EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52006AB0060

Advies van de Europese Centrale Bank van 18 december 2006 inzake een voorstel voor een Richtlijn tot wijziging van bepaalde richtlijnen van de Gemeenschap wat betreft procedureregels en evaluatiecriteria voor de prudentiële beoordeling van verwervingen en vergrotingen van deelnemingen in de financiële sector (CON/2006/60)

OJ C 27, 7.2.2007, p. 1–16 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

7.2.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 27/1


ADVIES VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 18 december 2006

inzake een voorstel voor een Richtlijn tot wijziging van bepaalde richtlijnen van de Gemeenschap wat betreft procedureregels en evaluatiecriteria voor de prudentiële beoordeling van verwervingen en vergrotingen van deelnemingen in de financiële sector

(CON/2006/60)

(2007/C 27/01)

Inleiding en rechtsgrondslag

Op 11 oktober 2006 ontving de Europese Centrale Bank (ECB) een verzoek van de Raad van de Europese Unie om een advies inzake een voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 92/49/EEG (1) en de Richtlijnen 2002/83/EG (2), 2004/39/EG (3), 2005/68/EG (4) en 2006/48/EG (5) wat betreft procedureregels en evaluatiecriteria voor de prudentiële beoordeling van verwervingen en vergrotingen van deelnemingen in de financiële sector (6) (hierna het „richtlijnvoorstel” te noemen).

De bevoegdheid van ECB om een advies uit te brengen is gebaseerd op het eerste streepje van artikel 105, lid 4 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, in samenhang met artikel 105, lid 5 van het Verdrag. Overeenkomstig de eerste volzin van artikel 17.5 van het Reglement van orde van de Europese Centrale Bank heeft de Raad van bestuur dit advies goedgekeurd.

Algemene opmerkingen

1.1

In zijn algemeenheid verwelkomt de ECB de doelstelling van het richtlijnvoorstel, dat het bestaande regelgevend kader betreffende de prudentiële beoordeling van verwervingen of vergrotingen van deelnemingen in financiële instellingen moet verbeteren, en daarmee een goede prudentiële beleidsvoering op dit gebied moet versterken.

1.2

Met name steunt de ECB de volgende elementen van het richtlijnvoorstel. In de eerste plaats, wordt verwacht dat de specificatie van de prudentiële beoordelingscriteria de verdere convergentie van toezichtpraktijken zal bevorderen, grotere duidelijkheid zal verschaffen voor kandidaat-verwervers en de rechtszekerheid voor alle belanghebbenden zal vergroten. In de tweede plaats, het nieuwe vereiste voor toezichthoudende autoriteiten om een lijst te publiceren van de noodzakelijke informatie die bij de kennisgeving dient te worden overgelegd, zal ook bijdragen tot een grotere transparantie voor kandidaat-verwervers en besluitvorming door de toezichthouder binnen een redelijk en voorspelbaar tijdskader vergemakkelijken. In de derde plaats, zal het nieuwe ververeiste voor toezichthoudende autoriteiten om de kandidaat schriftelijk in kennis te stellen van de redenen van een negatief besluit de transparantie van het toezicht verder versterken. In de vierde plaats, zullen de strengere vereisten voor de „home-host” (7)-samenwerking bijdragen tot een deugdelijke prudentiële beoordeling die de kennis van zowel de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van herkomst als van de lidstaat van ontvangst weerspiegelt.

1.3

De goedkeuring van verwervingen en vergrotingen van gekwalificeerde deelnemingen door de bevoegde autoriteit van de betreffende financiële instelling is nauw verbonden met de verantwoordelijkheden van dezelfde toezichthouder bij vergunningverlening aan de respectieve instelling om haar bedrijf te gaan uitvoeren, continu haar veiligheid en soliditeit te verzekeren, en mogelijk actie te ondernemen in situaties van financiële nood. Vanuit het gezichtspunt van de financiële stabiliteit is het daarom belangrijk te verzekeren dat het herziene regelgevende kader de effectiviteit van de ter continue verzekering van de veiligheid en soliditeit van financiële instellingen gebruikte instrumenten van toezicht niet aantast. De vergunningverlenings- en goedkeuringsvereisten dienen bovendien zo consistent mogelijk te zijn om de kans op toezichtarbitrage te minimaliseren. Dit is vooral belangrijk als de kandidaat-verwerver zijn hoofdkantoor in een derde land heeft of een niet-gereglementeerde entiteit is.

1.4

Voorts, gezien het grote aantal transacties in gekwalificeerde deelnemingen die onder het richtlijnvoorstel zouden vallen (met inbegrip van minderheids- en meerderheidsdeelnemingen, gereglementeerde en niet-gereglementeerde verwervers, en verwervers van binnen en van buiten de EU), dienen de in het richtlijnvoorstel bepaalde criteria en procedures het de toezichthoudende autoriteiten mogelijk te maken met betrekking tot in complexiteit variërende transacties een deugdelijke prudentiële beoordeling uit te voeren.

1.5

Gezien deze achtergrond zijn bepaalde aspecten van het richtlijnvoorstel reden voor bezorgdheid, die hieronder nader wordt toegelicht. De specifieke opmerkingen in dit advies en de formuleringsvoorstellen concentreren zich op de bepalingen van het richtlijnvoorstel die de Bankenrichtlijn wijzigen (8). De onderliggende overwegingen gelden evenwel ook voor de andere binnen de reikwijdte van het richtlijnvoorstel vallende gereglementeerde entiteiten in de financiële sector. Daarom moeten de specifieke opmerkingen en voorstellen mutatis mutandis toegepast worden op de andere richtlijnen van de Europese Gemeenschap dan de Bankenrichtlijn die dit richtlijnvoorstel wijzigt, ook om sectoroverschrijdende consistentie te garanderen.

Specifieke opmerkingen

2.   De voorgestelde prudentiële beoordelingscriteria

2.1

De ECB is van mening dat de voorgestelde beoordelingscriteria beter moeten worden afgestemd op de criteria die gelden gedurende de vergunningverleningsprocedure (9). Het richtlijnvoorstel zou daaromtrent belangrijke verschillen invoeren. Dit is vanuit het bedrijfseconomisch toezicht problematisch, aangezien daardoor natuurlijke of rechtspersonen die het bankbedrijf willen uitoefenen door het verwerven van een kredietinstelling de strengere vergunningsvereisten zouden kunnen omzeilen. Voorts is het, niet alleen tijdens de vergunningverleningsprocedure, maar ook binnen de context van de goedkeuring van veranderingen van de gekwalificeerde deelnemingen in een kredietinstelling, belangrijk te verzekeren dat adequaat rekening wordt gehouden met de belangrijkste voorwaarden voor de veiligheid en de soliditeit van het doelwit en het effectief toezicht op deze instelling, aangezien zulks later in het toezichtproces onmogelijk zou kunnen zijn.

2.2

Een substantieel verschil betreft de algemene reikwijdte van de beoordeling. Binnen het kader van de vergunningverleningsprocedure krachtens de actuele Bankenrichtlijn beoordelen de toezichthoudende autoriteiten de geschiktheid van de toekomstige aandeelhouders of vennoten mede op basis van de noodzaak om een solide en prudente bedrijfsvoering van een kredietinstelling te verzekeren (10). Evenzo bepaalt de Bankenrichtlijn met betrekking tot verwervingen of vergrotingen van gekwalificeerde deelnemingen, dat de bevoegde autoriteiten zich tegen het plan van de kandidaat-verwerver mogen verzetten indien zij, gezien de noodzaak van een solide en prudent bedrijfsbeheer van de kredietinstelling, de geschiktheid van de betrokken persoon niet tevredenstellend vinden (11). Krachtens het richtlijnvoorstel zouden de toezichthoudende autoriteiten echter alleen de geschiktheid van de kandidaat-verwerver en de financiële soliditeit van de voorgenomen verwerving, gelet op de waarschijnlijke invloed van de kandidaat-verwerver op de instelling, beoordelen. De ECB stelt voor het richtlijnvoorstel te wijzigen om van de toezichthoudende autoriteiten te vergen, dat zij ook binnen het kader van verwervingen of vergrotingen van gekwalificeerde deelnemingen verzekeren dat het solide en prudente bedrijfsbeheer van het doelwit niet in gevaar wordt gebracht.

