EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52014AB0083

Advies van de Europese Centrale Bank van 19 november 2014 inzake een voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende structurele maatregelen ter verbetering van de weerbaarheid van EU-kredietinstellingen (CON/2014/83)

OJ C 137, 25.4.2015, p. 2–25 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

25.4.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 137/2


ADVIES VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 19 november 2014

inzake een voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende structurele maatregelen ter verbetering van de weerbaarheid van EU-kredietinstellingen

(CON/2014/83)

(2015/C 137/02)

Inleiding en rechtsgrondslag

Op 14 maart 2014 ontving de Europese Centrale Bank (ECB) een verzoek van het Europees Parlement om een advies inzake een voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende structurele maatregelen ter verbetering van de weerbaarheid van EU-kredietinstellingen (1) (hierna de „ontwerpverordening”). Op 27 maart 2014 ontving de ECB een verzoek van de Raad van de Europese Unie om een advies betreffende de ontwerpverordening.

De adviesbevoegdheid van de ECB is gebaseerd op artikel 127, lid 4, en artikel 282, lid 5, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, aangezien de ontwerpverordening bepalingen bevat betreffende de bijdrage van het Europees Stelsel van centrale banken tot een goede beleidsvoering ten aanzien van de stabiliteit van het financiële stelsel, zoals bedoeld in artikel 127, lid 5, van het Verdrag. Overeenkomstig de eerste zin van artikel 17.5 van het reglement van orde van de Europese Centrale Bank heeft de Raad van bestuur dit advies goedgekeurd.

Algemene opmerkingen

De ECB verwelkomt het voorstel om deze aangelegenheid te behandelen middels een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende structurele maatregelen ter verbetering van de veerkracht van de EU-kredietinstellingen. Deze maatregel zal rechtstreeks toepasselijk zijn in alle 28 lidstaten (2) en zal bijdragen aan het veiligstellen van een geharmoniseerd Uniekader waarin kwesties worden behandeld met betrekking tot banken die te groot zijn om failliet te gaan („too big to fail”) en te vervlochten zijn om failliet te gaan („too interconnected to fail”). De ontwerpverordening heeft als doel de potentiële versnippering te verminderen die veroorzaakt zou kunnen worden door afwijkende nationale structurele regelingen in de bankensector en zou kunnen leiden tot inconsistenties, toezicht- en regelgevingsarbitrage en een gebrek aan gelijke concurrentievoorwaarden op de interne markt (3).

De ontwerpverordening specificeert tevens de details van bepaalde taken die krachtens Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad (4) onder de exclusieve bevoegdheid van de ECB vallen. De effectiviteit van het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme (GTM) zou beperkt worden door inconsistente nationale wetgeving, als gevolg waarvan de complexiteit van het toezicht en de kosten daarvan toenemen (5). Om die reden is er behoefte aan harmonisatie op Unieniveau.

Specifieke opmerkingen

1.   Toepassingsgebied van de voorgestelde regels

1.1.

De ontwerpverordening is van toepassing op kredietinstellingen die zijn aangewezen als mondiaal systeemrelevante instellingen (MSI) (6) en tevens op andere kredietinstellingen waarvan de balansen en handelsactiviteiten gedurende drie opeenvolgende jaren aan bepaalde drempels voldoen (7). De ECB begrijpt dat dit in lijn is met de expliciete focus op de beperkte deelgroep van de grootste en meest complexe kredietinstellingen en groepen die, ondanks andere wetgeving, nog steeds te groot zouden kunnen zijn om failliet te gaan, te groot zijn om te redden of te complex zijn voor het beheer, het toezicht en de afwikkeling (8).

1.2.

In het geval van een concentratie van kredietinstellingen (bijvoorbeeld een fusie) als gevolg waarvan onmiddellijk één enkele kredietinstelling wordt gecreëerd die valt binnen het toepassingsbereik van de ontwerpverordening, dient de bevoegde autoriteit bij haar beoordeling of wordt voldaan aan de drempels voor de nieuwe enkele entiteit, de gecombineerde cijfers van de kredietinstellingen die de enkele entiteit hebben gevormd in aanmerking te nemen over de periode van twee jaar voorafgaande aan de concentratie (9). Afgezien van dit soort gevallen, dienen nationale bevoegde autoriteiten op reguliere basis, d.w.z. ten minste éénmaal per jaar, te toetsen of wordt voldaan aan de drempelcriteria (10).

Bovendien dient de Commissie de geschiktheid van de drempelcriteria te beoordelen bij haar toetsing van de ontwerpverordening, bijvoorbeeld ter verifiëring of alle betrokken kredietinstellingen hierdoor bestreken worden (11). Op diezelfde manier moet de Commissie, indien blijkt dat niet alle handelsactiva van kredietinstellingen adequaat worden bestreken door de definitie van handelsactiviteiten, bij de opstelling van het in artikel 34 bedoelde rapport in het bijzonder bekijken of alle tegen reële waarde gewaardeerde financiële activa en financiële verplichtingen, of equivalente balansposten voor niet-IFRS (International Financial Report Standards) banken, opgenomen moeten worden in de berekening van handelsactiviteiten krachtens de ontwerpverordening. In dit kader zou het nuttig zijn om te beschikken over een bijgewerkte effectbeoordeling.

2.   Verboden handelsactiviteiten, in het bijzonder handel voor eigen rekening

2.1.

In het algemeen ondersteunt de ECB het feit dat de ontwerpverordening handel voor eigen rekening, zoals nauwkeurig gedefinieerd in artikel 5, door bepaalde kredietinstellingen verbiedt. Meer specifiek worden er alleen activiteiten verboden van desks, units, afdelingen of individuele handelaren die specifiek ten doel hebben posities in te nemen en winst te maken voor eigen rekening, zonder enig verband met cliëntenactiviteiten of afdekking van het risico van de entiteit (12). Gezien het feit dat banken in de nasleep van de financiële crisis hun desks, units en afdelingen die zich speciaal bezighouden met handel voor eigen rekening in belangrijke mate hebben ingekrompen of zelfs helemaal hebben afgeschaft, begrijpt de ECB dat de ontwerpverordening een toekomstgerichte preventieve maatregel is die is gericht op het ontmoedigen van banken om deze activiteit opnieuw te gaan ontplooien. De kosten van het implementeren van het verbod op handel voor eigen rekening moeten om die reden beperkt zijn (13).

Gebeurtenissen voor en tijdens de laatste financiële crisis laten zien dat handel voor eigen rekening een activiteit met een hoog risico is, die een systeemrisico kan creëren als gevolg van grote open posities en verwevenheid tussen financiële instellingen. Vergeleken met andere, meer cliënt-gebaseerde activiteiten, zoals bijvoorbeeld leningen, is handel voor eigen rekening gemakkelijk in korte tijd op te schalen. Met name geldt dat indien handel voor eigen rekening wordt uitgevoerd in bankgroepen die voordeel genieten van de impliciete garantie van een veiligheidsnet voor banken (afwikkelingsfondsen, depositogarantiefondsen of uiteindelijk de belastingbetalers), dit mogelijk stimuleert tot verhoging van een dergelijke hoge risico-activiteit ten koste van het veiligheidsnet.

De ECB begrijpt verder dat handelsactiviteiten voor eigen rekening geen betrekking hebben op, of tegemoet komen aan, vereisten van de cliënten van banken. Binnen een bankgroep die handel voor eigen rekening uitvoert kan er zelfs een conflicterend belang bestaan tussen haar activiteiten inzake handel voor eigen rekening en de dienstverlening aan haar cliënten. Door handel voor eigen rekening te verbieden in plaats van slechts af te scheiden, garandeert de ontwerpverordening dat banken niet rechtstreeks worden blootgesteld aan deze handel of aan reputatierisico.

Om diezelfde reden verwelkomt de ECB eveneens dat de ontwerpverordening betrokken kredietinstellingen verbiedt om hedgefondsen in bezit te hebben of daarin te investeren (14). Dit verbod limiteert het risico van het omzeilen van een verbod op handel voor eigen rekening en helpt om de overloopeffecten tussen banken en het schaduwbanksysteem te matigen.

2.2.

Teneinde onderscheid te kunnen maken tussen handel voor eigen rekening en andere handelsactiviteiten, in het bijzonder marketmaking-activiteiten (15), moeten toereikende definities opgesteld worden. De ECB erkent dat het, zowel vanuit theoretisch oogpunt als in de praktijk, moeilijk is handel voor eigen rekening te onderscheiden van marketmaking (16). De ECB ondersteunt in grote lijnen de definitie van handel voor eigen rekening zoals deze is neergelegd in de ontwerpverordening (17) maar stelt enkele wijzigingen voor ter verduidelijking van de verboden activiteiten (18). Met name stelt de ECB voor om te verduidelijken dat er een verbod zal gelden op transacties met betrekking tot handel voor eigen rekening die worden uitgevoerd in reactie op, en ter exploitatie van marktwaarderingen en met als doel het maken van winst, ongeacht of daadwerkelijk winst wordt gerealiseerd op korte of langere termijn. Kredietinstellingen zouden handel voor eigen rekening kunnen uitvoeren — in tegenstelling tot marketmaking-activiteiten — door informatie te gebruiken met betrekking tot werkelijke waardes van activa, met als doel het maken van winst op basis van marktwaardefluctuaties, zonder dat er enige relatie bestaat tot orders van cliënten.

2.3.

Ten slotte houdt het voorstel van de Commissie een paar uitzonderingen in: a) hoewel handel voor eigen rekening door de Commissie als activiteit met een hoog risico wordt gezien, blijft dit ten aanzien van overheidsobligaties toegestaan; en b) kredietinstellingen die niet onder het bereik van de ontwerpverordening vallen kunnen nog altijd activiteiten met een hoog risico ontplooien die op geaggregeerd niveau grootschalig zouden kunnen worden. Dergelijke uitzonderingen lijken aan te geven dat de aard van de uitgezonderde handelsactiviteiten nader beoordeeld dient te worden in de aanstaande toetsing van de ontwerpverordening, teneinde de reikwijdte te bepalen van de mogelijke bedreiging die zij vormen voor individuele kredietinstellingen of het wereldwijde financiële stelsel (19).

3.   Besluit of al dan niet scheiding van handelsactiviteiten wordt verlangd, meer in het bijzonder de behandeling van marketmaking-activiteiten

3.1.

De ECB ondersteunt in het algemeen de introductie van maatstaven met betrekking tot omvang, complexiteit, leverage en verwevenheid van handelsactiviteiten in de beoordeling door toezichthouders die wordt uitgevoerd uit hoofde van de ontwerpverordening (20). Deze maatstaven voorzien echter niet in een diepgaande, door de toezichthouder uit te voeren beoordeling van individuele handelsactiviteiten. Daarom stemt de ECB ermee in dat dergelijke criteria niet de enige basis zouden moeten vormen voor het opstarten van de procedure die leidt tot een scheidingsbesluit. De beoordeling van deze maatstaven dient aangevuld te worden door het uitoefenen van discretionaire bevoegdheid door de consoliderende toezichthouder.

De ontwerpverordening voorziet in een bepaalde beoordelingsmarge door toezichthouders tijdens verschillende fasen van het scheidingsproces. In de ontwerpverordening is het besluit van de bevoegde autoriteit tot opstarten van de procedure die leidt tot een beslissing tot scheiding van specifieke handelsactiviteiten afhankelijk van een vaststelling door de bevoegde autoriteit dat er een bedreiging bestaat voor de financiële stabiliteit van de kernkredietinstelling of voor het gehele financiële systeem van de Unie, rekening houdend met de doelstellingen van de ontwerpverordening (21). Indien de bevoegde autoriteit na beoordeling van handelsactiviteiten concludeert dat de activiteiten voldoen aan de relevante maatstaven met betrekking tot relatieve omvang, leverage, complexiteit, winstgevendheid, het daaraan verbonden marktrisico alsmede de verwevenheid, dient zij van de kernkredietinstelling te verlangen dat dergelijke activiteiten worden gescheiden (22). In de finale analyse is deze vaststelling echter ook afhankelijk van een nader onderzoek door de bevoegde autoriteit inzake financiële stabiliteit. Bovendien, zelfs nadat de kernkredietinstelling in kennis is gesteld van de conclusies van de bevoegde autoriteit, heeft zij de gelegenheid om naar tevredenheid van de bevoegde autoriteit aan te tonen dat deze handelsactiviteiten geen bedreiging vormen voor de financiële stabiliteit van de instelling of het gehele financiële systeem van de Unie, rekening houdend met de doelstellingen van de ontwerpverordening (23).

