen in geval van wanbetaling of insolventie van het clearinglid de overdracht van de posities van de instelling met betrekking tot die contracten en transacties en van de bijbehorende zekerheid aan een ander clearinglid binnen de toepasselijke margerisicoperiode.”

„b)

de wetten, voorschriften, regels en contractuele regelingen die van toepassing zijn op of bindend zijn voor die instelling of de ctp vergemakkelijken in geval van wanbetaling of insolventie van het clearinglid de overdracht van de posities van de instelling met betrekking tot die contracten en transacties en van de bijbehorende zekerheid aan een ander clearinglid binnen de toepasselijke margerisicoperiode.”

Uitleg

De ontwerpverordening bepaalt dat de lagere eigenvermogensvereisten voor directe deelnemers alleen zouden gelden voor portefeuilles van cliënten wanneer die zowel volledig zijn gescheiden van de portefeuilles van het clearinglid van de cliënt, als wordt gewaarborgd dat de posities zouden kunnen worden overgedragen aan een ander clearinglid in het geval van wanbetaling van het clearinglid van de cliënt. In andere omstandigheden zouden er voor cliënten veel hogere eigenvermogensvereisten zijn verbonden aan zuiver bilaterale transacties. Terwijl de eerste voorwaarde in de praktijk kan worden verwezenlijkt (en zal worden aangemoedigd door het voorgestelde CPSS/IOSCO-beginsel betreffende scheiding  (17) , kan het in alle omstandigheden verschaffen van juridische zekerheid ten aanzien van overdraagbaarheid moeilijk blijken te zijn en wellicht onmogelijk te verwezenlijken. Ctp's proberen overdraagbaarheid echter al vaak te vergemakkelijken, hetgeen van hen zal worden vereist op grond van de voorgestelde CPSS/IOSCO-beginselen. De ECB zou daarom willen suggereren de term „waarborgen” te vervangen door „vergemakkelijken”, hetgeen een vermindering in het kapitaalvereiste zou opleveren indien ctp's maatregelen nemen die overdraagbaarheid ondersteunen, maar niet werkelijk „waarborgen”. In deze context dient in gedachten te worden gehouden dat een gezonde scheiding van posities en zekerheden vanuit een gezichtspunt van financiële stabiliteit al bevorderlijk is, aangezien het de cliënt beschermt tegen kredietrisico in verband met de wanbetaling van zijn clearinglid. Gezien de toezegging van de G20 om centrale clearing uit te breiden tot alle gestandaardiseerde OTC-derivatenproducten  (18) , en aangezien in de praktijk veel kleinere deelnemers alleen indirect toegang zullen hoeven te hebben tot een dergelijke clearing, zou deze wijziging bevorderlijk zijn voor het effectief gestand doen van de G20-toezegging en voor de bevordering van financiële stabiliteit.

Wijziging 18

Artikel 299, lid 7, van de ontwerpverordening.

„7.   De EBA ontwikkelt technische uitvoeringsnormen met het oog op de specificatie van het volgende:

a)

de frequentie en de datums van de in lid 1 gespecificeerde berekeningen;

b)

de frequentie, de datums en het uniforme formaat van de in lid 4 gespecificeerde kennisgeving;

c)

de situaties waarin de bevoegde autoriteit van een instelling die als een clearinglid optreedt, een hogere berekenings- en rapportagefrequentie mag vereisen dan die overeenkomstig de punten a) en b).

DDe EBA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 1 januari 2014 aan de Commissie voor.”

„7.   De EBA, in nauwe samenwerking met de bevoegde autoriteiten voor toezicht en oversight van ctp's, ontwikkelt technische uitvoeringsnormen met het oog op de specificatie van het volgende:

a)

de frequentie en de datums van de in lid 1 gespecificeerde berekeningen;

b)

de frequentie, de datums en het uniforme formaat van de in lid 4 gespecificeerde kennisgeving;

c)

de situaties waarin de bevoegde autoriteit van een instelling die als een clearinglid optreedt, een hogere berekenings- en rapportagefrequentie mag vereisen dan die overeenkomstig de punten a) en b).

De EBA, in nauwe samenwerking met de bevoegde autoriteiten voor toezicht en oversight van ctp's, legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 1 januari 2014 aan de Commissie voor.”