2.3

Een andere zorg betreft de bepaling van het richtlijnvoorstel volgens welke de toezichthoudende autoriteiten zich kunnen verzetten tegen een voorgenomen verwerving „alleen… als zij van oordeel zijn dat niet aan de criteria van [de prudentiële beoordeling] wordt voldaan” (12). In geval van de vergunningverleningsprocedure daarentegen kunnen de bevoegde autoriteiten weigeren een vergunning te verlenen als „zij niet overtuigd zijn” van de geschiktheid van de aandeelhouders of vennoten (13). Vooral in meer complexe gevallen zou deze nieuwe bewijslast voor de toezichthoudende autoriteiten omtrent de beoordeling van verwervingen of vergrotingen van gekwalificeerde deelnemingen tot ongewenste resultaten kunnen leiden, bijvoorbeeld indien van toezichthoudende autoriteiten gevergd zou kunnen worden dat zij een transactie goedkeuren, alhoewel zij niet er niet van overtuigd zijn dat voldaan werd aan de prudentiële beoordelingscriteria. Bijgevolg stelt de ECB voor het richtlijnvoorstel te wijzigen.

2.4

Voorts zou verzekerd moeten worden dat het effectieve toezicht op een doelwit niet belemmerd kan worden door de groep vanwege haar onvoldoende transparante structuur en waarvan het doelwit door de voorgenomen verwerving deel zou gaan uitmaken. De vergunningsvereisten voor de toegang tot de werkzaamheden van kredietinstellingen stipuleren dat de bevoegde autoriteiten de vergunning slechts mogen verlenen indien de bestaande nauwe banden tussen de kredietinstelling en andere natuurlijke of rechtspersonen de effectieve uitoefening van hun toezichthoudende taken niet belemmeren (14). De ECB is van mening dat een gelijkaardig vereiste betreffende de transparantie van de groepsstructuur ook een rol zou moeten spelen bij het verkrijgen van goedkeuring door de toezichthouders van verwervingen of vergrotingen van gekwalificeerde deelnemingen in een kredietinstelling en te dien einde stelt zij voor een bijkomend criterium toe te voegen aan de lijst van prudentiële beoordelingscriteria van het richtlijnvoorstel (15).

2.5

In de gevallen waarin het doelwit na de voorgenomen verwerving zou gaan deel uitmaken van een groep die zijn hoofdkantoor buiten de EU heeft, zou de ECB willen benadrukken dat het volgende noodzakelijk is: (i) een passend toezicht op de moedermaatschappij in het betrokken derde land; en (ii) voldoende garanties door de bevoegde autoriteit van het derde land met betrekking tot haar bekwaamheid en bereidheid om tevredenstellend samen te werken met de toezichthoudende autoriteit van het doelwit. Gezien het belang van effectief geconsolideerd toezicht op bankengroepen en van een adequate home-host samenwerking voor een effectief bankentoezicht (16), is het onontbeerlijk bij de goedkeuring van de verwerving of de vergroting van een gekwalificeerde deelneming in een kredietinstelling van de EU te verifiëren of daartoe geen belemmeringen bestaan in het betrokken derde land. Bijgevolg is de ECB van mening dat een dergelijk specifiek vereiste moet worden opgenomen in de lijst van voorgestelde beoordelingscriteria.

2.6

Het richtlijnvoorstel bepaalt dat lidstaten „geen voorwaarden vooraf verbinden aan de omvang van een deelneming die verworven dient te worden en evenmin de verwerving toetsen op economische marktbehoeften” (17). Dit verbod weerspiegelt de consistente jurisprudentie van het Hof van Justitie (18), namelijk dat nationale maatregelen moeten worden beschouwd als beperkingen op het vrije verkeer van kapitaal als de kans bestaat dat ze het verwerven van deelnemingen in de betrokken ondernemingen zullen verhinderen of beperken, of de beleggers van andere lidstaten zullen ontmoedigen om in hun kapitaal te beleggen (19), tenzij zij gerechtvaardigd kunnen worden op basis van de in artikel 58 van het Verdrag vastgelegde gronden of, onder bepaalde voorwaarden, door de voorrang van algemeen belang (20). Dienaangaande verwijst het Verdrag echter specifiek („carve-out”) naar prudentiële maatregelen (21) stipulerende dat deze uitzonderingen geen willekeurige discriminatie of een verkapte beperking van het vrij verkeer van kapitaal mogen vormen (22). Onder uitzonderlijke omstandigheden kan de goede werking van het doelwit inderdaad belemmerd worden door een conflict van grote aandeelhouders, wier aandelenbezit groot genoeg is om beslissingen te blokkeren, maar waarmee zij de instelling niet kunnen controleren. Een dergelijke eigendomsstructuur kan de bedrijfsvoering van de instelling belemmeren, met eventuele negatieve gevolgen voor het effectief toezicht op die instelling. Prudentiëel gezien is het daarom belangrijk om vanaf het ogenblik waarop veranderingen in de gekwalificeerde deelnemingen in de kredietinstelling goedgekeurd worden, voldoende waarborgen te hebben tegen dergelijke precaire eigendomsstructuren. Tegen deze achtergrond dient het richtlijnvoorstel gewijzigd te worden opdat de toezichthoudende autoriteiten zich kunnen verzetten tegen een voorgenomen verwerving, als zij, gezien de waarschijnlijke invloed van de verwerver op de kredietinstelling, er niet van overtuigd zijn dat de regelingen omtrent de beheers- en controlestructuur van het doelwit volstaan om een eventuele impasse in het besluitvormingsproces na de voorgenomen verwerving te vermijden. De toevoeging van dit aanvullende criterium zou ook ertoe nopen de bovenvermelde bepaling die enige voorwaarden vooraf omtrent de omvang van de te verwerven deelneming verbiedt, uit het richtlijnvoorstel te schrappen (23).

2.7

Een aantal beoordelingscriteria in het richtlijnvoorstel dient te worden verduidelijkt. De ECB meent met name dat het goed ware te expliciteren, dat het doelwit na een verwerving of vergroting van een gekwalificeerde deelneming geacht wordt alle toepasselijke prudentiële bepalingen na te leven en na te zullen leven. Derhalve stelt de ECB voor dat het respectieve beoordelingscriterium (24) dienovereenkomstig te wijzigen. Verder dient de beoordeling door de bevoegde autoriteiten zich er niet toe te beperken of redelijkerwijze sprake is van het witwassen van geld of het financieren van terroristische activiteiten, maar zou ook om het even welk ernstig strafbaar feit moeten beslaan (25).

2.8

Tenslotte meent de ECB dat het goed ware te verduidelijken dat toezichthoudende autoriteiten bij de beslissing om een voorgenomen verwerving of vergroting van een gekwalificeerde deelneming goed te keuren, rekening zouden mogen houden met door de kandidaat-verwerver aangegane verbintenissen opdat het doelwit de prudentiële beoordelingcriteria kan naleven. De verbintenissen zouden moeten stoelen op rechtens bindende verplichtingen. In elk geval zou aan de minimumkapitaalvereisten moeten zijn voldaan op het ogenblik van de verwerving of de vergroting van de gekwalificeerde deelneming. Door de explicitatie van deze praktijk in het richtlijnvoorstel kunnen de toezichthoudende autoriteiten transacties goedkeuren die zij zonder deze verbintenissen zouden moeten afwijzen. Daaromtrent wordt opgemerkt dat deze uitdrukkelijk in de Bankenrichtlijn opgenomen praktijk van een voorwaardelijke goedkeuring binnen het kader van vergunningverleningsprocedures (26), ook zou bijdragen tot gestroomlijnde vergunningverlenings-procedures voor de toegang tot de werkzaamheden van kredietinstellingen en tot gestroomlijnde procedures voor verwervingen en vergrotingen van deelnemingen.

3.   Voorgestelde termijnen voor beoordeling door toezichthouders

3.1

In beginsel is de ECB van mening dat proceduremaatregelen ter verbetering van het goedkeuringsproces door de toezichthoudende autoriteiten de onderliggende prudentiële doelstellingen niet in gevaar mogen brengen. Daarom moeten de termijnen voor de beoordelingsperiode voor verwervingen en vergrotingen van deelnames (27) bovenal verzekeren dat de toezichthoudende autoriteiten een juist en met redenen omkleed besluit kunnen nemen. Als de termijnen met name onnodig restrictief zouden zijn, bestaat het risico dat de toezichthoudende autoriteiten verplicht zouden kunnen worden aanvragen goed te keuren, zelfs ingeval van onvoldoende tijd voor een behoorlijke analyse, met name in meer complexe gevallen. Dit zou de geloofwaardigheid en de kwaliteit van de beoordelingsbesluiten negatief beïnvloeden, met ook mogelijke negatieve effecten op de financiële stabiliteit.