3.2.

De ECB ondersteunt de benadering van de ontwerpverordening met betrekking tot scheiding. Hierdoor wordt het initiëren vermeden van langdurige en kostbare procedures waar wordt voldaan aan drempels inzake omvang en complexiteit, maar daadwerkelijke risico’s met betrekking tot de financiële stabiliteit van de kerninstelling of de Unie in bredere zin aanzienlijk worden gematigd door bestaande regulerende vereisten en intensiteit van het toezicht. Bovendien kan een kredietinstelling daadwerkelijk voldoen aan de bovengenoemde drempels door zich bezig te houden met bepaalde handelsactiviteiten die effectief bijdragen aan een bredere financiële stabiliteit, bijvoorbeeld marketmaking-activiteiten die cruciaal zijn voor de financiering van de economie of activiteiten die gericht zijn op het genereren van liquiditeitsbuffers teneinde te verzekeren dat wordt voldaan aan andere prudentiële vereisten. Daarom hebben toezichthouders behoefte aan flexibiliteit die verder gaat dan de vastgestelde drempels, zodat zij hun oordeel kunnen toepassen waarbij rekening wordt gehouden met bredere regulerende interacties en gevolgen voor het financiële stelsel als geheel. Dit oordeel dient ook rekening te houden met de financiële stabiliteit van individuele lidstaten of groepen van lidstaten binnen de Unie, aangezien de beoordeling door de toezichthouder een significante invloed kan hebben binnen die lidstaat of groep van lidstaten.

Het zou raadzaam zijn deze nuttige bepalingen aan te vullen door meer verduidelijking te verschaffen met betrekking tot de beoordeling of de handelsactiviteiten van een kernkredietinstelling een bedreiging vormen voor de financiële stabiliteit en om die reden scheiding behoeven (24). Het vereiste in de ontwerpverordening met betrekking tot transparantie in het besluitvormingsproces (25) is een kernelement bij het verzekeren dat beslissingen om bepaalde handelsactiviteiten niet te scheiden goed zijn onderbouwd en gerechtvaardigd zijn. In dit opzicht dient het besluit van de toezichthouder gemaakt te worden op basis van een reeks criteria die breder zijn dan die welke zijn opgenomen in de ontwerpverordening. Het instellen van een geharmoniseerd kader dat ruimte biedt voor een meer inzichtelijk oordeel door de toezichthouder dan op dit moment is geregeld, zou een handleiding bieden voor de bevoegde autoriteit voor het uitoefenen van haar oordeel en toezichthouders assisteren bij de vaststelling dat er noodzaak voor scheiding bestaat. Dit kan ook een stimulans zijn voor kredietinstellingen om hun governance te verbeteren, inclusief hun interne systemen en procedures, teneinde nalevingsrisico’s te vermijden en de kosten van enige toekomstige noodzaak voor scheiding te matigen.

Hiervoor zouden de maatstaven op nuttige wijze aangevuld kunnen worden door bijkomende kwalitatieve gegevens zoals: a) een cartografie van handelsactiviteiten, inclusief methoden voor beoordeling van de inventariseringsbehoefte teneinde te kunnen voldoen aan de verwachte vraag van cliënten; b) het nalevingskader waarin de ontwerpverordening wordt geïmplementeerd; en c) de compensatieschema’s voor handelaren. De maatstaven zouden ook aangevuld kunnen worden door bijkomende kwantitatieve gegevens zoals omzet, risico van het potentieel verlies, „verschil tussen de transactieprijs en de reële waarde”, limieten voor handelsdesks en geografische diversificatie van de handelsactiviteiten (26). Dit zou het proces operationeel meer geschikt maken voor toezichthouders. In lijn met het algemene doel van de ontwerpverordening zouden kredietinstellingen alle gegevens moeten verstrekken die benodigd zijn voor de berekening van de door de toezichthouder bij de beoordeling van handelsactiviteiten gebruikte maatstaven (27).

3.3.

De ECB acht het van belang om de marketmaking-activiteiten van banken in voldoende mate te handhaven teneinde activa- en marktliquiditeit te behouden of te verhogen, prijsvolatiliteit te matigen en de veerkracht te verhogen van effectenmarkten in geval van economische schokken. Dit is essentieel voor de financiële stabiliteit, de implementatie en vlotte doorwerking van monetair beleid en de financiering van de economie. Daarom dienen bij iedere regulerende handeling negatieve consequenties vermeden te worden voor marketmaking-activiteiten die niet worden gerechtvaardigd door significante risico’s.

Bij het uitvoeren van de diepgaande toetsing van marketmaking-activiteiten in overeenstemming met artikel 9, lid 1, van de ontwerpverordening, dienen toezichthouders zorgvuldig aandacht te besteden aan de mogelijke effecten van deze activiteiten op de financiële stabiliteit. Natuurlijk dienen marketmaking-activiteiten die in de kernkredietinstelling overblijven consistent te zijn met de doeleinden van de ontwerpverordening. Met name dienen dergelijke activiteiten niet te leiden tot oprichting van een bank die te groot is om failliet te gaan of te vervlochten is om failliet te gaan en mogen niet, onder het mom van marketmaking, een activiteit inzake handel voor eigen rekening omvatten die uiteindelijk een bedreiging zou kunnen vormen voor de financiële stabiliteit. Het zou daarom nuttig zijn te verduidelijken dat de bevoegde autoriteit een vergunning kan verlenen aan de kerninstelling om die marketmaking-activiteiten uit te voeren die geen bedreiging vormen voor de financiële stabiliteit van de instelling of voor het gehele financiële systeem van de Unie of een deel daarvan (28). Met het oog op het bovenstaande adviseert de ECB tevens enkele wijzigingen ter garandering van effectieve toepassing van de conclusies van de bevoegde autoriteit met betrekking tot handelsactiviteiten die uitgevoerd moeten worden binnen de handelsentiteit (29).

De ECB stelt een meer accurate definitie van marketmaking voor (30) door toevoeging van de woorden „of in redelijke verwachting van mogelijke cliëntactiviteit” aan de voorgestelde definitie van marketmaking, in lijn met de elementen die zijn opgenomen in de definitie van handel voor eigen rekening. Daarnaast beveelt de ECB aan de definitie van marketmaking over de gehele linie binnen Uniewetgeving te stroomlijnen, in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad (31), die betrekking heeft tot baissetransacties en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps, en Richtlijn 2014/65/EU van het Europees parlement en de Raad (32), met betrekking tot markten voor financiële instrumenten. Een nadeel van de ontwerpverordening is het ontbreken van een definitie voor de term „materieel marktrisico”. Er wordt voorgesteld om de definitie „marketmaking” verder af te stemmen op Verordening (EU) nr. 236/2012.

3.4.

Als gevolg van hun activiteiten stellen kredietinstellingen risicobeheersregels vast op basis van het risico voor de kredietinstelling of haar cliënten. Toereikend risicobeheer draagt bij aan de solvabiliteit van de kredietinstelling en aan de stabiliteit van het financiële stelsel. In dit opzicht beperkt de ontwerpverordening de risicobeheerverplichtingen van de kernkredietinstelling tot bepaalde derivaten, daar waar deze instrumenten in aanmerking komen voor clearing door de centrale tegenpartij. Er wordt daarom aanbevolen dat de Commissie, bij de uitoefening van haar bevoegdheden om gedelegeerde handelingen vast te stellen op basis van artikel 11, lid 3, van de ontwerpverordening, rekening houdt met de specificiteit en toereikendheid van risicobeheerbeleid van banken.

3.5.

Tot slot dient opgemerkt te worden dat scheiding op zich geen oplossing biedt voor het probleem van het te groot zijn om failliet te gaan. Het faillissement van een grote, reeds gescheiden handelsentiteit kan nog altijd systeeminvloeden hebben met grote consequenties voor kapitaalmarkten. Gezien dit feit kunnen bepaalde banken vaststellen dat een afgescheiden handelsentiteit niet voldoende schaalgrootte heeft om economisch levensvatbaar te zijn. Deze vaststelling kan ertoe leiden dat zij afzien van al hun handelsactiviteiten die mogelijk zouden kunnen leiden tot een concentratie van die handelsactiviteiten bij de grotere banken, met nog grotere banken als resultaat. Dit resultaat is niet consistent met het doel van het terugbrengen van het probleem van het te groot zijn om failliet te gaan. Als alternatief kunnen deze handelsactiviteiten verschoven worden naar de schaduwbanksector. Dergelijke ontwikkelingen maken een nauwgezet monitoring noodzakelijk van alle ongewenste consequenties en, indien deze aanzienlijk worden, specifieke maatregelen vergen.

4.   Afwijkingsclausule

Artikel 21 van de ontwerpverordening stelt dat de Commissie op verzoek van een lidstaat een afwijking van de scheidingsvereisten kan toestaan aan kredietinstellingen die onderworpen zijn aan nationale wetgeving waarvan het effect gelijkwaardig is aan de bepalingen van de ontwerpverordening.

De preambule bij de ontwerpverordening stelt correct dat onsamenhangende nationale wetgeving ook tot gevolg zou hebben dat de daadkracht van het GTM wordt beperkt omdat de ECB een reeks afwijkende en inconsistente regelingen zou moeten toepassen op de onder haar toezicht staande kredietinstellingen, hetgeen de kosten voor het toezicht en de complexiteit nog zou verhogen (33). Deze zorg wordt volledig gedeeld door de ECB en dergelijke overwegingen wegen op tegen de opname van een afwijking van het algemene regime (34). De afwijking strookt niet met het doel van het creëren van gelijke concurrentievoorwaarden en kan een precedent scheppen voor toekomstige afwijkingen in andere soorten Uniewetgeving. Dit zou een hindernis zijn voor de integratie van de interne markt en in de weg staan aan de doelstellingen die nu juist beoogd worden door de ontwerpverordening (35). Bovendien is het brede bereik van de afwijkingsclausule mogelijk niet consistent met de wettelijke vorm van een verordening en de wettelijke basis van de ontwerpverordening krachtens artikel 114 van het Verdrag.

5.   Samenwerking tussen de bevoegde autoriteit en de afwikkelingsautoriteit

De structurele maatregelen in de ontwerpverordening zijn bedoeld om voorbereidingen te treffen voor de afwikkeling en het herstel van financiële instellingen, waarbij de twee procedures intrinsiek verbonden zijn. De ontwerpverordening voorziet dienovereenkomstig in samenwerking tussen bevoegde autoriteiten en de betreffende afwikkelingsautoriteiten tijdens verschillende fasen van de beoordeling en implementatie van structurele maatregelen door een bevoegde autoriteit (36). De bevoegde autoriteit met de bevoegdheid om scheiding te vereisen dient de betreffende afwikkelingsautoriteit in kennis te stellen alvorens een besluit te nemen tot scheiding van een handelsactiviteit. De beoordeling van de noodzaak tot scheiding dient ook rekening te houden met enige lopende of reeds bestaande afwikkelbaarheidstoetsing. Tot slot dienen de scheidingsmaatregelen consistent te zijn met maatregelen die zijn opgelegd in het kader van het toetsings- en evaluatieproces van de toezichthouder en maatregelen die zijn opgelegd in het kader van een afwikkelbaarheidstoetsing.