Uitleg

Een adequaat niveau van kapitaalvereisten is essentieel voor financiële stabiliteit. Nauwe samenwerking tussen effectenregelgevers, banktoezichthouders en centrale banken als toezichthouders is nodig om overlappende regelgeving of mazen in de wetgeving te vermijden. Onder de CPSS/IOSCO-aanbevelingen worden regelgevers en toezichthouders op gelijke voet geplaatst. De ontwikkeling van ontwerpen van technische uitvoeringsnormen en vereisten voor ctp's door een autoriteit van de Unie dient daarom te worden uitgevoerd in samenwerking met leden van het ESCB.

Wijziging 19

Artikel 402 van de ontwerpverordening.

„Artikel 402

Naleving van liquiditeitsvereisten

Wanneer een kredietinstelling niet aan het vereiste van artikel 401, lid 1, voldoet of verwacht wordt dat zij niet aan dit vereiste zal voldoen, stelt zij de bevoegde autoriteiten daarvan onmiddellijk in kennis en legt zij de bevoegde autoriteit zonder onnodige vertraging een plan voor om de naleving van artikel 401 te gepasten tijde te herstellen. Totdat de naleving is hersteld, brengt de instelling dagelijks een rapportage uit van de posten aan het eind van elke werkdag tenzij de bevoegde autoriteit toestemming geeft voor een rapportage met een lagere frequentie en langere termijn. De bevoegde autoriteiten baseren zich voor die toestemming uitsluitend op de individuele situatie van een instelling. Zij zien toe op de uitvoering van het herstelplan en vereisten in voorkomend geval een sneller herstel.”

„Artikel 402

Naleving van liquiditeitsvereisten

Wanneer een instelling niet aan het vereiste van artikel 401, lid 1, voldoet of verwacht wordt dat zij niet aan dit vereiste zal voldoen, stelt zij de bevoegde autoriteiten daarvan onmiddellijk in kennis en legt zij de bevoegde autoriteit zonder onnodige vertraging een plan voor om de naleving van artikel 401 te gepasten tijde te herstellen. Totdat de naleving is hersteld, brengt de instelling dagelijks een rapportage uit van de posten aan het eind van elke werkdag tenzij de bevoegde autoriteit toestemming geeft voor een rapportage met een lagere frequentie en langere termijn. De bevoegde autoriteiten baseren zich voor die toestemming uitsluitend op de individuele situatie van een instelling. Zij zien toe op de uitvoering van het herstelplan en vereisten in voorkomend geval een sneller herstel.

De EBA, in samenwerking met het ESRB, verstrekt leidraden betreffende de naleving van liquiditeitsvereisten, met inbegrip van beginselen voor het mogelijk gebruik van de voorraad liquide activa in een stressscenario en hoe om te gaan met niet-naleving.

Uitleg

Een adequaat nalevingskader voor het liquiditeitsdekkingsvereiste dient instellingen toe te staan de voorraad liquide activa in een stressscenario aan te spreken. Een dergelijk kader is niet alleen zeer belangrijk voor microprudentiële doeleinden, maar ook vanuit een wijder markt- en systeembreed perspectief. Indien het liquiditeitsdekkingsvereiste te allen tijde een bindende beperking wordt, kan het vereiste het procyclische effect versterken en de impact van liquiditeitsschokken verergeren, aangezien kredietinstellingen niet in staat zouden zijn hun liquide activa te gebruiken om op een schok te reageren. Dit zou kunnen leiden tot paniekverkopen, het oppotten van liquiditeit en het beperken van krediet.

Artikel 402 van de ontwerpverordening introduceert een basiskader voor naleving van liquiditeitsvereisten dat bevoegde autoriteiten een discretionaire bevoegdheid geeft om een adequaat gebruik en herstel van de pool van liquide activa te verzekeren. Naar de mening van de ECB dient de EBA, in samenwerking met het ESRB, te worden betrokken bij het formuleren van leidraden betreffende de mogelijke vrijgave en opbouw van de pool van liquide activa in tijden van stress.

In overeenstemming met overwegingen 74 en 75 van de ontwerpverordening, begrijpt de ECB dat deze bepaling alleen dient te gelden voor beleggingsondernemingen en ze zou daarom willen aanbevelen in het hele artikel de verwijzing naar „kredietinstellingen” te vervangen door het begrip „instellingen”.

Wijziging 20

Artikel 404, lid 1, van de ontwerpverordening.