3.2

Gezien het belang van deze kwestie, is de ECB van mening dat in nauwe samenwerking met de toezichthoudende autoriteiten van de EU de globale beoordelingsperiode sterk dient te worden gewijzigd, om rekening te houden met alle professionele ervaring van de bevoegde autoriteiten. De ECB merkt daaromtrent op dat de toezichthoudende autoriteiten in alle financiële sectoren zich over het volgende ernstig bezorgd (28) hebben getoond: (i) de voorgestelde aanzienlijk kortere globale beoordelingstermijnen van dertig werkdagen in plaats van ongeveer vijfenzestig werkdagen; en (ii) het voorstel dat de beoordelingsperiode begint vooraleer alle nodige informatie binnen is (29). Tegen deze achtergrond beveelt de ECB aan om de voorgestelde globale beoordelingstermijnen te heroverwegen.

3.3

Voorts zouden de maximale voorgestelde termijnen voor de toezichthoudende autoriteiten om de kandidaat-verwervers te verzoeken aanvullende informatie te verstrekken, en voor de kandidaat-verwervers om dergelijke informatie te verstrekken, verlengd dienen te worden. In het bijzonder in geval van grote en complexe instellingen, die tot substantiële informatiedeling tussen de toezichthoudende autoriteiten nopen (waarbij eventueel autoriteiten van derde landen betrokken zijn), of in geval van kandidaat-verwervers die niet aan Prudentiëel toezicht zijn onderworpen, is het doorgaans niet haalbaar om de noodzakelijke aanvullende informatie binnen een periode van vijf werkdagen te beoordelen (30). Het kan voor de verwerver ook moeilijk zijn dergelijke informatie steeds binnen slechts tien werkdagen te verschaffen (31). Het ware onwenselijk dat verzoeken voor verwervingen of vergrotingen van deelnemingen door de toezichthoudende autoriteiten wegens gebrek aan informatie verworpen moeten worden (32), enkel en alleen omdat de toezichthoudende autoriteiten eventueel noodzakelijke aanvullende informatie niet volledig konden beoordelen of omdat de kandidaat-verwervers deze informatie niet konden verstrekken binnen een extreem korte termijn. De kandidaat-verwervers zouden weliswaar hun verzoeken opnieuw kunnen indienen, een dergelijke procedure dient evenwel de uitzondering te blijven, aangezien de goedkeuringsprocedure voor beide partijen anders onnodig bezwarend en inefficiënt zou worden. Bovendien worden in een aantal lidstaten afgewezen aanvragen openbaar gemaakt, hetgeen de kandidaat-verwervers ernstig kan schaden, in bijzonder als zij aan nationale of internationale beurzen genoteerd zijn.

3.4

De ECB is van mening dat, als een kandidaat-verwerver de bevoegde autoriteit in kennis stelt van het doel, maar de verstrekte documenten of informatie onvolledig is (33), de bevoegde autoriteit (34) niet automatisch een ontvangstbevestiging zou moeten verzenden, noch zou de beoordelingsperiode automatisch moeten beginnen (35). Dit is de benadering van de Commissie binnen het kader van de Europese fusiecontroleregels voor de kennisgeving van concentraties (36). De EGCV (37) uitvoeringsregels bepalen dat de kennisgeving op de datum „van de ontvangst ervan door de Commissie” effectief wordt (38). In geval van inhoudelijk onvolledige informatie stelt de Commissie de kennisgevende partijen daarvan onverwijld schriftelijk in kennis. In dergelijke gevallen wordt de kennisgeving effectief „wanneer de Commissie alle informatie heeft ontvangen” (39). De Commissie moet onverwijld schriftelijk de ontvangst bevestigen van: (a) de kennisgeving; en (b) elk antwoord van de kennisgevende partijen aan de Commissie in geval van onvolledige informatie (40). Tegen deze achtergrond stelt de ECB voor dat de beoordelingsperiode formeel pas begint als alle vereiste informatie ontvangen is, en dat onjuiste of misleidende informatie zouden moeten beschouwd als onvolledige informatie (41).

3.5

Een meer algemeen verband houdend thema, uit een beoordeling van het richtlijnvoorstel blijkt dat een aantal technische aangelegenheden niet adequaat behandeld kan worden binnen het kader van de Bankenrichtlijn en voorts dat specifieke procedureregels bestrijkende nader aan te scherpen uitvoeringsmaatregelen gerechtvaardigd zouden kunnen zijn om voldoende rechtszekerheid en gelijke omstandigheden in de hele EU te verzekeren. Zoals steeds in vorige adviezen consequent werd benadrukt, meent de ECB dat niveau-2 rechtshandelingen het belangrijkste kader voor op financiële instellingen in de EU toepasselijke technische regels zouden moeten vormen (42). De toezichthoudende autoriteiten delen deze visie en hebben zich uitgesproken voor meer uitvoeringsmaatregelen (43). Tegen deze achtergrond wordt daarom voorgesteld de reikwijdte van de comitologiebepalingen in het richtlijnvoorstel (44) te vergroten en het mogelijk te maken niveau-2 maatregelen aan te nemen die consequent moeten worden omgezet in de gehele EU vóór het verstrijken van de overgangsperiode (45). Naast de specificatie en de verduidelijking van de prudentiële beoordelingscriteria zouden met name gedetailleerde uitvoeringsmaatregelen ook de volgende aspecten kunnen beslaan: (i) kennisgevingregels voor kandidaat-verwervers (de personen die kennisgevingen mogen doen, verduidelijking van de betekenis van het begrip „in onderlinge overeenstemming handelende personen”, de effectieve kennisgevingdatum, termijnen, etc.); (ii) een lijst met de nodige informatie voor beoordeling door toezichthouders; en eventueel ook (iii) de soort verbintenissen die de kandidaat-verwervers kunnen aangaan tegenover de bevoegde autoriteiten. Ten aanzien van deze aspecten wil de ECB ook benadrukken dat lering kan worden getrokken uit de in EGCV-context toepasselijke gedetailleerde procedureregels.

3.6

Tenslotte zou ook de invoering van meer gedifferentieerde termijnen in het richtlijnvoorstel overwogen kunnen worden, waarbij de differentiatie evenredig zou kunnen zijn aan de complexiteit van de voorgenomen verwerving of vergroting van de gekwalificeerde deelneming. Zulks zou stroken met het reeds in andere bepalingen van het richtlijnvoorstel vastgelegde evenredigheidsbeginsel (46). Het voordeel van het onderscheid tussen eenvoudige en complexe gevallen op basis van gemeenschappelijke, objectieve en transparante classificatiecriteria, eventueel als uitvoeringsmaatregelen, is dat een snellere behandeling van eenvoudige gevallen verzekerd wordt, terwijl een grondige beoordeling van meer complexe meer tijd vergende gevallen gewaarborgd is. De ECB is van mening dat de huidige termijnen in de Bankenrichtlijn (47) verder zouden kunnen gelden voor dergelijke complexe gevallen (48) en voor de situaties die op grond van het richtlijnvoorstel reeds een verlengde beoordelingsperiode vergen (49).

4.   Bepalingen omtrent de samenwerking tussen bevoegde autoriteiten

De ECB steunt de bepalingen van het richtlijnvoorstel inzake de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten (50). De ECB is evenwel van mening dat deze bepalingen niet mogen worden gecombineerd met de bepalingen inzake de samenwerking tussen voor geconsolideerd toezicht bevoegde autoriteiten (51). Afhankelijk van de aard van de kandidaat-verwerver zou de reikwijdte van de „home-host” samenwerking krachtens het richtlijnvoorstel veel verder kunnen reiken dan bij het geconsolideerde toezicht. Het zou ook de samenwerking met de bevoegde autoriteiten in andere financiële sectoren kunnen omvatten. Bovendien zou de sectoroverschrijdende consistentie van de home-host samenwerkingsvereisten verzekerd moeten worden. Daarom suggereert de ECB het richtlijnvoorstel dienaangaande te wijzigen.

5.   Het recht van de Commissie de bevoegde autoriteiten te verzoeken informatie te verstrekken

5.1

Opdat de Commissie haar rol krachtens het Verdrag (52) kan vervullen, bepaalt het richtlijnvoorstel dat de Commissie de toezichthoudende autoriteiten mag verzoeken haar de documenten te verstrekken waarop deze autoriteiten hun prudentiële beoordeling baseerden, alsook de aan de kandidaat-verwerver opgegeven redenen (53). Krachtens het richtlijnvoorstel zou de aan de Commissie verstrekte informatie alleen gebruikt worden om te bepalen of een lidstaat voldaan heeft aan haar verplichtingen krachtens de Bankenrichtlijn (54).