Het verwijderen van obstakels voor afwikkelbaarheid is essentieel voor het ontwerpen van een operationeel afwikkelingsplan voor een kredietinstelling of groep. Zoals eerder geobserveerd door de ECB, daar waar overleg met de toezichthouder volstaat voor wat betreft de afwikkelingsbeoordeling zelf, dienen maatregelen ter verwijdering van obstakels voor afwikkelbaarheid samen vastgesteld en uitgevoerd te worden in samenwerking met de toezichthouder (37). Bij het aannemen van passende maatregelen ter verhoging van de afwikkelbaarheid van een kredietinstelling of groep, zoals veranderingen van zakelijke praktijken, structuur of organisatie, dient zorgvuldig rekening te worden gehouden met het effect van dergelijke maatregelen op de soliditeit en stabiliteit van de bedrijfsvoering van de entiteit. Dit is een relevante overweging voor de bevoegde autoriteit. Het versterken van de afwikkelbaarheid van banken met behoud van kritieke financiële diensten in de economie als geheel is tevens een hoofddoel van het toezichthoudend proces waar de maatregelen in de ontwerpverordening uitvoering aan moeten geven. Daarom zullen bevoegde autoriteiten en afwikkelingsautoriteiten bij deze beide processen nauw samen moeten werken.

Eén van de doeleinden van de ontwerpverordening is het bevorderen van een ordelijke afwikkeling en herstel van een groep entiteiten (38). De doeleinden van de ontwerpverordening voor wat betreft het opleggen van structurele maatregelen zijn echter niet identiek aan de doeleinden van de afwikkelingsbeoordeling. De reeks structurele maatregelen die beschikbaar is op basis van de ontwerpverordening verschilt daarom van de reeks maatregelen die is bedoeld voor het verwijderen van obstakels voor afwikkeling op basis van het recent aangenomen afwikkelingskader van de Unie (39). De ECB begrijpt tevens dat, zelfs indien de afwikkelingsbeoordeling in het kader van afwikkelingsplanning geen substantiële obstakels voor afwikkelbaarheid heeft vastgesteld, de bevoegde autoriteit niettemin de noodzaak kan vaststellen voor structurele maatregelen op basis van de ontwerpverordening die het herstel en afwikkeling van complexe instellingen zou bevorderen (40). In dit kader dient verduidelijkt te worden dat, terwijl de bevoegde autoriteit rekening dient te houden met enige lopende of reeds bestaande afwikkelbaarheidstoetsingen, de conclusies van een dergelijke beoordeling op geen enkele wijze in de weg dienen te staan aan de uitoefening van de bevoegdheden door de bevoegde autoriteit op basis van de ontwerpverordening, in het bijzonder daar waar de bevoegde autoriteit vaststelt dat wordt voldaan aan de criteria voor oplegging van scheiding (41).

6.   Sanctiebevoegdheden

Hoewel de ontwerpverordening rechtstreeks toepasselijk is binnen de Unie, is voor een aantal van haar bepalingen nadere implementatie door de lidstaten vereist (42). Aangezien de ECB wordt beschouwd als bevoegde autoriteit inzake het exclusieve doel van de uitvoering van de aan haar opgelegde taken krachtens, inter alia, artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1024/2013, en aangezien de in de ontwerpverordening gespecificeerde taken overeenkomen met de reeds aan de ECB opgedragen taken op basis van artikel 4, lid 1, onder i), van Verordening (EU) nr. 1024/2013, dient de ECB ook te beschikken over de bevoegdheid tot uitoefening van passende sanctiebevoegdheden in overeenstemming met het kader dat is neergelegd in artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1024/2013. Dit dient verduidelijkt te worden in de preambule van de ontwerpverordening alsmede, ter vermijding van twijfel, in artikel 28 (43). De aan de ECB opgedragen taken omvatten niet de bevoegdheid tot het opleggen van sancties aan natuurlijke personen of de oplegging van niet-geldelijke sancties. Tevens is het noodzakelijk de hoogte van geldelijke boeten in de ontwerpverordening af te stemmen op Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (44). Bovendien is de sanctie tot het schorsen van een vergunning nu juist een nieuwe maatregel die wordt voorgesteld door de ontwerpverordening (45). De ECB stelt voor deze sanctie te verwijderen uit de ontwerpverordening teneinde juridische moeilijkheden te vermijden.

Ten slotte is het met betrekking tot de term „behaalde winsten of vermeden verliezen” in de ontwerpverordening lastig om in de praktijk exact aan te tonen wat deze bedragen zouden moeten zijn. De in artikel 28, lid 4, onder b), van de ontwerpverordening voorgestelde sanctie houdt rekening met de behaalde winsten of vermeden verliezen, waarbij het teruggeven daarvan wordt aangegeven als één van de mogelijke sancties. In artikel 29, lid 1, onder d), is de „omvang” van de behaalde winsten of vermeden verliezen opgenomen onder de omstandigheden waar de bevoegde autoriteiten rekening mee moeten houden bij de vaststelling van het soort en het niveau van de sancties. De ECB stelt voor deze term in beide gevallen te vervangen door de schatting door de bevoegde autoriteiten van de winsten en verliezen die zijn behaald of vermeden als gevolg van de inbreuk (46).

Gedaan te Frankfurt am Main, 19 november 2014.

De president van de ECB

Mario DRAGHI


(1)  COM(2014) 43 final.

(2)  De ontwerpverordening behoeft geen aanvullende implementatie op nationaal niveau, met uitzondering van enkele bepalingen. Zie paragraaf 6 van dit advies met betrekking tot het sanctiekader.

(3)  Zie COM(2014) 43 final, blz. 5.

(4)  Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63).

(5)  Zie overweging 8 van de ontwerpverordening.

(6)  Krachtens artikel 131 van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).

(7)  Op grond van artikel 3 van de ontwerpverordening zijn de drempels: a) totale activa ten belope van ten minste 30 miljard EUR; en b) handelsactiviteiten ten belope van ten minste 70 miljard EUR of 10 procent van haar totale activa.

(8)  Zie overweging 13 van de ontwerpverordening.

(9)  Zie wijzigingsvoorstellen 7 en 18 in de bijlage bij dit advies.

(10)  Zie wijziging 19 in de bijlage bij dit advies.

(11)  Zie wijziging 23 in de bijlage bij dit advies.

(12)  Zie artikel 5, lid 4, van de ontwerpverordening.

(13)  Zie bijlage A6 van de effectbeoordeling van de Commissie (deel 3 van 3), blz. 58. Van de paar banken die kwantitatief bewijsmateriaal hebben aangeleverd in de publieke consultatie heeft geen van hen gerapporteerd dat zij noemenswaardige inkomsten hadden uit handel voor eigen rekening.

(14)  Zie artikel 6 van de ontwerpverordening.

(15)  Zie paragraaf 3.3 van dit advies.

(16)  Zie de effectbeoordeling van de Commissie, sectie 5.3.1.1.

(17)  Zie artikel 5, lid 4, van de ontwerpverordening.

(18)  Zie wijziging 5 in de bijlage bij dit advies.

(19)  Zie wijziging 23 in de bijlage bij dit advies.

(20)  Zie artikel 9 van de ontwerpverordening.

(21)  Zie artikel 10, lid 1, van de ontwerpverordening.

(22)  Zoals gesuggereerd door overweging 23 van de ontwerpverordening.

(23)  Zie artikel 10, lid 3, en overweging 23 van de ontwerpverordening.

(24)  Zie wijzigingen 2 en 10 tot en met 15 in de bijlage bij dit advies.

(25)  Zie artikel 10, lid 3, derde alinea, van de ontwerpverordening.

(26)  Zie wijziging 8 in de bijlage bij dit advies.

(27)  Zie wijziging 9 in de bijlage bij dit advies.

(28)  Zie wijziging 12 in de bijlage bij dit advies.

(29)  Zie wijzigingsvoorstellen 14 en 15 in de bijlage bij dit advies.

(30)  Zie wijziging 6 in de bijlage bij dit advies.

(31)  Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 betreffende short selling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps (PB L 86 van 24.3.2012, blz. 1).

(32)  Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).

(33)  Zoals gesuggereerd door overweging 8 van de ontwerpverordening.

(34)  Zie wijzigingsvoorstellen 1 en 17 in de bijlage bij dit advies.

(35)  Zie bijvoorbeeld overweging 7 en artikel 1 van de ontwerpverordening.

(36)  Artikel 19 van de ontwerpverordening.

(37)  Paragraaf 2.5 van Advies CON/2013/76. Alle adviezen worden op de ECB-website bekendgemaakt: www.ecb.europa.eu

(38)  Artikel 1, onder g) van de ontwerpverordening.

(39)  Zie met name de artikelen 17 en 18 van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190) en artikel 10 van Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB L 225 van 30.7.2014, blz. 1).

(40)  Zie ook de effectbeoordeling van de Commissie, sectie 5.3.1.1.

(41)  Zie wijziging 16 in de bijlage bij dit advies.

(42)  In de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie is vastgesteld dat sommige van de bepalingen van een verordening het, in het kader van hun implementatie, noodzakelijk maken dat toepassingsmaatregelen worden aangenomen ofwel door de lidstaten of door de Uniewetgeving zelf. Zie in die zin de paragrafen 32 en 33 van Case C-367/09 SGS Belgium and Others [2010] ECR I-10761.

(43)  Zie wijzigingsvoorstellen 4 en 21 in de bijlage bij dit advies.

(44)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).

(45)  Zie artikel 28 van de ontwerpverordening.

(46)  Zie wijziging 22 in de bijlage bij dit advies.


BIJLAGE

Formuleringsvoorstellen

Door de Commissie voorgestelde tekst

Door de ECB voorgestelde wijzigingen (1)

Wijziging 1

Overweging 10

„(10)

In overeenstemming met de doelstellingen, namelijk bijdragen tot de werking van de interne markt, moet het mogelijk zijn aan een kredietinstelling een afwijking van de regeling inzake scheiding van bepaalde handelsactiviteiten te verlenen, wanneer een lidstaat vóór 29 januari 2014 nationale primaire wetgeving (met inbegrip van nadien vastgestelde afgeleide wetgeving) heeft aangenomen waarbij aan kredietinstellingen die deposito's van natuurlijke personen en kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) aantrekken, het verbod wordt opgelegd als principaal te handelen in beleggingen en activa voor handelsdoeleinden aan te houden. De lidstaat moet derhalve het recht hebben bij de Commissie een verzoek in te dienen om toekenning van een afwijking van de regeling inzake scheiding van bepaalde handelsactiviteiten voor een kredietinstelling die onder een met deze regeling verenigbare nationale wet valt. Op die manier kan worden vermeden dat lidstaten die reeds voorzien hebben in primaire wetgeving waarvan de gevolgen gelijkwaardig en verenigbaar zijn met deze verordening, hun bestaande werkzame regels verder moeten aanpassen. Om te waarborgen dat de gevolgen van deze nationale wetgeving en van de daaropvolgende uitvoeringsmaatregelen geen afbreuk doen aan de doelstelling of de werking van de interne markt, moeten deze nationale wet en de desbetreffende regeling inzake toezicht en handhaving ervoor zorgen dat kredietinstellingen die in aanmerking komende deposito's van natuurlijke personen en kmo's aanvaarden, voldoen aan wettelijk bindende voorschriften die gelijkwaardig en verenigbaar zijn met de in deze verordening gestelde eisen. De autoriteit die bevoegd is voor het toezicht op de onder de desbetreffende nationale wet vallende kredietinstelling, moet een advies verstrekken dat het verzoek om afwijking vergezelt.”