„1.   Instellingen rapporteren de volgende posten als liquide activa, tenzij zij uit hoofde van lid 2 zijn uitgesloten en uitsluitend wanneer de liquide activa aan de voorwaarden van lid 3 voldoen:

a)

contanten en deposito's aangehouden bij centrale banken, voor zover deze deposito's in tijden van stress kunnen worden opgevraagd;

b)

overdraagbare activa met een zeer hoge liquiditeit en kredietkwaliteit;

c)

overdraagbare activa, zijnde vorderingen op of gegarandeerd door de centrale overheid van een lidstaat of een derde land indien de instelling een liquiditeitsrisico loopt in die lidstaat of dat derde land dat het dekt door het aanhouden van deze liquide activa;

d)

overdraagbare activa met een hoge liquiditeit en kredietkwaliteit.

[…].”

„1.   Instellingen rapporteren de volgende posten als liquide activa, tenzij zij uit hoofde van lid 2 zijn uitgesloten en uitsluitend wanneer de liquide activa aan de voorwaarden van lid 3 voldoen:

a)

contanten;

b)

deposito's aangehouden bij centrale banken, voor zover deze deposito's in tijden van stress kunnen worden opgevraagd;

c)

overdraagbare activa met een zeer hoge liquiditeit en kredietkwaliteit;

d)

overdraagbare activa, zijnde vorderingen op of gegarandeerd door de centrale overheid van een lidstaat of een derde land indien de instelling een liquiditeitsrisico loopt in die lidstaat of dat derde land dat het dekt door het aanhouden van deze liquide activa;

e)

overdraagbare activa met een hoge liquiditeit en kredietkwaliteit.

Wat betreft bij centrale banken aangehouden deposito's als bedoeld in artikel 404, lid 1, onder b), streven de bevoegde autoriteit en de centrale bank ernaar gemeenschappelijke overeenstemming te bereiken in hoeverre deze deposito's in tijden van stress kunnen worden opgevraagd.

[…].”

Uitleg

De voorgestelde wijziging beoogt te verduidelijken dat centrale banken dienen te worden betrokken bij het bepalen van de soorten bij centrale banken aangehouden activa die als liquide activa dienen te worden beschouwd. Dit is in overeenstemming met het Bazel III-akkoord, waarin wordt opgemerkt dat bevoegde toezichthoudende autoriteiten met de desbetreffende centrale bank dienen te bespreken en overeen te komen in hoeverre reserves van de centrale bank dienen mee te tellen in de voorraad liquide activa. Met andere woorden ze dienen te bepalen in hoeverre in tijden van stress op de reserves van de centrale bank een beroep kan worden gedaan  (19).

Terwijl artikel 404 van de ontwerpverordening verwijst naar „depositos aangehouden bij centrale banken, voor zover deze deposito's in tijden van stress kunnen worden opgevraagd”, verwijst bijlage III bij de ontwerpverordening naar „reserves van centrale banken, voor zover er in tijden van stress een beroep kan worden op gedaan”. Aangezien dit equivalente begrippen zijn, zou de terminologie kunnen worden geharmoniseerd (zie ook wijziging 30).

Wat betreft bij het Eurosysteem aangehouden deposito's, is de ECB van mening dat girale deposito's, d.w.z. gelden die bij de depositofaciliteit in deposito zijn gegeven, en de tegoeden op de lopende rekening van kredietinstellingen minus de gemiddelde reserveverplichting over de periode van 30 dagen tot de liquide activa dienen te worden gerekend.

Wijziging 21

Artikel 404, lid 5, van de ontwerpverordening.

„5.   Aandelen of rechten van deelneming in ICB's kunnen worden behandeld als liquide activa tot een totaal bedrag van 250 miljoen EUR, mits aan de voorwaarden van artikel 127, lid 3, is voldaan en de ICB, behalve in derivaten om het rente- of kredietrisico te beperken, uitsluitend in liquide activa belegt.”

„5.   Aandelen of rechten van deelneming in ICB's kunnen worden behandeld als liquide activa tot een totaal bedrag van 250 miljoen EUR, mits hun aandeel in het totale liquiditeitsdekkingsvereiste de overeenkomstig lid 5 bis bepaalde drempel niet overschrijdt, aan de voorwaarden van artikel 127, lid 3, is voldaan en de ICB, behalve in derivaten om het rente- of kredietrisico te beperken, uitsluitend in liquide activa belegt.”