5.2

De ECB heeft algemene standpunten omtrent deze voorgestelde bepaling. Als hoedster van het Verdrag en om de goede werking en ontwikkeling van de gemeenschappelijke markt te verzekeren (55), moet de Commissie verzekeren dat het Verdrag en de door de instellingen krachtens het Verdrag vastgestelde maatregelen toegepast worden. De Commissie heeft ook de bevoegdheid om, indien passend, procedures voor het Hof van Justitie aan te spannen als zij van mening is dat een lidstaat zijn verdragsverplichtingen niet is nagekomen (56). Enerzijds dient de Commissie aan te tonen dat verdragsverplichtingen niet zijn nagekomen (57), anderzijds heeft het Hof duidelijk bepaald dat lidstaten krachtens artikel 10 van het Verdrag de vervulling van de taken door de Commissie moeten vergemakkelijken, hetgeen betekent dat zij te goeder trouw moeten meewerken aan de onderzoeken door de Commissie en dat zij haar alle verlangde dienstige informatie verstrekt (58).

5.3

De ECB acht het essentieel dat de Commissie ter vervulling van haar Verdragstaken adequate toegang heeft tot informatie. Voorts merkt de ECB op dat krachtens het richtlijnvoorstel en overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag de aan de Commissie verstrekte informatie onder het beroepsgeheim zou vallen, dat van toepassing is op alle personen die voor de Commissie werkzaam zijn of werkzaam zijn geweest, d.w.z. enige vertrouwelijke door de Commissie ontvangen informatie niet aan enig persoon of enige autoriteit bekend zou mogen worden gemaakt (59).

5.4

Waar Europese fusiecontroleregels gelden (60), moeten de regeringen en bevoegde autoriteiten van de lidstaten in overeenstemming met de toepasselijke regels omtrent het beroepsgeheim (61) de Commissie alle voor de vervulling van de haar bij de EGCV opgedragen taken inlichtingen verstrekken (62). Voorts kunnen de lidstaten passende maatregelen, zoals toezichtregels (63), nemen ter bescherming van „legitieme belangen” (64). Indien sterk betwijfeld wordt of een maatregel werkelijk gebaseerd is op toezichtregels, moet de betrokken lidstaat (65) de Commissie in kennis stellen van deze maatregel, die nader onderzoekt of een verondersteld legitiem belang de vastgestelde maatregel rechtvaardigt (66).

5.5

Uit het richtlijnvoorstel leidt de ECB af dat de taken van de Commissie als hoedster van het Verdrag sterk vergemakkelijkt zouden worden als zij bevoegd zou zijn informatie direct bij nationale toezichthoudende autoriteiten op te vragen (zonder tussenkomst van regeringen). In het kader van het bedrijfseconomisch toezicht heeft het Hof van Justitie echter opgemerkt: „Voor een goede werking van de controle op de banken middels toezicht binnen een lidstaat en de inlichtingenuitwisseling tussen de bevoegde autoriteiten is de bescherming van het beroepsgeheim noodzakelijk. De bekendmaking van vertrouwelijke inlichtingen, om het even voor welk doel, zou niet alleen de betrokken kredietinstelling direct kunnen schaden, maar ook het bankwezen in het algemeen (67)”.

5.6

Het Hof kon noch de noodzaak voor nationale toezichthoudende autoriteiten het beroepsgeheim en de vertrouwelijkheid van de informatie betreffende het toezicht op individuele financiële instellingen te beschermen, noch de rechten en verplichtingen van de Commissie als hoedster van het Verdrag nader evalueren. De ECB is echter van mening dat een zorgvuldig evenwicht noodzakelijk is tussen de behoefte van de Commissie te beschikken over alle nodige informatie om tijdig te kunnen beslissen over de merites van een bijzonder geval (68) en de noodzaak de rechten van de kandidaat-verwervers te beschermen en de verplichting van toezichthoudende autoriteiten om de vertrouwelijkheid van de financiële instellingen betreffende informatie te garanderen, zulks ter bescherming van de stabiliteit van het financiële stelsel (69). Tegen deze achtergrond zou een ontheffing voor de toezichthoudende autoriteiten inzake het beroepsgeheim en de vertrouwelijkheid van toezichtinformatie zich duidelijk moeten beperken tot gevallen van kennisgevingen van voorgenomen verwervingen van gekwalificeerde deelnemingen, waarbij ofwel: (i) de bevoegde autoriteit na afronding van haar taak besluit zich te verzetten tegen de voorgenomen verwerving en de Commissie een formele klacht heeft ontvangen van de kandidaat-verwerver; of (ii) redelijkerwijze vermoed kan worden dat de bevoegde autoriteit de prudentiële beoordelingscriteria of de procedures kennelijk verkeerd heeft toegepast. Gezien het beginsel van onafhankelijke toezichthoudende autoriteiten (70), zou moeten worden verduidelijkt dat Commissie zich van inmenging in de toezicht betreffende besluitvorming dient te onthouden en dat de bevoegde autoriteiten de relevante informatie pas na hun prudentiële beoordeling bekend zouden maken. Intussen vertrouwt de ECB erop dat de voorgenomen specificatie van het juridisch kader, zowel inzake de beoordelingscriteria als de beoordelingsprocedures, de juridische duidelijkheid en de rechtszekerheid omtrent de prudentiële beoordeling van verwervingen of vergrotingen van deelnemingen zal doen toenemen, waardoor de Commissie minder procedures wegens schending van het Gemeenschapsrecht zal moeten aanspannen.

6.   Additionele juridische en technische opmerkingen

6.1

Aangezien de ECB krachtens het Verdrag geconsulteerd moet worden over het richtlijnvoorstel, zou het richtlijnvoorstel dat overeenkomstig artikel 253 van het Verdrag dienen te vermelden.

6.2

Het richtlijnvoorstel verduidelijkt de Bankenrichtlijn (71) door de kruisverwijzingen naar de definitie van stemrechten uit Richtlijn 2004/109/EG (72). Hoewel de voorgestelde wijziging welkom is, zou de definitie in de Bankenrichtlijn consistent toegepast moeten worden, zoals nader gedetailleerd in de bijlage.

6.3

De term „kandidaat-verwerver” (73) zou toegevoegd kunnen worden aan de lijst van termen in de Bankenrichtlijn (74). Verder omvat een „kandidaat-verwerver” in deze richtlijn „elke natuurlijke of rechtspersoon” of „dergelijke in onderlinge overeenstemming handelende personen”. Aangezien voorgesteld werd om het laatstgenoemde concept in de Bankenrichtlijn op te nemen, zouden de bestreken situaties en de gevolgen voor de betrokken natuurlijke personen en rechtspersonen, bijvoorbeeld wat betreft de kennisgevingverplichting, nadere overweging behoeven. Uitvoeringsmaatregelen zouden deze aspecten kunnen verduidelijken.

6.4

Wat de verlengde beoordelingsperiode in het richtlijnvoorstel (75) betreft, is de ECB van mening dat deze zou moeten gelden voor alle kandidaat-verwervers van een derde land (zowel natuurlijke als rechtspersonen) al dan niet gereglementeerd.

6.5

Aangezien het richtlijnvoorstel meerdere segmenten van de financiële sector betreft en wetswijzigingen en een aanpassing van de praktijken van de nationale toezichthoudende autoriteiten impliceert, zouden een langere overgangsperiode (minstens twaalf maanden) en een herzieningsclausule kunnen opgenomen worden. Het ware ook nuttig een overgangsperiode te overwegen, met name als het aangenomen richtlijnvoorstel niet in alle lidstaten even snel wordt omgezet, wat bijvoorbeeld vragen zou kunnen oproepen omtrent de toepasselijkheid ervan in grensoverschrijdende gevallen die de raadpleging van andere bevoegde autoriteiten noodzakelijk maakt.

7.   Formuleringsvoorstellen

In de bijlage bij dit advies zijn formuleringsvoorstellen opgenomen ter wijziging van het richtlijnvoorstel, behalve voor de voorgestelde termijnen voor de toezichthoudende beoordeling waarvoor volgens de ECB een meer diepgaande herziening nodig is, hetgeen in nauwe samenwerking met de toezichthoudende autoriteiten van de EU dient te geschieden (zie de bovenvermelde paragrafen 3.1 tot 3.6).

Gedaan te Frankfurt am Main, 18 december 2006.

De President van de ECB

Jean-Claude TRICHET


(1)  Richtlijn 92/49/EEG van de Raad van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en houdende wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG (derde richtlijn schadeverzekering) (PB L 228 van 11.8.1992, blz. 1). Richtlijn, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/68/EG (PB L 323 van 9.12.2005, blz. 1).

(2)  Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002, betreffende de levensverzekering (PB L 345 van 19.12.2002, blz. 1). Richtlijn, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/68/EG (PB L 323 van 9.12.2005, blz. 1).