(10)

In overeenstemming met de doelstellingen, namelijk bijdragen tot de werking van de interne markt, moet het mogelijk zijn aan een kredietinstelling een afwijking van de regeling inzake scheiding van bepaalde handelsactiviteiten te verlenen, wanneer een lidstaat vóór 29 januari 2014 nationale primaire wetgeving (met inbegrip van nadien vastgestelde afgeleide wetgeving) heeft aangenomen waarbij aan kredietinstellingen die deposito's van natuurlijke personen en kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) aantrekken, het verbod wordt opgelegd als principaal te handelen in beleggingen en activa voor handelsdoeleinden aan te houden. De lidstaat moet derhalve het recht hebben bij de Commissie een verzoek in te dienen om toekenning van een afwijking van de regeling inzake scheiding van bepaalde handelsactiviteiten voor een kredietinstelling die onder een met deze regeling verenigbare nationale wet valt. Op die manier kan worden vermeden dat lidstaten die reeds voorzien hebben in primaire wetgeving waarvan de gevolgen gelijkwaardig en verenigbaar zijn met deze verordening, hun bestaande werkzame regels verder moeten aanpassen. Om te waarborgen dat de gevolgen van deze nationale wetgeving en van de daaropvolgende uitvoeringsmaatregelen geen afbreuk doen aan de doelstelling of de werking van de interne markt, moeten deze nationale wet en de desbetreffende regeling inzake toezicht en handhaving ervoor zorgen dat kredietinstellingen die in aanmerking komende deposito's van natuurlijke personen en kmo's aanvaarden, voldoen aan wettelijk bindende voorschriften die gelijkwaardig en verenigbaar zijn met de in deze verordening gestelde eisen. De autoriteit die bevoegd is voor het toezicht op de onder de desbetreffende nationale wet vallende kredietinstelling, moet een advies verstrekken dat het verzoek om afwijking vergezelt.

Uitleg

Een dergelijke afwijking is niet verenigbaar met het doel van het creëren van gelijke concurrentieverhoudingen. Bovendien kan een dergelijke bepaling een precedent scheppen voor toekomstige afwijkingsbepalingen in andere gebieden van wetgeving, waardoor de integratie van de interne markt in het algemeen wordt gehinderd.

Wijziging 2

Overweging 23

„(23)

Indien de bevoegde autoriteit bij de toetsing concludeert dat deze activiteiten bepaalde maatstaven overschrijden wat relatieve grootte, hefboom, complexiteit, winstgevendheid, verbonden marktrisico alsmede verwevenheid betreft, moet zij de scheiding daarvan uit de kernkredietinstelling eisen, tenzij deze ten genoegen van de bevoegde autoriteit kan aantonen dat deze handelsactiviteiten rekening houdend met de in deze verordening gestelde doelen geen bedreiging voor haar eigen financiële stabiliteit of die van het financiële systeem in zijn geheel vormen.”

„(23)

Indien de bevoegde autoriteit bij de toetsing concludeert dat deze activiteiten bepaalde maatstaven overschrijden wat relatieve grootte, hefboom, complexiteit, winstgevendheid, verbonden marktrisico alsmede verwevenheid betreft, en verder van mening is dat er een bedreiging is voor de financiële stabiliteit van de kernkredietinstelling of voor het gehele financiële systeem van de Unie of een deel daarvan, rekening houdend met de doelstellingen van deze Verordening, moet zij de scheiding daarvan uit de kernkredietinstelling eisen, tenzij deze ten genoegen van de bevoegde autoriteit kan aantonen dat deze handelsactiviteiten rekening houdend met de in deze verordening gestelde doelen geen bedreiging voor haar eigen financiële stabiliteit of die van het financiële systeem in zijn geheel vormen.”

Uitleg

De aanbevolen tekst heeft als doel consistentie te verzekeren tussen overweging 23 en artikel 10, dat de bevoegde autoriteit discretionaire bevoegdheid verschaft bij het toetsen van handelsactiviteiten en de beslissing om al dan niet een procedure tot scheiding op te starten.

Wijziging 3

Overweging 29

„De kernkredietinstelling moet ongeacht de scheiding in staat blijven haar eigen risico te beheren. Sommige handelsactiviteiten moeten derhalve worden toegestaan voor zover zij gericht zijn op een prudent beheer van het kapitaal, de liquiditeit en de financiering van de kernkredietinstelling en geen gevaar vormen voor de financiële stabiliteit van de instelling. Zo dient de kernkredietinstelling ook in staat te zijn bepaalde noodzakelijke diensten van risicobeheer te bieden aan haar cliënten. Dergelijke activiteiten moeten echter plaatsvinden zonder dat de kernkredietinstelling aan onnodige risico's wordt blootgesteld en zonder dat dit problemen oplevert voor haar financiële stabiliteit. Afdekkingsactiviteiten die aangewend kunnen worden voor een prudent beheer van het eigen risico en voor de verstrekking van diensten van risicobeheer aan cliënten, kunnen maar moeten niet noodzakelijk in aanmerking worden genomen voor de toepassing van hedge accounting overeenkomstig de internationale standaarden voor financiële verslaglegging.”

„De kernkredietinstelling moet ongeacht de scheiding in staat blijven haar eigen risico te beheren. Sommige handelsactiviteiten moeten derhalve worden toegestaan voor zover zij gericht zijn op een prudent beheer van het kapitaal, de liquiditeit en de financiering van de kernkredietinstelling en geen gevaar vormen voor de financiële stabiliteit van de instelling. Zo dient de kernkredietinstelling ook in staat te zijn bepaalde noodzakelijke diensten van risicobeheer te bieden aan haar cliënten. Dergelijke activiteiten moeten echter plaatsvinden zonder dat de kernkredietinstelling aan onnodige risico's wordt blootgesteld en zonder dat dit problemen oplevert voor haar financiële stabiliteit. Afdekkingsactiviteiten die aangewend kunnen worden voor een prudent beheer van het eigen risico en voor de verstrekking van diensten van risicobeheer aan cliënten, kunnen maar moeten niet noodzakelijk in aanmerking worden genomen voor de toepassing van hedge accounting overeenkomstig de internationale standaarden voor financiële verslaglegging.

Ongeacht een beslissing tot scheiding heeft de bevoegde autoriteit de bevoegdheid zoals opgelegd door artikel 104, lid 1, onder a), van Richtlijn 2013/36/EU tot oplegging van een eigen vermogen-vereiste indien het volume van risico's en handelsactiviteiten bepaalde niveaus overschrijdt teneinde een instelling te stimuleren geen onnodige risico's te nemen ten aanzien van haar financiële stabiliteit of de financiële stabiliteit van de gehele Unie of een deel daarvan.

Uitleg

Teneinde te verzekeren dat financiële stabiliteitsrisico's als gevolg van handelsactiviteiten worden beperkt, dient de bevoegde autoriteit te beschikken over de bevoegdheid tot oplegging van een kapitaaltoeslag indien het volume van risico en de activiteiten bepaalde niveaus overschrijdt. Een dergelijke toeslag kan helpen bij het ontmoedigen van banken tot het aangaan van excessieve handelsactiviteiten.

Wijziging 4

Overweging 37 bis (nieuw)

Geen tekst

(37 bis)

Teneinde haar exclusieve bevoegdheden uit te oefenen, inclusief de in deze Verordening gespecificeerde taken, beschikt de ECB over de sanctiebevoegdheden die zijn neergelegd in artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1024/2013.

Uitleg

Er dient te worden verduidelijkt dat, volgend op de implementatie van artikel 28 van de ontwerpverordening door lidstaten, de ECB in het kader van de uitoefening van haar taken zal beschikken over de sanctiebevoegdheden zoals met name gespecificeerd in artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1024/2013. Zie ook paragraaf 6 van het advies.

Wijziging 5

Artikel 5

Definities

„4.   „handel voor eigen rekening”: het gebruiken van eigen kapitaal of geleend geld om posities in te nemen in enig soort transactie voor het kopen, verkopen of op andere wijze verwerven of vervreemden van enig financieel instrument of enige grondstoffen met als enig doel het maken van winst voor eigen rekening, en zonder enig verband met feitelijke of verwachte cliëntenactiviteit of ten behoeve van het afdekken van het risico van de entiteit als gevolg van feitelijke of verwachte cliëntenactiviteit, middels het gebruik van desks, units, afdelingen of individuele handelaren die speciek aangewezen zijn voor dit innemen van posities en maken van winst, daaronder begrepen middels specifieke webgebaseerde eigen handelsplatformen;”

„4.   „handel voor eigen rekening”: het gebruiken van eigen kapitaal of geleend geld om posities in te nemen, in reactie op en ter exploitatie van daadwerkelijke of verwachte bewegingen van marktwaarderingen, in enig soort transactie voor het kopen, verkopen of op andere wijze verwerven of vervreemden van enig financieel instrument of enige grondstoffen met als enig doel het maken van winst voor eigen rekening, en zonder enig verband met feitelijke of verwachte cliëntenactiviteit of ten behoeve van het afdekken van het risico van de entiteit als een gevolg van feitelijke of verwachte cliëntenactiviteit, middels het gebruik van desks, units, afdelingen of individuele handelaren die speciek aangewezen zijn voor dit innemen van posities en maken van winst, daaronder begrepen middels specifieke webgebaseerde eigen handelsplatformen;. Deze definitie omvat alle dergelijke transacties die worden uitgevoerd met als doel het maken van winst, ongeacht of een dergelijke winst op de korte of langere termijn zou worden gerealiseerd, of daadwerkelijk wordt gerealiseerd;

Uitleg

Handel voor eigen rekening wordt — in tegenstelling tot andere handelsactiviteiten zoals bijvoorbeeld marketmaking-activiteiten — ondernomen met het doel winst te maken op basis van werkelijke of verwachte bewegingen van marktwaardefluctuaties waar de handelaren voor eigen rekening op reageren en op speculeren. De voorgestelde wijziging staat de uitsluiting uit de definitie toe van niet- speculatieve, langetermijninvesteringen in aandelenkapitaal (inclusief aandelenbezit in andere financiële instellingen zoals banken en verzekeringsmaatschappijen).

Wijziging 6

Artikel 5

Definities

„12.   „marketmaking”: de verbintenis van een financiële instelling om regelmatig en doorlopend marktliquiditeit te verstrekken door het afgeven van bied- en laatprijzen met betrekking tot een bepaald financieel instrument, of, als onderdeel van haar gewone bedrijfsactiviteiten, door orders uit te voeren die door cliënten zijn geïnitieerd of ingevolge verzoeken van cliënten om te handelen, maar in beide gevallen zonder aan materieel marktrisico te zijn blootgesteld;”

„12.   „marketmaking”: de verbintenis van een financiële instelling om regelmatig en doorlopend marktliquiditeit te verstrekken door het afgeven van bied- en laatprijzen met betrekking tot een bepaald financieel instrument, of, als onderdeel van haar gewone bedrijfsactiviteiten, door orders uit te voeren die door cliënten zijn geïnitieerd of ingevolge verzoeken van cliënten om te handelen, of in redelijke verwachting van mogelijke cliëntactiviteiten en door afdekking van posities die voortvloeien uit de uitvoering van deze taken maar in beide gevallen zonder aan materieel marktrisico te zijn blootgesteld;”

De ECB begrijpt dat, in tegenstelling tot handel voor eigen rekening, marketmaking een cliënt-gedreven activiteit is en daarom betrekking heeft op standaardbankactiviteiten. Marketmaking wordt soms ook uitgevoerd in verwachting van cliëntenomzet. Er wordt daarom voorgesteld om de woorden „redelijke verwachting van mogelijke cliëntactiviteiten” op te nemen in de definitie van marketmaking. Hierdoor wordt tevens een mate van symmetrie bereikt ten opzichte van de voorgestelde definitie van handel voor eigen rekening.

Bovendien, in tegenstelling tot makelaars, absorbeert een marketmaker op ieder moment onevenwichtigheden van vraag en aanbod door middel van zijn eigen inventaris waardoor hij een risico creëert voor zijn eigen kapitaal. Het dient daarom mogelijk te zijn voor de marketmaker om zijn posities die voortvloeien uit de uitvoering van zijn taken als marketmaker af te dekken. Gezien het feit dat het concept van „substantieel” marktrisico niet wordt gedefinieerd, en voorts om de definities in gerelateerde Unieregelgeving zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen, wordt voorgesteld om het concept „afdekken van posities die voortvloeien uit de uitvoering van deze taken” te gebruiken in lijn met Verordening (EU) nr. 236/2012.