Uitleg

Wat betreft de behandeling van aandelen of rechten van deelneming in ICB's als liquide activa, is de ECB bezorgd of het aangewezen is om alleen een totale limiet van 250 miljoen EUR vast te stellen, aangezien dit kleinere instellingen zou kunnen toestaan alleen met deze instrumenten aan het liquiditeitsdekkingsvereiste te voldoen. In plaats daarvan zou, om concentratierisico te beperken, een limiet van bv. 10 % van het totale liquiditeitsdekkingsvereiste kunnen worden opgenomen. De ECB is van mening dat de EBA deze limiet verder dient te beoordelen en adequaat te kalibreren als onderdeel van haar algehele analyse van de definitie van liquide activa.

Daarnaast is de behandeling van aandelen of rechten van deelneming in ICB's als liquide activa in de ontwerpverordening inconsistent, ten minste voor het Eurosysteem met het vereiste in artikel 404, lid 3, onder b), van de ontwerpverordening dat liquide activa onder normale omstandigheden een beleenbare zekerheid voor intraday liquiditeitsbehoeften en overnight liquiditeitsfaciliteiten van een centrale bank in een lidstaat moeten zijn. In feite zijn aandelen of rechten van deelneming in ICB's geen beleenbare zekerheid voor monetaire beleidstransacties van het Eurosysteem, ongeacht het type onderliggende activa waarin de ICB's beleggen. Bovendien zijn aandelen of rechten van deelneming in ICB's niet opgenomen op de gedetailleerde lijst van liquide activa in het Bazel III-akkoord.

Wijziging 22

Artikel 404, lid 5 bis, van de ontwerpverordening (nieuw)

Geen tekst.

5 bis.   De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen ter bepaling van de in lid 5 bedoelde drempel.

De EBA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 1 januari 2014 aan de Commissie voor.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend om de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen van technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig de procedure vastgelegd in artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Uitleg

De ECB suggereert dat de EBA, door middel van ontwerpen van technische uitvoeringsnormen, de in artikel 404, lid 5, van de ontwerpverordening bedoelde drempel vaststelt om het maximumaandeel van aandelen/rechten van deelneming in ICB's in het totale LCR te bepalen.

Wijziging 23

Artikel 443 van de ontwerpverordening.

„Artikel 443

Prudentiële vereisten

De Commissie wordt gemachtigd om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 445, teneinde — gedurende een beperkte periode — strengere prudentiële vereisten op te leggen voor alle uitzettingen of voor uitzettingen op één of meer sectoren, regio's of lidstaten, wanneer dit vereist is om rekening te houden met wijzigingen in de intensiteit van micro- en macroprudentiële risico's als gevolg van marktontwikkelingen die zich voordoen na de inwerkingtreding van deze verordening, met name na aanbeveling of op verzoek van de ESRB, betreffende

[…].”

„Artikel 443

Prudentiële vereisten

1.   De Commissie wordt gemachtigd om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 445, teneinde — gedurende een beperkte periode — strengere prudentiële vereisten op te leggen voor alle uitzettingen of voor uitzettingen op één of meer sectoren, regio's of lidstaten, wanneer dit vereist is om rekening te houden met wijzigingen in de intensiteit van micro- en macroprudentiële risico's als gevolg van marktontwikkelingen die zich voordoen na de inwerkingtreding van deze verordening, met name na aanbeveling of op verzoek van de ESRB, betreffende

[…]

l)

de vereisten voor grote uitzettingen, neergelegd in artikel 381 en artikel 384 tot en met 392;

m)

de verplichtingen inzake openbaarmaking, neergelegd in artikel 419 tot en met 420 en artikel 422 tot en met 436;

n)

de liquiditeitsvereisten en de hefboomwerkingsratio [zodra die ingevoerd zijn in het regelgevingskader van de Unie].

Deze bevoegdheidsdelegatie is onderworpen aan de in artikel 446 bedoelde procedure.

2.   Het ESRB kan een uitbreiding aanbevelen van de lijst van in lid 1 uiteengezette prudentiële vereisten.

Uitleg

Het toepassingsgebied van de gedelegeerde handelingen die de Commissie kan vaststellen, dient te worden uitgebreid tot prudentiële vereisten betreffende grote uitzettingen en tot informatieverplichtingen, alsook, zodra zij deel gaan uitmaken van het geldende regelgevingskader van de Unie, tot hefboom- en liquiditeitsvereisten.