(3)  Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad (PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1). Richtlijn, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/31/EG (PB L 114 van 27.4.2006, blz. 60).

(4)  Richtlijn 2005/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2005 betreffende herverzekering en houdende wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 92/49/EEG van de Raad en van de Richtlijnen 98/78/EG en 2002/83/EG (PB L 323 van 9.12.2005, blz. 1).

(5)  Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (PB L 177 van 30.6.2006, blz. 1).

(6)  COM(2006) 507 definitief.

(7)  D.w.z. de samenwerking tussen de bevoegde autoriteit die vergunning heeft verleend aan de entiteit die het doelwit is van de verwerving, en de bevoegde autoriteit van de kandidaat-verwerver.

(8)  Zie artikel 5 van het richtlijnvoorstel.

(9)  In haar „Core Principles Methodology” (Methodologie van basisbeginselen), bijgewerkt in oktober 2006 en beschikbaar op de website van de Bank for International Settlements onder www.bis.org, benadrukt het Bazels Comité voor Bankentoezicht (BCBS) dat toezichthoudende autoriteiten bevoegd zijn om een voorstel voor een verandering in het significante eigendomsrecht te verwerpen als het niet voldoet aan de eisen die vergelijkbaar zijn met de eisen die gelden voor de vergunningverlening aan nieuwe banken (zie beginsel 4, essentiële vereiste 3).

(10)  Artikel 12, lid 2 van de Bankenrichtlijn.

(11)  De tweede alinea van artikel 19, lid 1 van de Bankenrichtlijn.

(12)  Het voorgestelde nieuwe artikel 19 bis, lid 2 van de Bankenrichtlijn.

(13)  Artikel 12, lid 2 van de Bankenrichtlijn.

(14)  Artikel 12, lid 3 van de Bankenrichtlijn.

(15)  In zijn „Basisbeginselen voor effectief banktoezicht”, geactualiseerd in oktober 2006 en ook beschikbaar onder www.bis.org, benadrukt het BCBT het belang om de eigenaarsstructuur en het bestuur van de bank en haar bredere groep te evalueren gedurende de vergunningverleningsprocedure (beginsel 3) en bij de herziening van belangrijke verwervingen te bevestigen dat de verbindingen of structuren van de vennootschap de bank niet blootstellen aan onnodige risico's of een effectief toezicht belemmeren (beginsel 5).

(16)  Zie daaromtrent de „Basisbeginselen voor effectief bankentoezicht” van het BCBS, met name de beginselen 24 en 25.

(17)  Het voorgestelde nieuwe artikel 19 bis, lid 3 van de Bankenrichtlijn.

(18)  Zie Mededeling van de Commissie COM(2005) 4080 inzake intracommunautaire investeringen in de sector financiële diensten (PB C 293. 25.11.2005, blz. 2).

(19)  Gevoegde zaken C-282/04 en C-283/04 Commissie vs. Koninkrijk der Nederlanden [2006] ECR I-0000, paragraaf 20. Zie tevens zaak C-98-01 Commissie vs. Verenigd Koninkrijk [2003] ECR I-4641, paragraaf 44, zaak C-463/00 Commissie vs. Koninkrijk Spanje [2003] ECR I-4581, paragraaf 57 en zaak C-174/04 Commissie vs. Italiaanse Republiek [2005] ECR I-4933, paragraaf 31.

(20)  Gevoegde zaken C-282/04 en C-283/04 Commissie vs. Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, paragraaf 32.

(21)  Artikel 58, lid 1, onder b) van het Verdrag.

(22)  Artikel 58, lid 3 van het Verdrag.

(23)  Het voorgestelde nieuwe artikel 19 bis, lid 3 van de Bankrichtlijn.

(24)  Het voorgestelde nieuwe artikel 19 bis, lid 1 punt d) van de Bankrichtlijn.

(25)  Het voorgestelde nieuwe artikel 19 bis, lid 1 punt e) van de Bankrichtlijn.

(26)  Artikel 17, lid 1 van de Bankrichtlijn bepaalt dat „de bevoegde autoriteiten de vergunning die is verleend aan een kredietinstelling alleen kunnen intrekken als de instelling: … (c ) niet langer voldoet aan de voorwaarden waarop de vergunning is verleend”.

(27)  De tweede subparagraaf van het voorgestelde nieuwe artikel 19, lid 2 van de Bankenrichtlijn.

(28)  Zie de pagina's 2 en 4 van de brief van 29 september inzake de grensoverschrijdende consolidatie aan de commissaris McCreevy van Arthur Docters van Leeuwen, voorzitter van het Comité van Europese Effectenregelgevers (CESR), Danièle Nouy, voorzitter van het Comité van Europese bankentoezichthouders (CEBT), en Henrik Bjerre Nielsen, voorzitter van het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen (CEIOPS). Beschikbaar op de websites van CESR onder www.cesr-eu.org, CEBS op www.c-ebs.org en CEIOPS op www.ceiops.org.

(29)  Het voorgestelde nieuwe artikel 19, lid 2 en 3 van de Bankenrichtlijn.

(30)  De eerste subparagraaf van het voorgestelde nieuwe artikel 19, lid 3 van de Bankenrichtlijn.

(31)  De eerste zin van de derde subparagraaf van het voorgestelde nieuwe artikel 19, lid 3 van de Bankenrichtlijn.

(32)  Het voorgestelde nieuwe artikel 19 bis, lid 2 van de Bankenrichtlijn.

(33)  Het voorgestelde nieuwe artikel 19, lid 1van de Bankenrichtlijn.

(34)  De eerste subparagraaf van het voorgestelde nieuwe artikel 19, lid 2 van de Bankenrichtlijn.

(35)  De tweede subparagraaf van het voorgestelde nieuwe artikel 19, lid 2 van de Bankrichtlijn.

(36)  Verordening van de Raad (EC) no 139/2004 van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (de EG-concentratieverordening) (PB L 24, 29.1.2004, blz. 1 verder de „EGCV”).

(37)  Verordening van de Commissie (EG) no802/2004 van 7 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad betreffende de controle op concentraties van ondernemingen, PB L 133 van 30.4.2004 (uitvoeringsregelen van de EGCV).

(38)  Artikel 5, lid 1 van de EGCV uitvoeringsregelen.

(39)  Artikel 5, lid 2 van de EGCV uitvoeringsregelen.

(40)  Artikel 4, lid 3 van de EGCV uitvoeringsregelen.

(41)  Zie daaromtrent ook artikel 5, lid 4 van de EGCV uitvoeringsregelen.

(42)  Zie paragraaf 6 van het ECB-advies CON/2005/4 van 17 februari 2005 op verzoek van de Raad van de Europese Unie inzake een voorstel voor richtlijnen van het Europees Parlement en de Raad tot herschikking van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen en Richtlijn 93/6/EEG van de Raad van 15 maart 1993 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (PB C 52, 2.3.2005. blz. 37). In paragraaf 10 benadrukt de ECB dat: „Indien ervan uitgegaan wordt dat het richtlijnvoorstellen in deze fase niet overeenkomstig deze aanpak kunnen worden gewijzigd, meent de ECB dat de overwogen juridische structuur niet als de finale wenselijke uitkomst moet worden beschouwd, maar veeleer als een stap in een lange-termijn proces uiteindelijk leidend tot, waar mogelijk, een direct toepasselijke reeks technische Niveau-2 regels voor financiële instellingen binnen de EU.”

(43)  Bijvoorbeeld in hun consultatiedocument getiteld „De rol en de taken van CEBT” (CP08), juli 2005 (paragrafen 40 en 41), brengt het Comité van Europese bankentoezichthouders (CEBT) naar voren dat „het van de Commissie geen verzoeken heeft ontvangen om technische details te ontwikkelen (d.w.z. Lamfalussy advies niveau 2) voor nieuwe wetgeving. Het is onwaarschijnlijk dat de Commissie dergelijke verzoeken zal doen in de nabije toekomst… (…) Hoewel de CEBT zich bewust is van de redenen van deze benadering en deze respecteert, is zij van mening dat het belangrijk is om in de toekomst passend gebruik te maken van de mogelijkheden die geboden worden door de Lamfallussy benadering”.

(44)  Het voorgestelde nieuwe punt (f) artikel 150, lid 2 van de Bankrichtlijn.

(45)  Zoals bepaald in artikel 6 van het richtlijnvoorstel.

(46)  De tweede subparagraaf van het voorgestelde nieuwe artikel 19 bis, lid 4 van de Bankenrichtlijn.

(47)  Het voorgestelde nieuwe artikel 19, lid 1 van de Bankenrichtlijn.