Wijziging 7

Artikel 5

Definities

Geen tekst

23.   „concentratie”: concentratie zoals bepaald in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad;

Uitleg

Zie paragraaf 1.2 van dit advies.

Wijziging 8

Artikel 9, lid 2

Verplichting om activiteiten te toetsen

„2.   Bij het verrichten van de beoordeling waarvan sprake in lid 1 gebruikt de bevoegde entiteit de volgende maatstaven:

a)

de relatieve omvang van de handelsactiva, als gemeten aan de hand van de handelsactiva gedeeld door de totale activa;

b)

de hefboom van de handelsactiva als gemeten aan de hand van de handelsactiva gedeeld door het tier 1-kernkapitaal;

c)

het relatieve gewicht van het tegenpartijkredietrisico, als gemeten aan de hand van de reële waarde van de derivaten gedeeld door de totale handelsactiva;

d)

de relatieve complexiteit van de handelsderivaten, als gemeten aan de hand van de handelsderivatenactiva van niveau 2 en 3 gedeeld door de handelsderivaten en door de handelsactiva;

e)

de relatieve winstgevendheid van de handelsinkomsten, als gemeten aan de hand van de handelsinkomsten gedeeld door de totale netto-inkomsten;

f)

het relatieve gewicht van het marktrisico, als gemeten aan de hand van de berekening van het verschil tussen de handelsactiva en -passiva in absolute waarde en de deling door het eenvoudige gemiddelde van de handelsactiva en handelspassiva;

g)

de onderlinge verwevenheid, als gemeten aan de hand van de methodologie waarvan sprake in artikel 131, lid 18, van Richtlijn 2013/36/EU;

h)

het krediet- en liquiditeitsrisico als gevolg van verbintenissen en garanties die door de kernkredietinstelling zijn verstrekt.”

„2.   Bij het verrichten van de beoordeling waarvan sprake in lid 1 gebruikt de bevoegde entiteit de volgende maatstaven:

a)

de relatieve omvang van de handelsactiva, als gemeten aan de hand van de handelsactiva gedeeld door de totale activa;

b)

de hefboom van de handelsactiva als gemeten aan de hand van de handelsactiva gedeeld door het tier 1-kernkapitaal;

c)

het relatieve gewicht van het tegenpartijkredietrisico, als gemeten aan de hand van de reële waarde van de derivaten gedeeld door de totale handelsactiva;

d)

de relatieve complexiteit van de handelsderivaten, als gemeten aan de hand van de handelsderivatenactiva van niveau 2 en 3 gedeeld door de handelsderivaten en door de handelsactiva;

e)

de relatieve winstgevendheid van de handelsinkomsten, als gemeten aan de hand van de handelsinkomsten gedeeld door de totale netto-inkomsten;

f)

het relatieve gewicht van het marktrisico, als gemeten aan de hand van de berekening van het verschil tussen de handelsactiva en -passiva in absolute waarde en de deling door het eenvoudige gemiddelde van de handelsactiva en handelspassiva;

g)

de onderlinge verwevenheid, als gemeten aan de hand van de methodologie waarvan sprake in artikel 131, lid 18, van Richtlijn 2013/36/EU;

h)

het krediet- en liquiditeitsrisico als gevolg van verbintenissen en garanties die door de kernkredietinstelling zijn verstrekt.;

i)

de cartografie van handelsactiviteiten, inclusief methoden voor beoordeling van de behoefte tot opstelling van lijsten teneinde te kunnen voldoen aan de verwachte vraag van cliënten;

j)

het nalevingskader waarin de ontwerpverordening wordt geïmplementeerd;

k)

de compensatieschema's voor handelaren;

l)

bijkomende kwantitatieve gegevens zoals omzet, het risico van het potentieel verlies, „verschil tussen de transactieprijs en de reële waarde”, limieten voor trading desks en geografische diversificatie van de handelsactiviteiten.

Uitleg

Zie paragraaf 3.2 van dit advies.

Wijziging 9

Artikel 9, lid 2 bis (nieuw)

Verplichting om activiteiten te toetsen

Geen tekst

2 bis.   De bevoegde autoriteit kan alle kwantitatieve en kwalitatieve gegevens opvragen die zij noodzakelijk acht voor de beoordeling van handelsactiviteiten op basis van lid 1.

Uitleg

Zie paragraaf 3.2 van dit advies.

Wijziging 10

Artikel 10, lid 1

De bevoegdheid van een bevoegde autoriteit om te vereisen dat een kernkredietinstelling bepaalde activiteiten niet uitvoert

„1.   Indien de bevoegde autoriteit concludeert dat, na de beoordeling waarvan sprake in artikel 9, lid 1, de limieten en voorwaarden in verband met de maatstaven waarvan sprake in de punten a) tot en met h) van artikel 9, lid 2, en gespecificeerd in de gedelegeerde handeling waarvan sprake in lid 5 vervuld zijn, en zij bijgevolg, rekening houdend met de doelstellingen waarvan sprake in artikel 1, de financiële stabiliteit van de kern kredietinstelling of het financiële systeem van de Unie als geheel bedreigd acht, start zij uiterlijk twee maanden na de afronding van die beoordeling de procedure die leidt tot een besluit waarvan sprake in de tweede alinea van lid 3.”

„1.   Indien de bevoegde autoriteit concludeert dat, na de beoordeling waarvan sprake in artikel 9, lid 1, de limieten en voorwaarden in verband met de maatstaven waarvan sprake in de punten a) tot en met h) van artikel 9, lid 2, en gespecificeerd in de gedelegeerde handeling waarvan sprake in lid 5 vervuld zijn, en zij bijgevolg, rekening houdend met de doelstellingen waarvan sprake in artikel 1, de financiële stabiliteit van de kernkredietinstelling of het financiële systeem van de gehele Unie of een deel daarvan als geheel bedreigd acht, start zij uiterlijk twee maanden na de afronding van die beoordeling de procedure die leidt tot een besluit waarvan sprake in de tweede alinea van lid 3.”

Uitleg

De voorgestelde technische wijziging heeft als doel enige resterende ambiguïteit te elimineren als gevolg van de toepassing van de term „bijgevolg”, gezien het feit dat bevoegde autoriteiten in ieder geval de bedreiging voor financiële stabiliteit zullen beoordelen, ook indien wordt voldaan aan de drempels voor de maatstaven. In aanvulling daarop zou het bewijs vanuit de bijkomende indicatoren ook van invloed moeten zijn op het besluit van de bevoegde autoriteit (zie verder paragraaf 3.2 van dit advies).

Wijziging 11

Artikel 10, lid 2

De bevoegdheid van een bevoegde autoriteit om te vereisen dat een kernkredietinstelling bepaalde activiteiten niet uitvoert

„2.   Zelfs indien de limieten en voorwaarden waarvan sprake in lid 1 niet zijn vervuld, mag de bevoegde autoriteit de procedure die leidt tot een besluit waarvan sprake in de derde alinea van lid 3 starten indien zij, na de beoordeling waarvan sprake in artikel 9, lid 1, concludeert dat enige handelsactiviteit, met uitzondering van de handel in andere derivaten dan die welke op grond van artikel 11 en 12 zijn toegestaan, die door de kernkredietinstelling wordt uitgevoerd een bedreiging vormt van de financiële stabiliteit van de kernkredietinstelling of het financiële systeem van de Unie als geheel rekening houdend met de doelstellingen waarvan sprake in artikel 1.”

„2.   Zelfs indien de limieten en voorwaarden waarvan sprake in lid 1 niet zijn vervuld, mag de bevoegde autoriteit de procedure die leidt tot een besluit waarvan sprake in de derde alinea van lid 3 starten indien zij, na de beoordeling waarvan sprake in artikel 9, lid 1, concludeert dat enige handelsactiviteit, met uitzondering van de handel in andere derivaten dan die welke op grond van artikel 11 en 12 zijn toegestaan, die door de kernkredietinstelling wordt uitgevoerd een bedreiging vormt van de financiële stabiliteit van de kernkredietinstelling of het financiële systeem van de gehele Unie of een deel daarvan als geheel rekening houdend met de doelstellingen waarvan sprake in artikel 1.”

Uitleg

Er wordt voorgesteld dat het oordeel van de bevoegde autoriteit wordt gebaseerd op een bedreiging voor de financiële stabiliteit van de gehele Unie of een deel daarvan.

Wijziging 12

Artikel 10, lid 3

De bevoegdheid van een bevoegde autoriteit om te vereisen dat een kernkredietinstelling bepaalde activiteiten niet uitvoert

„3.   De bevoegde autoriteit doet van haar conclusies waarvan sprake in de leden 1 of 2 kennisgeving aan de kernkredietinstelling en biedt de kernkredietinstelling de gelegenheid binnen twee maanden na de datum van de kennisgeving schriftelijke opmerkingen in te dienen.

Tenzij de kernkredietinstelling binnen de termijn waarvan sprake in de eerste alinea ten genoegen van de bevoegde autoriteit aantoont dat de redenen die tot de conclusies leiden niet gegrond zijn, stelt de bevoegde autoriteit een tot de kernkredietinstelling gericht besluit vast op grond waarvan deze de in die conclusies gespecificeerde handelsactiviteiten niet mag uitoefenen. De bevoegde autoriteit motiveert haar besluit en publiceert het.

Voor de toepassing van lid 1 motiveert de bevoegde autoriteit, indien zij besluit de kernkredietinstelling toe te staan die handelsactiviteiten uit te voeren, eveneens dat besluit en publiceert zij het.

Voor de toepassing van lid 2 stelt de bevoegde autoriteit, indien zij besluit de kernkredietinstelling toe te staan handelsactiviteiten uit te voeren, een tot de kernkredietinstelling gericht besluit in die zin vast.

Alvorens enig besluit waarvan sprake in dit lid vast te stellen, raadpleegt de bevoegde autoriteit de EBA over de redenen die ten grondslag liggen aan haar besluit en over de mogelijke impact van een dergelijk besluit op de financiële stabiliteit van de Unie en de werking van de interne markt. De bevoegde autoriteit doet van haar definitief besluit eveneens aan de EBA kennisgeving.

De bevoegde instantie neemt haar definitief besluit binnen twee maanden na ontvangst van de schriftelijke opmerkingen waarvan sprake in de eerste alinea.”

„3.   De bevoegde autoriteit doet van haar conclusies waarvan sprake in de leden 1 of 2 kennisgeving aan de kernkredietinstelling en biedt de kernkredietinstelling de gelegenheid binnen twee maanden na de datum van de kennisgeving schriftelijke opmerkingen in te dienen.

Tenzij de kernkredietinstelling binnen de termijn waarvan sprake in de eerste alinea ten genoegen van de bevoegde autoriteit aantoont dat de betreffende handelsactiviteiten geen bedreiging vormen voor de financiële stabiliteit van de kernkredietinstelling of voor het gehele financiële systeem van de Unie of een deel daarvan redenen die tot de conclusies leiden die niet gegrond zijn, stelt de bevoegde autoriteit een tot de kernkredietinstelling gericht besluit vast op grond waarvan deze de in die conclusies gespecificeerde handelsactiviteiten niet mag uitoefenen. De bevoegde autoriteit motiveert haar besluit en publiceert het.

Voor de toepassing van lid 1 motiveert de bevoegde autoriteit, indien zij besluit de kernkredietinstelling toe te staan die handelsactiviteiten uit te voeren, eveneens dat besluit en publiceert zij het.

Voor de toepassing van lid 2 stelt de bevoegde autoriteit, indien zij besluit de kernkredietinstelling toe te staan handelsactiviteiten uit te voeren, een tot de kernkredietinstelling gericht besluit in die zin vast.