De ECB suggereert ook dat het ESRB aanbevelingen aan de Commissie zou kunnen doen betreffende de uitbreiding van de lijst van prudentiële vereisten.

Wijziging 24

Deel 9 bis van de ontwerpverordening (nieuw)

Geen tekst.

DEEL 9 bis

TOEPASSING VAN STRENGERE PRUDENTIËLE VEREISTEN DOOR NATIONALE AUTORITEITEN

Artikel 443 bis

Toepassing van strengere prudentiële vereisten door nationale autoriteiten

1.   Nationale autoriteiten, hetzij op eigen initiatief of op basis van een ESRB-aanbeveling op grond Verordening (EU) nr. 1092/2010, kunnen op de volgende gebieden strengere prudentiële vereisten opleggen aan instellingen wanneer macroprudentiële risico's worden geïdentificeerd die een bedreiging vormen voor financiële stabiliteit op nationaal niveau:

a)

de hoogte van het eigen vermogen, neergelegd in artikel 87, lid 1;

b)

de vereisten voor grote uitzettingen, neergelegd in artikel 381 en artikel 384 tot en met 392;

c)

de liquiditeitsvereisten en de hefboomwerkingsratio [zodra die ingevoerd zijn in het regelgevingskader van de Unie].

2.   Nationale autoriteiten stellen het ESRB in kennis van hun voorstel om strengere prudentiële vereisten op te leggen overeenkomstig lid 1, onder a) tot en met c), niet later dan twee werkdagen na de datum van hun voorstel met het oog op de geïdentificeerde macroprudentiële risico's voor financiële stabiliteit. Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1092/2010 en vertrouwelijkheidsvereisten in aanmerking nemend, speelt het ESRB een coördinerende rol door, op verzoek van de Commissie of van ten minste drie lidstaten, de zorgen om de financiële stabiliteit en mogelijke onbedoelde gevolgen en overloopeffecten naar andere lidstaten te beoordelen die uit het opleggen van de strengere vereisten zouden kunnen resulteren.

3.   De in lid 1 bedoelde strengere prudentiële vereisten worden alleen toegepast door de kwantitatieve ratio's en limieten voor punten a), b) en c) van lid 1 aan te scherpen, en met volledige naleving van alle andere aspecten van de bepalingen van deze verordening.

4.   Het ESRB en de EBA publiceren op hun websites de door nationale autoriteiten vastgestelde strengere prudentiële vereisten.

5.   Indien het ESRB bepaalt dat de geïdentificeerde macroprudentiële risico's voor financiële stabiliteit, die overeenkomstig lid 2 zijn beoordeeld en hebben geleid tot strengere prudentiële vereisten, ophouden te bestaan, herroepen de nationale autoriteiten de strengere vereisten en gelden de oorspronkelijke bepalingen van deze verordening. Indien dit niet gebeurt, doet het ESRB een aanbeveling aan de Commissie om actie te ondernemen tegen een lidstaat wanneer de betrokken lidstaat niet passend handelt vanuit een perspectief van systeemrisico.

6.   Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1092/2010 kan het ESRB aanbevelen de lijst van in lid 1 gespecificeerde prudentiële vereisten uit te breiden.

Uitleg

Deze wijziging beoogt de procedures en voorwaarden af te bakenen op grond waarvan nationale autoriteiten strengere prudentiële vereisten kunnen toepassen indien zich systeemrisico's voor financiële stabiliteit voordoen in de lidstaten, en de rol van het ESRB in deze context aan te geven (zie paragraaf 5.4 tot en met 5.6 van het advies voor meer details betreffende de reden voor deze bepaling).

De ECB suggereert ook dat het ESRB aanbevelingen aan de Commissie zou kunnen doen betreffende de uitbreiding van de lijst van prudentiële vereisten.

Wijziging 25

Artikel 444, lid 3, van de ontwerpverordening.

„3.   De Commissie stelt de eerste in lid 1 bedoelde gedelegeerde handeling vast uiterlijk 31 december 2015. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling is evenwel niet van toepassing voor 1 januari 2015.”

„3.   De Commissie stelt de eerste in lid 1 bedoelde gedelegeerde handeling vast uiterlijk 31 december 201. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling is evenwel niet van toepassing voor 1 januari 2015.”