(48)  Zie bladzijde 2 van de bovenvermelde Brief aan Commissaris McCreevy van 29 september 2006 inzake grensoverschrijdende consolidatie waarin de toezichthoudende autoriteiten benadrukt hebben dat de bestaande termijnen al problematisch zijn voor complexe gevallen.

(49)  Het voorgestelde nieuwe artikel 19, lid 6, punt a) van de Bankenrichtlijn.

(50)  Het voorgestelde nieuwe artikel 19 ter en artikel 129, lid 3 van de Bankenrichtlijn. Inzake de goedkeuring van verwervingen en vergrotingen van deelnemingen zijn de „bevoegde autoriteiten”: (i) de autoriteit die de vergunning verleende aan de kredietinstelling die onderwerp is van de voorgenomen verwerving; en (ii) de autoriteit van de kandidaat-verwerver.

(51)  Artikel 129 van de Bankrichtlijn.

(52)  Overweging 6 van het richtlijnvoorstel.

(53)  Het voorgestelde nieuwe artikel 19 quater, lid 1 van de Bankenrichtlijn.

(54)  Het voorgestelde nieuwe artikel 19 quater, lid 2 van de Bankenrichtlijn.

(55)  Eerste streepje van artikel 211van het Verdrag.

(56)  Artikel 226 van het Verdrag.

(57)  Zaak C-508/03 Commissie vs. Verenigd Koninkrijk [2006] ECR I-0000, paragraaf 77.

(58)  Zaak C-82/03 Commissie vs. Italiaanse Republiek [2004] ECR I-6635, paragraaf 15.

(59)  Het voorgestelde nieuwe artikel 19 quater, lid 2 en 3 van de Bankenrichtlijn.

(60)  Krachtens de EGCV heeft de Commissie de exclusieve bevoegdheid om beschikkingen vast te stellen (artikel 21,lid 2 en lid 3 van de EGCV). De EGCV heeft betreft alle soorten instellingen, met inbegrip van kredietinstellingen, andere financiële instellingen en verzekeringsmaatschappijen (zie bijvoorbeeld artikel 5 van de EGCV).

(61)  Artikel 17, lid 1 en 2 van de EGCV.

(62)  Artikel 11, lid 6 van de EGCV („verzoek om informatie”). De EGCV bepaalt tevens dat de Commissie in nauw overleg met de bevoegde haar opmerkingen en inlichtingen verstrekkende autoriteiten van de lidstaten dient te handelen (overweging 13 bij de EGCV). Efficiënte regelingen zijn van kracht voor het delen van informatie tussen de Commissie en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten (overweging 14) en de Commissie heeft het recht om alle noodzakelijke informatie verlangen (overweging 38).

(63)  De tweede subparagraaf van artikel 21, lid 4 van de EGCV.

(64)  De eerste subparagraaf van artikel 21, lid 4 van de EGCV.

(65)  Zaak C-42/01 Portugese Republiek vs Commissie [2004] ECR I-6079, paragrafen 58 en 59.

(66)  Besluit van de Commissie van 20 juli 1999 betreffende een procedure krachtens artikel 21 van de Verordening van de Raad 4064/89 van 21 december 1989 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (Zaak nr. IV/M.1616- BSCH/A. Champalimaud), paragraaf 67.

(67)  Zaak 110/84 Commune de Hillegom vs. Cornelis Hillenus [1985] ECR 3947, paragraaf 27.

(68)  Zaak C-438/04 Mobistar SA vs. IBPT [2006] ECR I-0000, paragrafen 38 tot 43.

(69)  Zaak 110/84 Commune de Hillegom vs. Cornelis Hillenus [1985] ECR 3947, paragraaf 20.

(70)  Zie beginsel 1 van de „Methodologie van basis beginselen” van het BCBS (zie tevens voetnoot 9).

(71)  De voorgestelde herziene subparagraaf van artikel 12, lid 1 van de Bankenrichtlijn.

(72)  De artikelen 9 en 10 van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op de gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PB L 390, van 31.12.2004, blz. 38). Artikel 32, lid 5 van Richtlijn 2004/109/EG bepaalt dat artikel 92 van Richtlijn 2001/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 mei 2001 betreffende de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs en de informatie die over deze effecten moet gepubliceerd worden (PB L 184 van 6.7.2001, blz. 1) (richtlijn, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/51 EG (PB L 79 van 24.3.2005, blz. 9)), de overgangsbepaling waarnaar momenteel wordt verwezen in de tweede subparagraaf van artikel 12, lid 1 van de Bankrichtlijn met ingang van 20 januari 2007 zal verwijderd worden.

(73)  De eerste subparagraaf van het voorgestelde nieuwe artikel 19, lid 1 van de Bankenrichtlijn.

(74)  Artikel 4 van de Bankenrichtlijn.

(75)  Het voorgestelde nieuwe artikel 19, lid 6, punt a) van de Bankenrichtlijn.


BIJLAGE

Formuleringsvoorstellen (1)

Door de Commissie voorgestelde tekst (2)

Door de ECB voorgestelde wijzigingen (3)

Wijziging 1

Overwegingen van het richtlijnvoorstel

Wijziging van het richtlijnvoorstel

Gezien het voorstel van de Commissie [ ],

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité [ ],

Gezien het voorstel van de Commissie [ ],

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité [ ],

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank [ ],

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 6.1 1 van het advies

Wijziging 2

Overweging 3 bij het richtlijnvoorstel

Wijziging van het richtlijnvoorstel

(3)

De rol van de bevoegde autoriteiten in zowel binnenlandse als grensoverschrijdende gevallen moet bestaan in de verrichting van een prudentiële beoordeling binnen een kader van duidelijke beoordelingscriteria en procedures Daarom moeten criteria voor de beoordeling door toezichthouders van aandeelhouders en management in het kader van een voorgenomen verwerving of vergroting van een gekwalificeerde deelneming, alsook een duidelijke procedure voor de toepassing ervan worden vastgesteld. Om de samenhang te waarborgen, moeten deze criteria aansluiten bij de criteria die in de initiële vergunningverleningsprocedure op aandeelhouders en management worden toegepast.

(3)

De rol van de bevoegde autoriteiten in zowel binnenlandse als grensoverschrijdende gevallen moet bestaan in de verrichting van een prudentiële beoordeling binnen een kader van duidelijke beoordelingscriteria en procedures. Daarom moeten criteria voor de beoordeling door toezichthouders van aandeelhouders en management in het kader van een voorgenomen verwerving of vergroting van een gekwalificeerde deelneming, alsook een duidelijke procedure voor de toepassing ervan worden vastgesteld. Om de samenhang te waarborgen, moeten deze criteria aansluiten bij de criteria die in de initiële vergunningverleningsprocedure op aandeelhouders en management worden toegepast. Wat de procedures betreft, dienen de termijnen in verhouding staan tot de complexiteit van de voorgenomen verwerving of vergroting van de voorgenomen gekwalificeerde deelneming.

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 3.6 van het advies

Wijziging 3

Artikel 5 van het richtlijnvoorstel

Wijziging van artikel 4 van Richtlijn 2006/48/EG

[Invoeging]

Richtlijn 2006/48/EG wordt als volgt gewijzigd:

[…] De volgende definitie wordt ingevoegd in artikel 4:

„kandidaat-verwerver”: iedere natuurlijke of rechtspersoon of dergelijke in onderlinge overeenstemming handelende personen die besloten hebben om rechtstreeks of middellijk een gekwalificeerde deelneming in een kredietinstelling te verwerven, dan wel rechtstreeks of middellijk een dergelijke gekwalificeerde deelneming verder te vergroten, waardoor het percentage van de aangehouden stemrechten of aandelen in het kapitaal 20 %, 30 % of 50 % bereikt of overschrijdt, dan wel dusdanig dat de kredietinstelling hun dochteronderneming wordt;

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 6.3 van het advies

Wijziging 4

Artikel 5 van het richtlijnvoorstel

Wijziging van artikel 4, lid 11 van Richtlijn 2006/48/EG

[Invoeging]

Richtlijn 2006/48/EG wordt als volgt gewijzigd:

[…]. Aan artikel 4, lid 11, wordt de volgende tweede alinea toegevoegd:

Voor de toepassing van artikel 12, lid 1, en de artikelen 19, 20 en 21 worden de stemrechten in de artikelen 9 en 10 van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad in aanmerking genomen.

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 6.2 van het advies

Wijziging 5

Artikel 5 van het richtlijnvoorstel

Wijziging van artikel 19, lid 6 van Richtlijn 2006/48/EG

6.   De bevoegde autoriteiten kunnen in de volgende gevallen hun beoordelingsperiode uitbreiden tot vijftig werkdagen:

(a)

indien de kandidaat-verwerver buiten de Gemeenschap is gereglementeerd en in het betrokken derde land juridische belemmeringen bestaan voor de overdracht van de vereiste informatie;

(b)

bij een beoordeling overeenkomstig artikel 143.