De bevoegde autoriteit kan in het bijzonder een vergunning verlenen aan de kerninstelling tot uitoefening van marketmaking-activiteiten die geen bedreiging vormen voor de financiële stabiliteit van de kernkredietinstelling of voor het gehele financiële systeem van de Unie of een deel daarvan.

Alvorens enig besluit waarvan sprake in dit lid vast te stellen, raadpleegt de bevoegde autoriteit de EBA over de redenen die ten grondslag liggen aan haar besluit en over de mogelijke impact van een dergelijk besluit op de financiële stabiliteit van de Unie en de werking van de interne markt. De bevoegde autoriteit doet van haar definitief besluit eveneens aan de EBA kennisgeving.

De bevoegde instantie neemt haar definitief besluit binnen twee maanden na ontvangst van de schriftelijke opmerkingen waarvan sprake in de eerste alinea.”

Omwille van de rechtszekerheid en consistentie wordt voorgesteld dat de tekst van deze bepaling de tekst van overweging 23 van de ontwerpverordening dient weer te geven.

Marketmaking-activiteiten die in de kernkredietinstelling voortgezet worden dienen consistent te zijn met de doeleinden van de ontwerpverordening. Met name dienen dergelijke activiteiten niet te leiden tot oprichting van een bank die te groot is om failliet te gaan of te vervlochten is om failliet te gaan en mogen onder het mom van marketmaking niet een activiteit inzake handel voor eigen rekening omvatten die uiteindelijk een bedreiging zou kunnen vormen voor de financiële stabiliteit. Het zou daarom nuttig zijn te verduidelijken dat de bevoegde autoriteit de kerninstelling een vergunning kan verlenen tot uitoefening van marketmaking-activiteiten die geen bedreiging vormen voor de financiële stabiliteit van de instelling of voor het gehele financiële systeem van de Unie of een deel daarvan (zie verder paragraaf 3.3 van dit advies).

Wijziging 13

Artikel 10, lid 5

De bevoegdheid van een bevoegde autoriteit om te vereisen dat een kernkredietinstelling bepaalde activiteiten niet uitvoert

„De Commissie stelt, [PB de juiste datum invoegen uiterlijk 6 maanden na publicatie van deze verordening] overeenkomstig artikel 35 gedelegeerde handelingen vast om:

[…]

b)

te specificeren welk soort securitisatie niet geacht wordt een bedreiging te vormen voor de financiële stabiliteit van de kernkredietinstelling of voor het uniale financiële systeem als geheel ten aanzien van elk van de volgende aspecten:

[…]”

„De Commissie stelt, [PB de juiste datum invoegen uiterlijk 6 maanden na publicatie van deze verordening] overeenkomstig artikel 35 gedelegeerde handelingen vast om:

[…]

b)

te specificeren welk soort securitisatie niet geacht wordt een bedreiging te vormen voor de financiële stabiliteit van de kernkredietinstelling of voor het gehele uniale financiële systeem of een deel daarvan als geheel ten aanzien van elk van de volgende aspecten:

[…]”

Uitleg

Er wordt voorgesteld dat de gedelegeerde handeling van de Commissie wordt gebaseerd op de overweging dat er geen bedreiging voor de financiële stabiliteit van de gehele Unie of een deel daarvan bestaat.

Wijziging 14

Artikel 11

Prudent beheer van eigen risico

„1.   Een kernkredietinstelling die het voorwerp is geweest van een besluit waarvan sprake in artikel 10, lid 3, mag handelsactiviteiten uitvoeren voor zover het doel beperkt is tot prudent beheer van haar kapitaal, liquiditeit en financiering.

In het kader van het prudent beheer van haar kapitaal, liquiditeit en financiering mag een kernkredietinstelling voor het afdekken van haar totale balansrisico alleen gebruikmaken van rentederivaten, valutaderivaten en kredietderivaten die in aanmerking komen voor clearing door een centrale tegenpartij. De kernkredietinstelling toont tegenover de bevoegde toezichthouder aan dat de afdekkingsactiviteit bestemd is om specifieke, aanwijsbare risico's van afzonderlijke of geaggregeerde posities van de kernkredietinstelling te verminderen en deze daadwerkelijk vermindert of significant mitigeert.

[…]”

„1.   Zonder afbreuk te doen aan het in artikel 10, lid 3, genoemde besluit van de bevoegde autoriteit, mag e Een kernkredietinstelling die het voorwerp is geweest van een besluit waarvan sprake is in artikel 10, lid 3, mag ook handelsactiviteiten uitvoeren voor zover het doel beperkt is tot prudent beheer van haar kapitaal, liquiditeit en financiering.

In het kader van het prudent beheer van haar kapitaal, liquiditeit en financiering mag een kernkredietinstelling voor het afdekken van haar totale balansrisico alleen gebruikmaken van rentederivaten, valutaderivaten en kredietderivaten die in aanmerking komen voor clearing door een centrale tegenpartij. De kernkredietinstelling toont tegenover de bevoegde toezichthouder aan dat de afdekkingsactiviteit bestemd is om specifieke, aanwijsbare risico's van afzonderlijke of geaggregeerde posities van de kernkredietinstelling te verminderen en deze daadwerkelijk vermindert of significant mitigeert.

[…]”

Uitleg

De voorgestelde wijziging heeft tot doel te verduidelijken dat het scheidingsbesluit alle activiteiten identificeert die de kernkredietinstelling mag blijven uitoefenen.

Wijziging 15

Artikel 12

Verlening van risicobeheerdiensten aan cliënten

„1.   Een kernkredietinstelling die het voorwerp is geweest van een besluit waarvan sprake in artikel 10, lid 3, mag voor clearing door een centrale tegenpartij in aanmerking komende rente-, valuta-, krediet-, emissierechten- en grondstoffenderivaten en emissierechten aan haar niet-financiële cliënten, aan financiële entiteiten waarvan sprake in het tweede en derde streepje van punt 19 van artikel 5, aan verzekeringsondernemingen en aan instellingen die in bedrijfspensioenuitkeringen voorzien, verkopen wanneer de volgende voorwaarden zijn vervuld:

a)

het enige doel van de verkoop is het afdekken van rente-, valuta-, krediet-, grondstoffen- of emissierechtenrisico;

b)

de eigenvermogensvereisten van de kernkredietinstelling voor positierisico als gevolg van de derivaten en emissierechten gaan een percentage van haar totale kapitaalvereiste voor risico niet te boven dat in een gedelegeerde handeling van de Commissie overeenkomstig lid 2 moet worden gespecificeerd.

Wanneer het vereiste in punt b) niet vervuld is, mogen de derivaten en emissierechten door de kernkredietinstelling niet worden verkocht noch op haar balans opgenomen.

[…]”

„1.   Zonder afbreuk te doen aan het in artikel 10, lid 3, genoemde besluit van de bevoegde autoriteit, mag e Een kernkredietinstelling die het voorwerp is geweest van een besluit waarvan sprake is in artikel 10, lid 3, mag ook voor clearing door een centrale tegenpartij in aanmerking komende rente-, valuta-, krediet-, emissierechten- en grondstoffenderivaten en emissierechten aan haar niet-financiële cliënten, aan financiële entiteiten waarvan sprake in het tweede en derde streepje van punt 19 van artikel 5, aan verzekeringsondernemingen en aan instellingen die in bedrijfspensioenuitkeringen voorzien, verkopen wanneer de volgende voorwaarden zijn vervuld:

a)

het enige doel van de verkoop is het afdekken van rente-, valuta-, krediet-, grondstoffen- of emissierechtenrisico;

b)

de eigenvermogensvereisten van de kernkredietinstelling voor positierisico als gevolg van de derivaten en emissierechten gaan een percentage van haar totale kapitaalvereiste voor risico niet te boven dat in een gedelegeerde handeling van de Commissie overeenkomstig lid 2 moet worden gespecificeerd.

Wanneer het vereiste in punt b) niet vervuld is, mogen de derivaten en emissierechten door de kernkredietinstelling niet worden verkocht noch op haar balans opgenomen.

[…]”

Uitleg

De voorgestelde wijziging heeft tot doel te verduidelijken dat het scheidingsbesluit alle activiteiten identificeert die de kernkredietinstelling mag blijven uitoefenen.

Wijziging 16

Artikel 19

Samenwerking tussen de bevoegde autoriteit en de afwikkelingsautoriteit

„2.   Bij de uitvoering van de beoordeling overeenkomstig artikel 9 en bij het vereisen dat de kernkredietinstelling bepaalde activiteiten niet uitvoert overeenkomstig artikel 10 houdt de bevoegde autoriteit rekening met alle aan de gang zijnde of reeds bestaande afwikkelingsbeoordelingen die door enige relevante afwikkelingsautoriteit ingevolge de artikelen 13 en 13 bis van de richtlijn [BRRD] zijn uitgevoerd.

3.   De bevoegde autoriteit werkt met de relevante afwikkelingsautoriteit samen en wisselt relevante informatie uit die bij de uitvoering van haar verplichtingen noodzakelijk wordt geacht.

4.   De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat ingevolge dit hoofdstuk opgelegde maatregelen consistent zijn met de ingevolge artikel 13, onder b), van Verordening (EU) nr. 1024/2013, artikel 8, lid 9, van Verordening (EU) nr. [SRM], de artikelen 13, 13 bis, 14 en 15 van de richtlijn [BRRD] en artikel 104 van Richtlijn 2013/36/EU opgelegde maatregelen.”

„2.   Bij de uitvoering van de beoordeling overeenkomstig artikel 9 en bij het vereisen dat de kernkredietinstelling bepaalde activiteiten niet uitvoert overeenkomstig artikel 10 houdt de bevoegde autoriteit rekening met alle aan de gang zijnde of reeds bestaande afwikkelingsbeoordelingen die door enige relevante afwikkelingsautoriteit ingevolge de artikelen 13 en 13 bis van de richtlijn [BRRD] zijn uitgevoerd.

Een bevinding van de betreffende afwikkelingsautoriteit dat er geen substantiële hindernissen bestaan voor afwikkelbaarheid, wordt op zich niet geacht een voldoende indicatie te zijn dat de in artikel 10, lid 3, genoemde conclusies niet gerechtvaardigd zijn.

3.   De bevoegde autoriteit werkt met de relevante afwikkelingsautoriteit samen en wisselt relevante informatie uit die bij de uitvoering van haar verplichtingen noodzakelijk wordt geacht, inclusief de lijst van instellingen die vallen onder de het toepassingsbereik van deze verordening.

4.   De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat ingevolge dit hoofdstuk opgelegde maatregelen verenigbaar consistent zijn met de ingevolge artikel 13, onder b), van Verordening (EU) nr. 1024/2013, artikel 8, lid 9, van Verordening (EU) nr. [SRM], de artikelen 13, 13 bis, 14 en 15 van de richtlijn [BRRD] en artikel 104 van Richtlijn 2013/36/EU opgelegde maatregelen.”

Uitleg

Zie paragraaf 5 van dit advies. De samenwerking tussen bevoegde autoriteiten en de betreffende afwikkelingsautoriteiten dient te verzekeren dat de betreffende afwikkelingsautoriteiten in kennis worden gesteld van de lijst van instellingen die mogelijk onderworpen zijn aan een besluit tot scheiding krachtens de ontwerpverordening.

