EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52016AB0010

Advies van de Europese Centrale Bank van 3 maart 2016 inzake een voorstel voor een verordening tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat vrijstellingen voor grondstoffenhandelaren betreft (CON/2016/10)

OJ C 130, 13.4.2016, p. 1–2 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

13.4.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 130/1


ADVIES VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 3 maart 2016

inzake een voorstel voor een verordening tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat vrijstellingen voor grondstoffenhandelaren betreft

(CON/2016/10)

(2016/C 130/01)

Inleiding en rechtsgrondslag

Op 12 januari 2016 ontving de Europese Centrale Bank (ECB) een verzoek van de Raad van de Europese Unie om een advies inzake een voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat vrijstellingen voor grondstoffenhandelaren betreft (1) (het „voorstel”). Op 8 februari 2016 werd de ECB inzake hetzelfde voorstel door het Europees Parlement geraadpleegd.

De adviesbevoegdheid van de ECB is gebaseerd op artikel 127, lid 4, en artikel 282, lid 5, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, aangezien het voorstel bepalingen bevat die onder bevoegdheid van de ECB vallen, met name in verband met de taak van het Europees Stelsel van centrale banken uit hoofde van artikel 127, lid 5, van het Verdrag om bij te dragen tot een goede beleidsvoering door de bevoegde autoriteiten ten aanzien van de stabiliteit van het financiële stelsel.

Overeenkomstig de eerste volzin van artikel 17.5 van het Reglement van orde van de Europese Centrale Bank heeft de Raad van bestuur dit advies aangenomen.

1.   Algemene opmerkingen

1.1.

Het voorstel beoogt te verzekeren dat niet alle vereisten betreffende grote blootstellingen en eigenvermogenvereisten van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (2) op 1 januari 2018 van toepassing worden op grondstoffenhandelaren zonder dat bewust en met kennis van zaken besloten is dat een dergelijke behandeling inderdaad het meest geschikt is voor grondstoffenhandelaren (beleggingsondernemingen waarvan het hoofdbedrijf uitsluitend bestaat in het aanbieden van beleggingsdiensten of -activiteiten in verband met de financiële instrumenten die worden beschreven in bijlage I, deel C, punten 5, 6, 7, 9 en 10, bij Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en van de Raad (3) en waarop Richtlijn 93/22/EEG van de Raad (4) op 31 december 2006 niet van toepassing was).

1.2.

Enerzijds lijken vereisten inzake grote blootstellingen en eigenvermogenvereisten van Verordening (EU) nr. 575/2013 niet op maat gesneden voor grondstoffenhandelaren, anderzijds moet een besluit tot verlenging van de vrijstellingen van deze prudentiële vereisten rekening houden met potentiële systeemrisico's die grondstoffenhandelaren vormen. Die risico's kunnen uit meerdere bronnen voortvloeien, met name:

het totale hefboombedrag;

de stabiliteit van kapitaalstructuren;

koppelingen met het bancaire stelsel middels schuld en het daarmee verbonden wanbetalingspercentage;

uitoefenen van schaduwbankwerkzaamheden (bv. securitisatie van vorderingen of voorraden);

mogelijke overloopeffecten naar andere in financiële moeilijkheden verkerende ondernemingen die veroorzaakt kunnen worden door wanbetalingen in derivatenposities, met name speculatieve over-the-counter derivativenposities die niet centraal verrekend worden, maar tevens door negatieve ontwikkelingen in de onderliggende activa die mark-to-market verliezen veroorzaken in futureposities die hoger zijn dan de mark-to-market winsten op als onderpand aangehouden inventaris, waardoor de tegenpartij variatiemarge betaald moet worden.

1.3.

De ECB heeft tot nu toe geen concrete aanwijzingen gevonden voor door grondstoffenhandelaren veroorzaakt systeemrisico dat thans de intrekking van de vrijstellingen van de vigerende vereisten voor grote blootstellingen en eigenvermogenvereisten strikt noodzakelijk zou maken. In Europa opererende grondstoffenhandelaren hebben doorgaans een lagere schuldhefboom en hebben veerkrachtigere kapitaalstructuren dan banken. Doorgaans hebben zij relatief lage activa-eigenvermogenratio's en het lijkt erop dat zij geen aan bankenactiviteiten verwante looptijd- en liquiditeittransformatie-activiteiten uitoefenen. Voorts lijken koppelingen met het bancaire stelsel middels schuld en daarmee verbonden wanbetalingspercentages tamelijk beperkt te zijn. Directe blootstelling van banken aan grondstoffenhandelaren lijkt relatief gering te zijn, hetgeen potentiële besmettingsrisico's tempert. Ten slotte, ondanks de aanzienlijke groei van grondstoffenderivatenmarkten in de afgelopen 15 jaar, is er geen sluitend bewijs dat de grondstoffenderivattenhandel negatieve effecten heeft op het financiële stelsel in bredere zin. Een gedetailleerde effectbeoordeling lijkt evenwel noodzakelijk te zijn om te komen tot het meest geschikte besluit, d.w.z. de intrekking of de tijdelijke verlenging van de vrijstellingen. Met name moet gekeken worden naar aspecten van gelijke omstandigheden ten aanzien van kredietinstellingen die handelen in grondstoffen.

1.4.

De vrijstellingen moeten inderdaad slechts tijdelijk zijn. De Europese Commissie zal naar verwachting een voorstel indienen voor een alomvattende herziening van prudentiële regelgeving aangaande beleggingsondernemingen. De beweegreden voor, en de doelstelling van een tijdelijke verlenging van de vrijstellingen moet beperkt blijven tot het vermijden van significante regelgevende veranderingen voorafgaande aan de alomvattende herziening die zo spoedig mogelijk uitgevoerd moet worden.

Gedaan te Frankfurt am Main, 3 maart 2016.

De president van de ECB

Mario DRAGHI


(1)  COM(2015) 648 def.

(2)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

(3)  Richtlijn 2004/39/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad (PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1).

(4)  Richtlijn 93/22/EEG van de Raad van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten (PB L 141 van 11.6.1993, blz. 1).


Top