6.   De bevoegde autoriteiten kunnen in de volgende gevallen hun beoordelingsperiode uitbreiden tot [ ] werkdagen:

(a)

als de kandidaat-verwerver zijn hoofdkantoor, of in geval van een natuurlijke persoon, zijn gebruikelijke verblijfplaats, buiten de Europese Gemeenschap heeft en er in het betrokken derde land belemmeringen bestaan voor de overdracht van de vereiste informatie;

(b)

bij een beoordeling overeenkomstig artikel 143; of

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 6.4 van het advies

Wijziging 6

Artikel 5 van het richtlijnvoorstel

Wijziging van Richtlijn 2006/48/EG, nieuw artikel 19, lid 6, punt c)

[Invoeging]

(c)

indien de bevoegde autoriteiten menen dat de beoordeling complex is.

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 3.6 van het advies

Wijziging 7

Artikel 5 van het richtlijnvoorstel

Wijziging van artikel 19 bis, lid 1 van Richtlijn 2006/48/EG

1.   Bij de beoordeling van de in artikel 19, lid 1, bedoelde kennisgeving en de in artikel 19, lid 3, bedoelde informatie beoordelen de bevoegde autoriteiten rekening houdend met de waarschijnlijke invloed van de kandidaat-verwerver op de kredietinstelling de geschiktheid van de kandidaat-verwerver en de financiële soliditeit van de voorgenomen verwerving op alle navolgende criteria: […]

1.   Bij de beoordeling van de in artikel 19, lid 1, bedoelde kennisgeving en de in artikel 19, lid 3, bedoelde informatie beoordelen de bevoegde autoriteiten, teneinde de deugdelijke en prudente bedrijfsvoering van de kredietinstelling die het doelwit is van de verwerving, te verzekeren en rekening houdend met de waarschijnlijke invloed van de kandidaat-verwerver op de kredietinstelling, de geschiktheid van de kandidaat-verwerver en de financiële soliditeit van de voorgenomen verwerving op alle navolgende criteria: […]

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 2.2 van het advies

Wijziging 8

Artikel 5 van het richtlijnvoorstel

Wijziging van artikel 19 bis, lid 1, punt a), van Richtlijn 2006/48/EG

(a)

de reputatie van de kandidaat-verwerver;

(a)

de reputatie en de ervaring van de kandidaat-verwerver;

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 2.7 van het advies — Verduidelijking van de prudentiële beoordelingscriteria

Wijziging 9

Artikel 5 van het richtlijnvoorstel

Wijziging van artikel 19 bis, lid 1, punt b), van Richtlijn 2006/48/EG

(b)

de reputatie en ervaring van de personen die het bedrijf van de kredietinstelling als gevolg van de voorgenomen verwerving feitelijk gaan leiden;

(b)

de reputatie en ervaring van de personen die het bedrijf van de kredietinstelling als gevolg van de voorgenomen verwerving feitelijk gaan leiden of een invloed van betekenis gaan uitoefenen;

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 2.7 van het advies — Verduidelijking van de prudentiële beoordelingscriteria

Wijziging 10

Artikel 5 van het richtlijnvoorstel

Wijziging van artikel 19 bis, lid 1, punt d), van Richtlijn 2006/48/EG

(d)

of de kredietinstelling na de voorgenomen verwerving zal kunnen voldoen en blijven voldoen aan haar verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn en enigerlei toepasselijke sectorale voorschriften in de zin van artikel 2, punt 7, van Richtlijn 2002/87/EG, waaronder met name de vereisten van artikel 12, lid 3, en artikel 22 van deze richtlijn;

(d)

of de kredietinstelling die het doelwit van de verwerving is, na de voorgenomen verwerving zal kunnen voldoen en blijven voldoen aan alle toepasselijke prudentiële vereisten van deze richtlijn en indien toepasselijk, van andere richtlijnen, met name richtlijn 2000/46/EG, 2002/87/EG, 2006/49/EG;

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 2.7 van het advies — Verduidelijking van de prudentiële beoordelingscriteria

Wijziging 11

Artikel 5 van het richtlijnvoorstel

Wijziging van artikel 19 bis, lid 1, punt e), van Richtlijn 2006/48/EG

(e)

of er goede redenen zijn om te vermoeden dat in verband met de voorgenomen verwerving geld wordt of werd witgewassen of dat gepoogd wordt of gepoogd werd geld wit te wassen of terrorisme te financieren in de zin van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad, of dat de voorgenomen verwerving het risico op dergelijk gedrag zou kunnen vergroten;

(e)

of er goede redenen zijn om te vermoeden dat in verband met de voorgenomen verwerving geld wordt of werd witgewassen of dat gepoogd wordt of gepoogd werd geld wit te wassen of terrorisme te financieren in de zin van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad of een ander ernstig strafbaar feit, of dat de voorgenomen verwerving het risico op dergelijk gedrag zou kunnen vergroten;

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 2, lid,7 van het advies — Verduidelijking van de prudentiële beoordelingscriteria

Wijziging 12

Artikel 5 van het richtlijnvoorstel

Wijziging van artikel 19 bis, lid 1, punt f), van Richtlijn 2006/48/EG

[Invoeging]

(f)

of de kredietinstelling, die het doelwit is van de verwerving, ten gevolge van de voorgenomen verwerving deel zou gaan uitmaken van een groep, waarvan de structuur voldoende transparant zou zijn voor effectief toezicht.

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 2.4 van het advies

Wijziging 13

Artikel 5 van het richtlijnvoorstel

Wijziging van artikel 19 bis, lid 1, punt g), van Richtlijn 2006/48/EG

[Invoeging]

(g)

indien de kandidaat-verwerver zijn hoofdkantoor buiten de EU heeft en buiten de EU onder toezicht staat, of in dat derde land de kandidaat-verwerver onder effectief toezicht staat en of dit derde land bereid is tevredenstellend samen te werken met de bevoegde autoriteiten die de het doelwit van de verwerving zijnde kredietinstelling een vergunning heeft verleend;

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 2.5 van het advies

Wijziging 14

Artikel 5 van het richtlijnvoorstel

Wijziging van artikel 19 bis, lid 1, punt h), van Richtlijn 2006/48/EG

[Invoeging]

(h)

of de regelingen omtrent de beheers- en controlestructuur van de het doelwit van de verwerving zijnde kredietinstelling robuust genoeg zijn om een eventuele impasse in het besluitvormingsproces van die kredietinstelling ten gevolge van de voorgenomen verwerving te vermijden.

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 2.6 van het advies

Wijziging 15

Artikel 5 van het richtlijnvoorstel

Wijziging van artikel 19 bis, lid 2, van Richtlijn 2006/48/EG

2.   De bevoegde autoriteiten mogen zich alleen tegen de voorgenomen verwerving verzetten indien zij van oordeel zijn dat niet aan de criteria van lid 1 wordt voldaan of indien de door de kandidaat-verwerver verstrekte informatie onvolledig is.

2.   De bevoegde autoriteiten mogen zich alleen tegen de voorgenomen verwerving verzetten indien zij er niet van overtuigd zijn dat aan de criteria van lid 1 wordt voldaan of indien de door de kandidaat-verwerver verstrekte informatie onvolledig is.

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 2.3 van het advies

Wijziging 16

Artikel 5 van het richtlijnvoorstel

Wijziging van artikel 19 bis, lid 3, van Richtlijn 2006/48/EG

3.   lidstaten zullen geen voorwaarden vooraf aan de omvang van een deelneming die verworven dient te worden [verbinden] en evenmin de verwerving toetsen op economische marktbehoeften.

3.   De toezichthoudende autoriteiten kunnen een voorgenomen verwerving of vergroting van een gekwalificeerde deelneming goedkeuren op voorwaarde dat de kandidaat-verwerver de verbintenissen nakomt die hij is aangegaan ten overstaan van de bevoegde autoriteiten om de bovenvermelde criteria na te leven. Lidstaten zullen de verwerving niet toetsen op economische marktbehoeften.

Rechtvaardiging — Zie de paragrafen 2. 6 en 2.8 van het advies

Wijziging 17

Artikel 5 van het richtlijnvoorstel

Wijziging van artikel 19 ter van Richtlijn 2006/48/EG

Naast hetgeen in de artikelen 19 en 19 bis is bepaald en tenzij anders vermeld, is artikel 129, lid 3, op de beoordeling van de verwerving overeenkomstig artikel 19 bis, lid 1, van toepassing, indien de kandidaat-verwerver een van de volgende personen betreft:

[…] (3) een natuurlijke persoon of rechtspersoon die zeggenschap uitoefent over een kredietinstelling, verzekeringsonderneming, herverzekeringsonderneming, beleggingsonderneming of icbe-beheermaatschappij waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend.