Wijziging 17

Artikel 21

Afwijking van de vereisten van hoofdstuk III

„1.   Op verzoek van een lidstaat mag de Commissie aan een kredietinstelling die deposito's aantrekt van natuurlijke personen en kmo's die onderworpen zijn aan vóór 29 januari 2014 aangenomen nationale primaire wetgeving een afwijking van de vereisten van dit hoofdstuk verlenen wanneer de nationale wetgeving aan de volgende vereisten voldoet:

a)

zij beoogt het voorkomen van financiële stress of faillissement en systeemrisico waarvan sprake in artikel 1;

b)

zij voorkomt dat kredietinstellingen die in aanmerking komende deposito's van natuurlijke personen en kmo's aantrekken zich bezighouden met de gereglementeerde activiteit van het handelen in beleggingen als principaal en het bezitten van handelsactiva; de nationale wetgeving mag evenwel in beperkte uitzonderingen voorzien om de kredietinstelling die deposito's van natuurlijke personen en kmo's aantrekt in de mogelijkheid te stellen risicolimiterende activiteiten te ondernemen ten behoeve van het prudent beheren van haar kapitaal, liquiditeit en financiering en beperkte risicobeheerdiensten aan cliënten te verlenen;

c)

als de kredietinstelling die in aanmerking komende deposito's van natuurlijke personen en kmo's aantrekt tot een groep behoort, zorgt zij ervoor dat de kredietinstelling juridisch gescheiden is van de groepsentiteiten die zich bezighouden met de gereglementeerde activiteit van het handelen in beleggingen als principaal of het bezitten van handelsactiva, en specificeert de nationale wetgeving het volgende:

i)

de kredietinstelling die in aanmerking komende deposito's van natuurlijke personen en kmo's aantrekt is in staat onafhankelijk van andere groepsentiteiten besluiten te nemen;

ii)

de kredietinstelling die in aanmerking komende deposito's van natuurlijke personen en kmo's aantrekt, heeft een leidinggevend orgaan dat onafhankelijk is van andere groepsentiteiten en onafhankelijk van de kredietinstelling zelf;

iii)

de kredietinstelling die in aanmerking komende deposito's van natuurlijke personen en kmo's aantrekt is zelf aan kapitaal- en liquiditeitsvereisten onderworpen;

iv)

de kredietinstelling die in aanmerking komende deposito's van natuurlijke personen en kmo's aantrekt, mag niet onder andere voorwaarden dan gelijkaardige voorwaarden als die waarvan sprake in artikel 13, lid 7, contracten of transacties aangaan met andere groepsenteiten.

2.   Een lidstaat die een afwijking wil aanvragen voor een kredietinstelling die onderworpen is aan de nationale wetgeving in kwestie zendt een verzoek tot afwijking, vergezeld van een positief advies van de bevoegde autoriteit die toezicht houdt op de kredietinstelling die het voorwerp is van het verzoek tot afwijking, aan de Commissie. Dat verzoek bevat alle noodzakelijke informatie voor de beoordeling van de nationale wetgeving en specificeert de kredietinstellingen waarvoor de afwijking is aangevraagd. Indien de Commissie van oordeel is dat zij niet over alle noodzakelijke informatie beschikt, neemt zij binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek contact op met de betrokken lidstaat en specificeert zij welke bijkomende informatie vereist is.

Zodra de Commissie alle informatie heeft die zij noodzakelijk acht voor de beoordeling van het verzoek tot afwijking stelt zij binnen één maand de verzoekende lidstaat op de hoogte dat de informatie toereikend is voor haar.

Binnen vijf maanden na bekendmaking van de kennisgeving waarvan sprake in de tweede alinea stelt de Commissie, na raadpleging van de EBA over de redenen die ten grondslag liggen aan haar beoogde besluit en over de mogelijke impact van een dergelijk besluit op de financiële stabiliteit van de Unie en de werking van de interne markt, een uitvoeringsbesluit vast dat de nationale wetgeving niet onverenigbaar met dit hoofdstuk verklaart en de afwijking verleent aan de kredietinstellingen die worden gespecificeerd in het verzoek waarvan sprake in lid 1. Indien de Commissie voornemens is de nationale wetgeving onverenigbaar te verklaren en de afwijking niet toe te staan, vermeldt zij in detail haar bezwaren en biedt zij de verzoekende lidstaat de gelegenheid schriftelijke opmerkingen in te dienen binnen één maand vanaf de datum van kennisgeving van de bezwaren van de Commissie. De Commissie stelt binnen drie maanden vanaf het einde van de termijn voor indiening een uitvoeringsbesluit vast tot verlening of verwerping van de afwijking.

Indien de nationale wetgeving wordt gewijzigd, doet de lidstaat kennisgeving van de wijzigingen aan de Commissie. De Commissie mag het uitvoeringsbesluit waarvan sprake in de derde alinea toetsen.

Indien de nationale wetgeving die niet onverenigbaar met dit hoofdstuk is verklaard niet langer geldt voor een kredietinstelling waaraan een afwijking van de vereisten van dit hoofdstuk is verleend, wordt deze afwijking ten aanzien van die kredietinstelling ingetrokken.

De Commissie doet kennisgeving van haar besluiten aan de EBA. De lijst wordt actueel gehouden. De EBA publiceert een lijst van kredietinstellingen waaraan overeenkomstig dit artikel een afwijking is verleend. De lijst wordt actueel gehouden.”

1.   Op verzoek van een lidstaat mag de Commissie aan een kredietinstelling die deposito's aantrekt van natuurlijke personen en kmo's die onderworpen zijn aan vóór 29 januari 2014 aangenomen nationale primaire wetgeving een afwijking van de vereisten van dit hoofdstuk verlenen wanneer de nationale wetgeving aan de volgende vereisten voldoet:

a)

zij beoogt het voorkomen van financiële stress of faillissement en systeemrisico waarvan sprake in artikel 1;

b)

zij voorkomt dat kredietinstellingen die in aanmerking komende deposito's van natuurlijke personen en kmo's aantrekken zich bezighouden met de gereglementeerde activiteit van het handelen in beleggingen als principaal en het bezitten van handelsactiva; de nationale wetgeving mag evenwel in beperkte uitzonderingen voorzien om de kredietinstelling die deposito's van natuurlijke personen en kmo's aantrekt in de mogelijkheid te stellen risicolimiterende activiteiten te ondernemen ten behoeve van het prudent beheren van haar kapitaal, liquiditeit en financiering en beperkte risicobeheerdiensten aan cliënten te verlenen;

c)

als de kredietinstelling die in aanmerking komende deposito's van natuurlijke personen en kmo's aantrekt tot een groep behoort, zorgt zij ervoor dat de kredietinstelling juridisch gescheiden is van de groepsentiteiten die zich bezighouden met de gereglementeerde activiteit van het handelen in beleggingen als principaal of het bezitten van handelsactiva, en specificeert de nationale wetgeving het volgende:

i)

de kredietinstelling die in aanmerking komende deposito's van natuurlijke personen en kmo's aantrekt is in staat onafhankelijk van andere groepsentiteiten besluiten te nemen;

ii)

de kredietinstelling die in aanmerking komende deposito's van natuurlijke personen en kmo's aantrekt, heeft een leidinggevend orgaan dat onafhankelijk is van andere groepsentiteiten en onafhankelijk van de kredietinstelling zelf;

iii)

de kredietinstelling die in aanmerking komende deposito's van natuurlijke personen en kmo's aantrekt is zelf aan kapitaal- en liquiditeitsvereisten onderworpen;

iv)

de kredietinstelling die in aanmerking komende deposito's van natuurlijke personen en kmo's aantrekt, mag niet onder andere voorwaarden dan gelijkaardige voorwaarden als die waarvan sprake in artikel 13, lid 7, contracten of transacties aangaan met andere groepsenteiten.

2.   Een lidstaat die een afwijking wil aanvragen voor een kredietinstelling die onderworpen is aan de nationale wetgeving in kwestie zendt een verzoek tot afwijking, vergezeld van een positief advies van de bevoegde autoriteit die toezicht houdt op de kredietinstelling die het voorwerp is van het verzoek tot afwijking, aan de Commissie. Dat verzoek bevat alle noodzakelijke informatie voor de beoordeling van de nationale wetgeving en specificeert de kredietinstellingen waarvoor de afwijking is aangevraagd. Indien de Commissie van oordeel is dat zij niet over alle noodzakelijke informatie beschikt, neemt zij binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek contact op met de betrokken lidstaat en specificeert zij welke bijkomende informatie vereist is.

Zodra de Commissie alle informatie heeft die zij noodzakelijk acht voor de beoordeling van het verzoek tot afwijking stelt zij binnen één maand de verzoekende lidstaat op de hoogte dat de informatie toereikend is voor haar.

Binnen vijf maanden na bekendmaking van de kennisgeving waarvan sprake in de tweede alinea stelt de Commissie, na raadpleging van de EBA over de redenen die ten grondslag liggen aan haar beoogde besluit en over de mogelijke impact van een dergelijk besluit op de financiële stabiliteit van de Unie en de werking van de interne markt, een uitvoeringsbesluit vast dat de nationale wetgeving niet onverenigbaar met dit hoofdstuk verklaart en de afwijking verleent aan de kredietinstellingen die worden gespecificeerd in het verzoek waarvan sprake in lid 1. Indien de Commissie voornemens is de nationale wetgeving onverenigbaar te verklaren en de afwijking niet toe te staan, vermeldt zij in detail haar bezwaren en biedt zij de verzoekende lidstaat de gelegenheid schriftelijke opmerkingen in te dienen binnen één maand vanaf de datum van kennisgeving van de bezwaren van de Commissie. De Commissie stelt binnen drie maanden vanaf het einde van de termijn voor indiening een uitvoeringsbesluit vast tot verlening of verwerping van de afwijking.

Indien de nationale wetgeving wordt gewijzigd, doet de lidstaat kennisgeving van de wijzigingen aan de Commissie. De Commissie mag het uitvoeringsbesluit waarvan sprake in de derde alinea toetsen.

Indien de nationale wetgeving die niet onverenigbaar met dit hoofdstuk is verklaard niet langer geldt voor een kredietinstelling waaraan een afwijking van de vereisten van dit hoofdstuk is verleend, wordt deze afwijking ten aanzien van die kredietinstelling ingetrokken.

De Commissie doet kennisgeving van haar besluiten aan de EBA. De lijst wordt actueel gehouden. De EBA publiceert een lijst van kredietinstellingen waaraan overeenkomstig dit artikel een afwijking is verleend. De lijst wordt actueel gehouden.

Uitleg

Zie paragraaf 4 van dit advies en de uitleg bij wijziging 1.

Wijziging 18

Artikel 22, lid 3 bis (nieuw)

Regels voor de berekening van drempels

Geen tekst

3 bis.   Voor de toepassing van artikel 3, lid 1, onder b), wordt de berekening van drempels voor entiteiten die in het voorgaande jaar een concentratie hebben geëffectueerd, voor wat betreft de twee jaar voorafgaande aan de concentratie gebaseerd op de gecombineerde jaarrekeningen van de gefuseerde entiteiten.

Uitleg

In het geval van een concentratie van kredietinstellingen (bijvoorbeeld een fusie) als gevolg waarvan onmiddellijk één enkele kredietinstelling wordt gecreëerd die valt binnen het bereik van de ontwerpverordening, dient bij de beoordeling of wordt voldaan aan de drempels voor de nieuwe enkelvoudige kredietinstelling, de gecombineerde cijfers voor de kredietinstellingen die de concentratie vormen overwogen te worden voor wat betreft de periode van twee jaar voorafgaande aan de vorming van de concentratie. Zie ook wijziging 7.

Wijziging 19

Artikel 22, lid 4

Regels voor de berekening van drempels

„4.   Uiterlijk [PB gelieve de correcte datum in te voegen 12 maanden na bekendmaking van deze verordening], wijst de bevoegde autoriteit de kredietinstellingen en groepen aan die aan deze verordening zijn onderworpen overeenkomstig artikel 3 en stelt zij daarvan onmiddellijk de EBA in kennis.

Na door de bevoegde autoriteit in kennis te zijn gesteld, publiceert de EBA onmiddellijk de lijst waarvan sprake in de eerste alinea. De lijst wordt actueel gehouden.”

„4.   Uiterlijk [PB gelieve de correcte datum in te voegen 12 maanden na bekendmaking van deze verordening], wijst de bevoegde autoriteit jaarlijks de kredietinstellingen en groepen aan die aan deze verordening zijn onderworpen overeenkomstig artikel 3 en stelt zij daarvan onmiddellijk de EBA in kennis.