Uitleg

Omwille van consistentie met de toezegging van de Commissie om het liquiditeitsdekkingsvereiste uiterlijk op 1 januari 2015 in te voeren, dient de gedelegeerde handeling die het vereiste in detail omschrijft, uiterlijk op 31 december 2014 te worden vastgesteld.

Wijziging 26

Artikel 473, lid 1, onder c), van de ontwerpverordening (nieuw)

Geen tekst.

c)

die bevoorrechte aandelen komen in aanmerking voor kredietkwaliteitsstap 1.

Uitleg

Artikel 124 van de ontwerpverordening bepaalt dat bepaalde categorieën van gedekte obligaties in aanmerking komen voor preferentiële behandeling indien ze voldoen aan bepaalde vereisten. Een van deze categorieën bestaat uit gedekte obligaties die gedekt zijn door bevoorrechte aandelen die worden uitgegeven door Franse „Fonds Communs de Créances” (FCC's) of door gelijkwaardige securitisatie-instellingen die onder de wetgeving van een lidstaat ressorteren en die door niet-zakelijk onroerend goed gedekte uitzettingen securitiseren. Een van de vereisten van artikel 124 voor deze categorie van gedekte obligaties is dat de bevoorrechte aandelen die worden uitgegeven door FCC's of door gelijkwaardige securitisatie-instellingen, niet meer bedragen dan 10% van het nominale bedrag van de uitstaande uitgifte.

Artikel 473, lid 1, van de ontwerpverordening bepaalt dat, tot 31 december 2014, de in artikel 124, lid 1, onder d) en e), neergelegde 10 %-limiet voor bevoorrechte aandelen die zijn uitgegeven door FCC's of door gelijkwaardige securitisatie-instellingen, onder bepaalde voorwaarden niet van toepassing is. Dus, tot 31 december 2014, wordt geen limiet opgelegd met betrekking tot het percentage bevoorrechte aandelen uitgegeven door FCC's of door gelijkwaardige securitisatie-instellingen neergelegd in artikel 124, lid 1, onder d) en e), van de ontwerpverordening.

Zoals tot uitdrukking gebracht in Advies CON/2010/65  (20) , is de ECB van mening dat de toezichthouders er voor de naaste toekomst naar dienen te streven de in artikel 124, lid 1, onder d) en e), neergelegde 10 %-ontheffingslimiet voor FCC's of gelijkwaardige securitisatie-instellingen in te trekken en een streng pakket criteria te ontwikkelen voor activa die moeten worden opgenomen in de cover pool van gedekte obligaties, dat: a) niet afhankelijk is van externe rating; b) sterk genoeg is om het marktvertrouwen in gedekte obligaties te verzekeren en financiële instellingen daarbij voldoende tijd te geven om hun respectieve businessmodellen aan te passen; c) securitisatie alleen toestaat binnen een groep; d) van de toezichthoudende autoriteiten een doorkijkbenadering vereist voor de onderliggende activa van de securitisatie. De ECB verwelkomt regelgevende stappen die de afhankelijkheid van wetgeving van externe ratings verminderen. Niettemin stelt de ECB voor een verwijzing te handhaven naar de voor deze deelnemingen vereiste meest gunstige kredietkwaliteit zo lang de in artikel 473, lid 1, bepaalde vrijstelling van toepassing is teneinde geloofwaardigheid en transparantie te verschaffen betreffende de markt van gedekte obligaties.

Wijziging 27

Artikel 473, lid 2, van de ontwerpverordening.

„2.   Uiterlijk op 1 januari 2013 evalueert de Commissie of de in lid 1 vastgestelde derogatie aan haar doel beantwoordt en — voor zover dienstig — of het raadzaam is een dergelijke regeling ook toe te passen voor andere categorieën gedekte obligaties. In het licht van die evaluatie kan de Commissie in voorkomend geval gedelegeerde handelingen vaststellen overeenkomstig artikel 445 om de derogatie een permanent karakter te geven dan wel wetgevingsvoorstellen te doen om ze uit te breiden tot andere vormen van gedekte obligaties.”

„2.   Uiterlijk op 1 januari 2013 evalueert de Commissie of de in lid 1 vastgestelde derogatie aan haar doel beantwoordt. In het licht van die evaluatie kan de Commissie in voorkomend geval gedelegeerde handelingen vaststellen overeenkomstig artikel 445 om de derogatie een permanent karakter te geven of in te trekken. .”