Naast hetgeen in de artikelen 19 en 19 bis is bepaald en tenzij anders vermeld, raadpleegt de bevoegde autoriteit die de vergunning aan de kredietinstelling heeft verleend, die het doelwit van de verwerving is, de bevoegde autoriteit van de kandidaat-verwerver, indien de kandidaat-verwerver één van de volgende personen betreft:

[…] (3) een natuurlijke persoon of rechtspersoon die zeggenschap uitoefent over een kredietinstelling, verzekeringsonderneming, herverzekeringsonderneming, beleggingsonderneming of icbe-beheermaatschappij waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend.

De bevoegde autoriteiten werken nauw samen. Zij zullen elkaar de voor de prudentiële beoordeling van de voorgenomen verwerving essentiële of relevante informatie verstrekken.

In een besluit van de bevoegde autoriteit die vergunning heeft verleend aan de het doelwit van de verwerving zijnde kredietinstelling, worden de standpunten en voorbehouden van de bevoegde autoriteit van de kandidaat- verwerver vermeld.

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 4 van het advies

Wijziging 18

Artikel 5 van het richtlijnvoorstel

Wijziging van artikel 19 quater van Richtlijn 2006/48/EG

1.   De Commissie mag de bevoegde autoriteiten verzoeken om haar snel afschriften te doen toekomen van de stukken waarop zij hun beoordeling met betrekking tot de artikelen 19, 19 bis en 19 ter hebben gebaseerd, alsook de redenen te geven die de kandidaat-verwerver zijn medegedeeld.

[…]

1.   De Commissie mag de bevoegde autoriteiten verzoeken om haar snel afschriften te doen toekomen van de stukken waarop zij hun beoordeling met betrekking tot de artikelen 19, 19 bis en 19 ter hebben gebaseerd, alsook de redenen te geven die de kandidaat-verwerver zijn medegedeeld, waar ofwel:

(a)

de bevoegde autoriteit nadat ze haar taak heeft voltooid, zich verzet tegen de voorgenomen verwerving en de Commissie een formele klacht heeft ontvangen van de kandidaat-verwerver; of

(b)

redelijkerwijze kan worden vermoed dat de bevoegde autoriteit de prudentiële beoordelingscriteria of de procedures kennelijk verkeerd heeft toegepast.

[…]

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 5 van het advies

Wijziging 19

Artikel 5 van het richtlijnvoorstel

Wijziging van artikel 21, lid 3, van Richtlijn 2006/48/EG

Artikel 21, lid 3 van Richtlijn 2006/48/EG (4)

(3)   Voor de vaststelling van een in het onderhavige artikel bedoelde „gekwalificeerde deelneming” en van de daarin bedoelde andere deelnemingspercentages worden de stemrechten, vermeld in artikel 92 van Richtlijn 2001/34/EG, in aanmerking genomen.

Richtlijn 2006/48/EG wordt als volgt gewijzigd (5):

[…] Artikel 21, lid 3, wordt als volgt vervangen:

(3)   Voor de vaststelling van een in het onderhavige artikel bedoelde gekwalificeerde deelneming en van de daarin bedoelde andere deelnemingspercentages worden de stemrechten vermeld in artikel 9 en 10 van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad in aanmerking genomen.

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 6.2 van het advies

Wijziging 20

Artikel 5 van het richtlijnvoorstel

Wijziging van artikel 129 van Richtlijn 2006/48/EG

Richtlijn 2006/48/EG wordt als volgt gewijzigd:

5.

In artikel 129 wordt het volgende lid 3 toegevoegd:

„3.   Bij een beoordeling overeenkomstig artikel 19 bis, lid 1, raadpleegt de bevoegde autoriteit die de kredietinstelling die het doelwit van de voorgenomen verwerving is, vergunning heeft verleend de bevoegde autoriteit van de kandidaat-verwerver.

In een besluit van de bevoegde autoriteit die de kredietinstelling die het doelwit van de verwerving is, vergunning heeft verleend worden de standpunten en bedenkingen van de bevoegde autoriteit van de verwerver vermeld.”

[Schrappen]

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 4 van het advies

Wijziging 21

Artikel 5 van het richtlijnvoorstel

Wijziging van artikel 150, lid 2, punt f), van Richtlijn 2006/48/EG

(f)

precisering en verduidelijking van de criteria van artikel 19 bis, lid 1, om rekening te houden met toekomstige ontwikkelingen en om te zorgen voor een uniforme toepassing van deze richtlijn.

(f)

Precisering van het formaat, de structuur en de inhoud van, en de procedures die gelden voor:

de vereiste kennisgeving van de kandidaat-verwervers krachtens artikel 19, lid 1;

het ontvangstbewijs verkregen van de bevoegde autoriteiten krachtens artikel 19, lid 2, en

de lijst waarnaar wordt verwezen in de eerste subparagraaf van artikel 19 bis, lid 4 dat de voor de toezichthoudende beoordeling krachtens artikel 19 bis, lid 1 noodzakelijke informatie preciseert;

(g)

verduidelijking van het concept „in onderlinge overeenstemming handelende personen” vermeld in artikel 19, lid 1;

(h)

Verduidelijking van de criteria op basis waarvan de bevoegde autoriteiten kunnen oordelen of een voorgenomen verwerving of vergroting van een deelneming krachtens artikel 19, lid 1 een complex geval is in de zin van artikel 19, lid 6, punt c);

(i)

Specificatie en verduidelijking van de criteria voor de prudentiële beoordeling opgenomen in artikel 19 bis, lid 1; of

(j)

precisering en verduidelijking van de soort verbintenissen waarnaar wordt verwezen in artikel 19 bis, lid 3 die de kandidaat-verwervers kunnen aangaan tegenover de bevoegde autoriteiten;

Rechtvaardiging — Zie de paragrafen 2.8, 3.5, 3.6 en 6.3van het advies

Wijziging 22

Artikel 6a van het richtlijnvoorstel (nieuw)

Evaluatie

[Invoeging]

Artikel 6a

Evaluatie

De Commissie zal tegen […] in samenwerking met de lidstaten de toepassing van deze richtlijn onderzoeken en daarover rapporteren en zal haar verslag samen met passende voorstellen voorleggen aan het Parlement en de Raad.

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 6.5 van het advies

Wijziging 23

Artikel 6, lid 1 van het richtlijnvoorstel

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op [ zes maand na de inwerkingtreding van deze richtlijn] aan deze richtlijn te voldoen. […]

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk [ twaalf maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn] aan deze richtlijn te voldoen. […]

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 6.5 van het advies

Wijziging 24

Artikel 7 van het richtlijnvoorstel (nieuw)

Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op de publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie.

1.   Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op de publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   De ten aanzien van een voorgenomen verwerving of vergroting van een gekwalificeerde deelneming uitgevoerde prudentiële beoordeling waarvoor de kennisgeving van artikel 19, lid 1 werd voorgelegd aan de bevoegde autoriteiten vóór de inwerkingtreding van de wetten, regelingen en administratieve bepalingen die nodig zijn om te voldoen aan de richtlijn, wordt uitgevoerd overeenkomstig de op de datum van de kennisgeving van kracht zijnde nationale wetgeving van de lidstaten.

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 6.5 van het advies


(1)  De formuleringsvoorstellen in de bijlage zijn gebaseerd op de tekst van het richtlijnvoorstel en beperken zich tot wijzigingen die zijn aangebracht om de voorstellen van de ECB in dit advies weer te geven. De formuleringsvoorstellen wijzigen sommige bepalingen van het richtlijnvoorstel en met name artikel 5, dat de Bankenrichtlijn wijzigt. De voorstellen dienen mutatis mutandis te worden toegepast op de andere richtlijnen van de Gemeenschap die het richtlijnvoorstel wijzigt.

(2)  Doorhaling betreft tekst die de ECB voorstelt te schrappen.

(3)  Vetgedrukte tekst betreft door de ECB voorgestelde toe te voegen tekst.

(4)  Hier duidt de doorhaling aan waar de ECB voorstelt tekst uit het actuele artikel 21, lid 3 van de Bankenrichtlijn te verwijderen.

(5)  Hier duidt de vet gedrukte tekst aan waar de ECB voorstelt nieuwe tekst in te voegen in het actuele artikel 21, lid 3 van de Bankenrichtlijn.


Top