Na door de bevoegde autoriteit in kennis te zijn gesteld, publiceert de EBA onmiddellijk de lijst waarvan sprake in de eerste alinea. De lijst wordt actueel gehouden.”

Uitleg

Deze wijziging is bedoeld om te verzekeren dat de lijst van kredietinstellingen die binnen de reikwijdte van de ontwerpverordening vallen actueel wordt gehouden al naargelang de gegevens of structuur van een instelling in de loop der jaren veranderen.

Wijziging 20

Artikel 28, lid 4

Administratieve sancties en maatregelen

„4.   De lidstaten verlenen, conform het nationale recht, aan de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid om bij inbreuken als bedoeld in lid 1 ten minste de volgende administratieve sancties en andere maatregelen op te leggen:

a)

een bevel waarbij de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon wordt verplicht de onwettige gedraging te staken en af te zien van herhaling van die gedraging;

b)

het teruggeven van de winsten die zijn behaald of de verliezen die zijn vermeden door de inbreuk, voor zover deze kunnen worden bepaald;

c)

een openbare waarschuwing waarin de persoon die verantwoordelijk is voor en de aard van de inbreuk worden vermeld;

d)

intrekking of schorsing van de vergunning;

e)

een tijdelijk verbod voor elke natuurlijke persoon die verantwoordelijk wordt geacht om leidinggevende functies uit te oefenen in een entiteit als bedoeld in artikel 3;

f)

bij recidives, een permanent verbod voor elke natuurlijke persoon die verantwoordelijk wordt geacht om leidinggevende functies uit te oefenen in een entiteit als bedoeld in artikel 3;

g)

maximale administratieve geldelijke sancties oplopend tot ten minste driemaal het bedrag van de als gevolg van de inbreuk behaalde winsten of vermeden verliezen indien deze kunnen worden bepaald;

h)

met betrekking tot een natuurlijke persoon, een maximale administratieve geldelijke sanctie van ten minste 5 000 000 EUR of in de lidstaten die de euro niet als munt hebben, het overeenkomstige bedrag in de nationale valuta op de datum van inwerkingtreding van deze verordening;

i)

met betrekking tot rechtspersonen, maximale administratieve geldelijke sancties van ten minste 10 % van de totale jaaromzet van de rechtspersoon volgens de meest recente jaarrekening die door het leidinggevend orgaan is goedgekeurd; indien de rechtspersoon een moederonderneming is of een dochteronderneming van de moederonderneming die overeenkomstig Richtlijn 2013/34/EU een geconsolideerde jaarrekening moet opstellen, is de relevante totale jaaromzet de totale jaaromzet of de overeenkomstig het relevante boekhoudstelsel daarmee overeenstemmmende soort inkomsten volgens de recentste door het leidinggevend orgaan van de uiteindelijke moederonderneming goedgekeurde geconsolideerde rekeningen

De lidstaten mogen erin voorzien dat de bevoegde autoriteiten bevoegdheden mogen hebben naast de in dit lid bedoelde bevoegdheden en mogen in een breder toepassingsgebied van de sancties en hogere niveaus van de sancties voorzien dan die welke in dit lid zijn vastgesteld.”

„4.   De lidstaten verlenen, conform het nationale recht, aan de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid om bij inbreuken als bedoeld in lid 1 ten minste de volgende administratieve sancties en andere maatregelen op te leggen:

a)

een bevel waarbij de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon wordt verplicht de onwettige gedraging te staken en af te zien van herhaling van die gedraging;

b)

het teruggeven van de winsten die zijn behaald of de verliezen die naar schatting van de bevoegde autoriteit zijn behaald of vermeden die zijn vermeden door de inbreukvoor zover deze kunnen worden bepaald;

c)

een openbare waarschuwing waarin de persoon die verantwoordelijk is voor en de aard van de inbreuk worden vermeld;

d)

intrekking of schorsing van de vergunning;

e)

een tijdelijk verbod voor elke natuurlijke persoon die verantwoordelijk wordt geacht om leidinggevende functies uit te oefenen in een entiteit als bedoeld in artikel 3;

f)

bij recidives, een permanent verbod voor elke natuurlijke persoon die verantwoordelijk wordt geacht om leidinggevende functies uit te oefenen in een entiteit als bedoeld in artikel 3;

g)

administratieve geldboeten oplopend tot tweemaal het bedrag van de aan de inbreuk ontleende winst indien deze kan worden bepaald;

h)

met betrekking tot een natuurlijke persoon, een administratieve geldelijke sanctie die kan oplopen tot 5 000 000 EUR of in de lidstaten die de euro niet als munt hebben, het overeenkomstige bedrag in de nationale valuta op de datum van inwerkingtreding van deze verordening;

i)

indien het een rechtspersoon betreft, administratieve geldboeten die kunnen oplopen tot 10 % van de totale netto jaaromzet, met inbegrip van de bruto-inkomsten bestaande uit ontvangen rentebaten en soortgelijke baten, inkomsten uit aandelen en andere niet-vastrentende/vastrentende waardepapieren, en ontvangen provisie of vergoedingen in overeenstemming met artikel 316 van Verordening (EU) nr. 575/2013, van de onderneming in het voorgaande boekjaar;

g)

maximale administratieve geldelijke sancties oplopend tot ten minste driemaal het bedrag van de als gevolg van de inbreuk behaalde winsten of vermeden verliezen indien deze kunnen worden bepaald;

h)

met betrekking tot een natuurlijke persoon, een maximale administratieve geldelijke sanctie van ten minste 5 000 000 EUR of in de lidstaten die de euro niet als munt hebben, het overeenkomstige bedrag in de nationale valuta op de datum van inwerkingtreding van deze verordening;

i)

met betrekking tot rechtspersonen, maximale administratieve geldelijke sancties van ten minste 10 % van de totale jaaromzet van de rechtspersoon volgens de meest recente jaarrekening die door het leidinggevend orgaan is goedgekeurd; indien de rechtspersoon een moederonderneming is of een dochteronderneming van de moederonderneming die overeenkomstig Richtlijn 2013/34/EU een geconsolideerde jaarrekening moet opstellen, is de relevante totale jaaromzet de totale jaaromzet of de overeenkomstig het relevante boekhoudstelsel daarmee overeenstemmmende soort inkomsten volgens de recentste door het leidinggevend orgaan van de uiteindelijke moederonderneming goedgekeurde geconsolideerde rekeningen

De lidstaten mogen erin voorzien dat de bevoegde autoriteiten bevoegdheden mogen hebben naast de in dit lid bedoelde bevoegdheden en mogen in een breder toepassingsgebied van de sancties en hogere niveaus van de sancties voorzien dan die welke in dit lid zijn vastgesteld.”

Uitleg

De wijziging wordt voorgesteld teneinde de hoogte van geldboeten in de ontwerpverordening af te stemmen op die in Richtlijn 2013/36/EU. Zie paragraaf 6 van dit advies.

Wijziging 21

Artikel 28, lid 6 (nieuw)

Administratieve sancties en maatregelen

Geen tekst

6.   In het geval van een inbreuk zoals vermeld in lid 1, kan de ECB, als zijnde de bevoegde autoriteit, de sancties opleggen die zijn vermeld in artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1024/2013.

Uitleg

Zie paragraaf 6 van dit advies.

Wijziging 22

Artikel 29

Uitoefening van toezichtbevoegdheden en sancties

„1.   De lidstaten zorgen er bij het bepalen van het soort en het niveau van de administratieve sancties en andere maatregelen voor dat bevoegde autoriteiten rekening houden met alle relevante omstandigheden, waaronder, indien passend:

a)

de ernst en duur van de inbreuk;

b)

de mate van verantwoordelijkheid van de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon;

c)

de financiële sterkte van de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon, door factoren in aanmerking te nemen zoals de totale omzet bij een rechtspersoon of het jaarinkomen bij een natuurlijk persoon;

d)

de omvang van de door de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon behaalde winsten of vermeden verliezen, voor zover deze kunnen worden bepaald;

e)

de mate van samenwerking van de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon met de bevoegde autoriteit, onverminderd de noodzaak de terugbetaling door die persoon van de behaalde winsten of vermeden verliezen te waarborgen;

f)

eerdere inbreuken door de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon;

g)

door de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon genomen maatregelen om herhaling daarvan te voorkomen;

h)

eventuele gevolgen van de inbreuk voor het systeem.”

„1.   De lidstaten zorgen er bij het bepalen van het soort en het niveau van de administratieve sancties en andere maatregelen voor dat bevoegde autoriteiten rekening houden met alle relevante omstandigheden, waaronder, indien passend:

a)

de ernst en duur van de inbreuk;

b)

de mate van verantwoordelijkheid van de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon;

c)

de financiële sterkte van de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon, door factoren in aanmerking te nemen zoals de totale omzet bij een rechtspersoon of het jaarinkomen bij een natuurlijk persoon;

d)

het teruggeven van de winsten die zijn behaald of de verliezen die naar schatting van de bevoegde autoriteit zijn behaald of vermeden die zijn vermeden door de inbreuk, voor zover deze kunnen worden bepaald;

e)

de mate van samenwerking van de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon met de bevoegde autoriteit, onverminderd de noodzaak de terugbetaling door die persoon van de behaalde winsten of vermeden verliezen te waarborgen;

f)

eerdere inbreuken door de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon;

g)

door de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon genomen maatregelen om herhaling daarvan te voorkomen;

h)

eventuele gevolgen van de inbreuk voor het systeem.”

Uitleg

Zie paragraaf 6 van dit advies.

Wijziging 23

Artikel 34

Toetsing

„De Commissie monitort regelmatig het effect van de regels in deze verordening met betrekking tot de verwezenlijking van de in artikel 1 bedoelde doelstellingen en de stabiliteit van het financiële systeem van de Unie als geheel, rekening houdend met marktstructuurontwikkelingen alsook met de ontwikkeling en activiteiten van de entiteiten die bij deze verordening worden gereguleerd, en doet alle passende voorstellen. De toetsing is met name toegespitst op de toepassing van de drempels waarvan sprake in artikel 3, de toepassing en de doeltreffendheid van het verbod als bedoeld in artikel 6, het toepassingsgebied van de activiteiten waarvan sprake in artikel 8 en de geschiktheid van de maatstaven in artikel 9. Uiterlijk op 1 januari 2020 en vervolgens regelmatig, dient de Commissie, nadat rekening is gehouden met de standpunten van de bevoegde autoriteiten, bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in, dat eveneens betrekking heeft op de bovengenoemde kwesties, in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel.”

„De Commissie monitort regelmatig het effect van de regels in deze verordening met betrekking tot de verwezenlijking van de in artikel 1 bedoelde doelstellingen en de stabiliteit van het financiële systeem van de Unie als geheel, rekening houdend met marktstructuurontwikkelingen alsook met de ontwikkeling en activiteiten van de entiteiten die bij deze verordening worden gereguleerd, en doet alle passende voorstellen. De toetsing is met name toegespitst op de geschiktheid en toepassing van de drempels waarvan sprake in artikel 3, de toepassing en de doeltreffendheid van het verbod als bedoeld in artikel 6, inclusief de uitzonderingen op het in datzelfde artikel vermelde verbod, het toepassingsgebied van de activiteiten waarvan sprake in artikel 8 en de geschiktheid van de maatstaven in artikel 9. Uiterlijk op 1 januari 2020 en vervolgens regelmatig, dient de Commissie, nadat rekening is gehouden met de standpunten van de bevoegde autoriteiten, bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in, dat eveneens betrekking heeft op de bovengenoemde kwesties, in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel.”

Uitleg

Zie de paragrafen 1.2 en 2.3 van dit advies.


(1)  Vet gedrukte tekst geeft aan waar de ECB voorstelt nieuwe tekst toe te voegen Doorhaling betreft tekst die de ECB voorstelt te schrappen.


Top