Uitleg

Zie de uitleg bij wijziging 26.

Wijziging 28

Artikel 481 van de ontwerpverordening.

„Artikel 481

Liquiditeitsvereisten

1.   […]

De EBA evalueert in haar verslag met name of het aangewezen is een kalibratie te verrichten voor: […]

2.   De EBA brengt uiterlijk op 31 december 2013 verslag uit bij de Commissie over passende uniforme definities van hoge en zeer hoge liquiditeit en kredietkwaliteit van overdraagbare activa met het oog op artikel 404. […]

3.   Uiterlijk op 31 december 2015 brengt de EBA bij de Commissie verslag uit over de vraag of en hoe op passende wijze kan worden gegarandeerd dat instellingen gebruikmaken van stabiele financieringsbronnen […]

Uiterlijk op 31 december 2016 dient de Commissie op basis van deze verslagen een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad, in voorkomend geval samen met een wetgevingsvoorstel.”

„Artikel 481

Liquiditeitsvereisten

1.   […]

De EBA evalueert, na raadpleging van de ECB, in haar verslag met name of het aangewezen is een kalibratie te verrichten voor: […]

d)

de aangewezen limiet als percentage van het totaal van het liquiditeitsdekkingsvereiste voor aandelen of rechten van deelneming in ICB's met het oog op artikel 404, lid 5.

2.   De EBA brengt uiterlijk op 31 december 2013, na raadpleging van de ECB, verslag uit bij de Commissie over passende uniforme definities van hoge en zeer hoge liquiditeit en kredietkwaliteit van overdraagbare activa met het oog op artikel 404 […]

3.   Uiterlijk op 31 december 2015 brengt de EBA, na raadpleging van de ECB, verslag uit bij de Commissie over de vraag hoe op passende wijze kan worden gegarandeerd dat instellingen gebruikmaken van stabiele financieringsbronnen […]

Uiterlijk op 31 december 2016 dient de Commissie op basis van deze verslagen een verslag en een wetgevingsvoorstel in bij het Europees Parlement en de Raad.”

Uitleg

De voorgestelde wijziging die verband houdt met de raadpleging van de ECB, beoogt te verduidelijken dat de ECB vanwege haar competentie en expertise op dit gebied dient bij te dragen tot de opstelling van de verslagen. De verwachting is dat de wisselwerking tussen liquiditeitsregulering en monetaire beleidstransacties significant en complex is. Het is daarom belangrijk te verzekeren dat regulering niet tot onbedoelde gevolgen leidt wat betreft toevlucht tot centralebankfinanciering en gerelateerde financiële markten. Zoals opgemerkt in wijziging 24, zou de EBA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen kunnen opstellen betreffende kalibratie van de limiet voor beleggingen in aandelen of rechten van deelneming in ICB's als een percentage van het totale liquiditeitsdekkingsvereiste.

De voorgestelde wijzigingen in verband met de invoering van de NSFR beogen een mogelijke dubbelzinnigheid te vermijden met betrekking tot de invoering van dit vereiste, ook al is de exacte inhoud van de NSFR nog niet bepaald. Het Bazel III-akkoord bepaalt dat de NSFR uiterlijk op 1 januari 2018 een minimumnorm zal worden, na een waarnemingsperiode die een herzieningsclausule inhoudt om eventuele onbedoelde gevolgen aan te pakken.

Wijziging 29

Artikel 482, lid 1, van de ontwerpverordening.

„1.   De Commissie legt het Europees Parlement en de Raad uiterlijk op 31 december 2016 een verslag voor over de impact en de doeltreffendheid van de hefboomwerkingsratio. In voorkomend geval wordt bij het verslag een wetgevingsvoorstel gevoegd over de invoering van één of meer niveaus voor de hefboomwerkingsratio die instellingen zouden moeten aanhouden, met inbegrip van een geschikte kalibratie voor die niveaus en passende aanpassingen aan de kapitaalwaarde en de totale-uitzettingswaarde als omschreven in artikel 416.”

„1.   De Commissie legt het Europees Parlement en de Raad uiterlijk op 31 december 2016 een verslag voor over de impact en de doeltreffendheid van de hefboomwerkingsratio. Bij het verslag wordt een wetgevingsvoorstel gevoegd over de invoering van één of meer niveaus voor de hefboomwerkingsratio die instellingen moeten aanhouden, met inbegrip van een geschikte kalibratie voor die niveaus en passende aanpassingen aan de kapitaalwaarde en de totale-uitzettingswaarde als omschreven in artikel 416.”

Uitleg

De voorgestelde wijziging beoogt eventuele zorgen weg te nemen met betrekking tot de toezegging om na de waarnemingsperiode een hefboomwerkingsratio in te voeren, onderworpen aan passende kalibratie.

Wijziging 30

Bijlage III bij de ontwerpverordening.

BIJLAGE III

Posten onderworpen aan aanvullende rapportage van liquide activa […].”

Uitleg

Om dubbelzinnigheden te vermijden en de rapportage van liquide activa door instellingen te vereenvoudigen, beveelt de ECB aan bijlage III te schrappen en de inhoud ervan, met geëigende aanpassingen en wijzigingen, samen te voegen met de lijst van liquide activa voorgesteld in artikel 404, lid 1, van de ontwerpverordening. De verwijzingen naar bijlage III in andere bepalingen van de ontwerpverordening dienen dienovereenkomstig te worden geschrapt. In het geval bijlage III wordt gehandhaafd als onderdeel van de ontwerpverordening, dient de betekenis van posten onderworpen aan „aanvullende” rapportage in de kop te worden verduidelijkt om interpretatiekwesties te vermijden.


(1)  Vetgedrukte tekst geeft aan waar de ECB voorstelt nieuwe tekst in te voegen. Doorgehaalde tekst geeft aan waar de ECB voorstelt tekst te schrappen.

(2)  Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende macroprudentieel toezicht van de Europese Unie op het financiële stelsel en tot oprichting van een Europees Comité voor systeemrisico’s (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 1).

(3)  Zie in dit verband paragraaf 11 van Advies CON/2009/17 en wijziging 3 daarin.

(4)  Zie in dit verband de overgangsbepalingen van artikel 145 van het richtlijnvoorstel.

(5)  Zie, bijvoorbeeld, Bazels Comité voor Bankentoezicht, Core Principles Methodology (Methodologie van basisbeginselen), oktober 2006, blz. 38.

(6)  COM(2010) 284 final.

(7)  Zie ook wijziging 5 van Advies CON/2009/17.

(8)  Paragraaf 133 en 150 van het Bazel III-akkoord.

(9)  Vetgedrukte tekst geeft aan waar de ECB voorstelt nieuwe tekst in te voegen. Doorgehaalde tekst geeft aan waar de ECB voorstelt tekst te schrappen.

(10)  Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 inzake ratingbureaus (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 1).

(11)  COM(2011) 8 final.

(12)  Zie paragraaf 6.4 van Advies CON/2011/42.

(13)  COREP- en FINREP-modelformulieren, die van kracht zijn op de rapportagedatum, zoals geproduceerd in de vorm van op de EBA-website op www.eba.europa.eu gepubliceerde EBA-richtsnoeren of, in voorkomend geval, in de vorm van ontwerpen van technische normen ontwikkeld door de EBA en vastgesteld door de Commissie op grond van artikel 74, lid 2, van Richtlijn 2006/48/EG.

(14)  Artikel 383, 403 en 417 van de ontwerpverordening.

(15)  ECB Advies CON/2011/1 van 13 januari 2011 inzake een voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PB C 57 van 23.2.2011, blz. 1).

(16)  Zie paragraaf 1.27 van „Beginselen voor Financiële Marktinfrastructuren”, maart 2011, advies van het Comité betalingen en verrekeningen en het Technisch Comité van de Internationale organisatie van effectentoezichthouders, beschikbaar op de website van IOSCO op www.iosco.org.

(17)  Zie „Beginselen voor Financiële Marktinfrastructuren”, maart 2011, advies van het Comité betalingen en verrekeningen en van het Technisch Comité van de Internationale organisatie van effectentoezichthouders.

(18)  Zie de toezeggingen van de G20 van september 2009 en juni 2010.

(19)  Paragraaf 40, voetnoot 9 van het Bazel III-akkoord.

(20)  ECB Advies CON/2010/65 van 6 augustus 2010 inzake een voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG wat betreft de kapitaalvereisten voor de handelsportefeuille en voor hersecuritisaties, alsook het bedrijfseconomisch toezicht op het beloningsbeleid (PB C 223 van 18.8.2010, blz. 1).


Top